24 423
Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op belastingen van rechtsverkeer (wijziging van enige fiscale wetten in het kader van lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 26 oktober 1995

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. INLEIDENDE OPMERKINGEN

De leden van de Partij van de Arbeid-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij merken op dat het midden- en kleinbedrijf een belangrijke bijdrage levert aan de groei van de werkgelegenheid. Dit blijkt ook uit de beleidsnotitie «Werk door Ondernemen» van het Ministerie van Economische Zaken. Vandaar dat in het regeerakkoord 1996 huns inziens terecht een bedrag van f 500 mln. voor specifieke lastenverlichting is vastgelegd. Met de wijze waarop aan deze lastenverlichting invulling is gegeven, kunnen zij op hoofdlijnen instemmen. Er is sprake van een evenwichtig pakket dat zowel tegemoet komt aan wensen vanuit de praktijk als aan gedachten die eerder door deze leden in de Tweede Kamer zijn geopperd.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij wensen hierbij een aantal kanttekeningen te plaatsen en vragen te stellen.

Deze leden hadden in 1994 reeds aangedrongen op meer lastenverlichting bij het MKB (inclusief de agrarische sector) aangezien het MKB een belangrijke bijdrage levert aan de groei van de werkgelegenheid. Waarom is gekozen voor een bedrage van f 500 mln. voor lastenverlichting MKB? Lag het, gezien de banenmachine MKB, niet meer voor de hand een hoger bedrag aan lastenverlichting voor het MKB uit te trekken?

Bij de invulling van het lastenverlichtingsbedrag van 500 mln. gulden is voornamelijk gekozen voor een intensivering van de bestaande regelingen. In de memorie van toelichting staat aangegeven dat getracht is te komen tot een zo efficiënt mogelijk pakket van maatregelen teneinde de gevolgen voor de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven en de belastingdienst zo beperkt mogelijk te houden. Kan nader worden aangeduid op welke wijze deze afweging door de bewindsman is gemaakt? Wellicht kan aan de hand van een aantal voorbeelden worden aangegeven waarom van een bepaalde lastenverlichting is afgezien om redenen van administratieve belasting?

De leden van de fractie van het CDA vragen de staatssecretaris een nadere analyse te geven van de mate waarin de individuele ondernemers in het MKB gebruik maken van deze specifieke lastenverlichting. Aangezien een deel van de ondernemers in het MKB een (tijdelijk) laag inkomen heeft, profiteren zij relatief weinig van het MKB-pakket. In het bijzonder vragen deze leden een nadere uiteenzetting over de specifieke lastenverlichting voor de land- en tuinbouwsector. In deze sector zijn relatief veel bedrijven die (tijdelijk) een laag inkomen hebben. Op welke manier komt de lastenverlichting ten goede aan deze bedrijven? Kan de staatssecretaris concreet aangeven wat de lastenverlichting is in enkele individuele situaties? Immers, op microniveau werkt de lastenverlichting nogal anders uit dan op macroniveau. Wat zijn de gevolgen voor:

– een ondernemer die een (tijdelijk) negatief inkomen heeft en (tijdelijk) geen liquide middelen voor vervangingsinvesteringen?

– een ondernemer met een inkomen van 15 000 gulden die zeer beperkte investeringen verricht?

– een ondernemer met een inkomen van 40 000 gulden met de normale vervangingsinvesteringen?

– een ondernemer met een inkomen van 100 000 gulden die, naast de vervangingsinvesteringen, een aanzienlijke uitbreiding van investeringen realiseert?

Wat is de uitwerking van de lastenverlichting in deze concrete situaties? Op welke manier kan meer evenwicht gevonden worden opdat alle ondernemers in gelijke mate profiteren van de lastenverlichting? Zijn er lastenverlichtende maatregelen buiten de fiscale faciliteit mogelijk?

Op welke manier wordt de 163 mln. land- en tuinbouw in lastenverlichting omgezet? Kan de staatssecretaris een onderbouwing geven of dit bedrag, gezien de inkomenspositie in de land- en tuinbouw, wel bij de agrariërs terecht komt?

De leden van de VVD-fractie hebben verheugd kennisgenomen van de voorliggende voorstellen. Zij stellen dat hun fractie het midden- en kleinbedrijf een warm hart toedraagt. Regelgeving die een stimulans voor het midden- en kleinbedrijf betekent, kan derhalve rekenen op de steun van de VVD-fractie. Gezien het feit dat het midden- en kleinbedrijf een belangrijke positie inneemt met betrekking tot de realisatie van werkgelegenheid, verdient het ondernemerschap in Nederland een steun in de rug. Kan de staatssecretaris aangeven welke specifieke maatregelen de ons omringende landen hebben getroffen om het ondernemers aantrekkelijk te maken ondernemer te zijn? Kent Nederland ten opzichte van het buitenland relatief veel mensen in loondienst en minder mensen die als zelfstandig ondernemer hun brood verdienen?

Kan de staatssecretaris aangeven wat hij vindt van de bewering dat de verdeling van de 500 miljoen voor het midden- en kleinbedrijf te versnipperd is? Is generieke tariefsverlaging niet een aantrekkelijker middel om het ondernemerschap te bevorderen? Kan de staatssecretaris aangeven aan welke opties hij denkt om het ondernemerschap in Nederland verder te stimuleren los van de huidige voorstellen in het kader van de lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling van dit wetsvoorstel kennis genomen, dat voorziet in een structurele lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf.

Deze lastenverlichting was reeds in het regeerakkoord aangekondigd. Er is echter niet alleen maar sprake van een lastenverlichting voor het MKB. Aan de andere kant is er ook sprake van een lastenverzwaring ten gevolge van andere wetsvoorstellen. Zo is in het regeerakkoord bijvoorbeeld eveneens aangekondigd dat de Ziektewet zal worden geprivatiseerd. Een van de gevolgen van dit thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel (kamerstuk 24 439) zal zijn dat door (kleine) werkgevers te betalen premies wegens ziekteverzuim kunnen oplopen tot maximaal 2,5 keer van de huidige gemiddelde premie van de collectiviteit op basis van het verzuim in de bedrijfstak. Hiervoor moeten dan weer deugdelijke bedrijfs-verzuimgegevens over de afgelopen drie jaar beschikbaar zijn. Als dat niet het geval is, wordt een premie-opslag berekend. Eerste ondertekenaar van dit wetsvoorstel is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hieruit blijkt dus dat waar enerzijds de Staatssecretaris van Financiën bezig is met het creëren voor lastenverlichting voor het MKB, deze lastenverlichting (deels) weer ongedaan wordt gemaakt door zijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De leden van de D66-fractie vragen de regering dan ook of deze gevolgen destijds bij het opstellen van het regeerakkoord zijn voorzien.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voor 1996 een buitengewoon grote hoeveelheid fiscale maatregelen op stapel heeft staan. Het gaat hierbij om een bonte verzameling van voorstellen die op zichzelf wel iets gemeenschappelijk hebben, ze komen voort uit de wens van de regering om de werkgelegenheid te bevorderen en het milieubeleid te ondersteunen. De leden van de D66-fractie steunen deze doelstellingen van harte. Daarmee staat de manier waarop dit doel wordt nagestreefd nog niet buiten de discussie. De voorgestelde fiscale maatregelen – sommigen spreken over fiscaal strooigoed – moeten ook een logische plaats hebben in het fiscale stelsel. Op dat punt missen de leden van de D66-fractie een heldere visie van de regering omtrent de gewenste ontwikkeling van ons belastingstelsel. Zo is bijvoorbeeld de (in het inmiddels aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel belastingplan 1996) aangekondigde maatregel waarbij sommige vermogensverliezen (namelijk het verlies van de hoofdsom van een geldlening aan een starter) fiscaal aftrekbaar worden gesteld voor de inkomstenbelasting, in ons systeem van de inkomstenbelasting een novum. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering dan ook om een nadere beschouwing te geven over de door haar gewenste ontwikkeling van ons fiscale stelsel.

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van fiscale wetten in het kader van de lastenverlichting. Het is een uitgebreid pakket waarbij verschillende aspecten aan de orde komen.

Ondanks het feit dat de leden van de RPF-fractie lastenverlichting voor het MKB op prijs stellen komt het huidige pakket eigenlijk neer op aanpassing van een groot aantal bestaande regelingen. Deze leden vragen of dit grote aantal kleine wijzigingen de duidelijkheid en de effectiviteit voor de ondernemers en agrarische sector wel ten goede komt.

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Hoewel zij in beginsel prioriteit zouden willen leggen bij een verdergaande reductie van het financieringstekort en de staatsschuld, kunnen zij de doelstelling van het voorstel onderschrijven om de werkgelegenheid te bevorderen en het ondernemerschap te stimuleren. De in de dit verband voorgestelde maatregelen kunnen voor het merendeel hun instemming krijgen. Zij hebben echter nog behoefte aan het stellen van een aantal aanvullende vragen.

II. DE AFZONDERLIJKE MAATREGELEN

1. Inkomstenbelasting

1.1. Verhoging investeringsaftrek/aftrek voor schepen

Naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie kan een verhoging van de investeringsaftrek bijdragen aan het bevorderen van bedrijfsinvesteringen in het midden- en kleinbedrijf. Zij vragen of informatie beschikbaar is over de werking van deze regeling in de MKB-praktijk. Deze leden zijn van oordeel dat de gekozen percentages, waarbij de nadruk ligt op kleinere bedrijven, een goede is. Wel vragen deze leden of er signalen zijn dat deze regeling de ontwikkeling van starters naar doorgroeiers zou belemmeren. De leden van de PvdA zijn verheugd dat deze aftrek nu ook geldt voor schepen, wat met name belangrijk is voor het stimuleren van innovaties in de binnenvaart.

De leden van de CDA-fractie vragen of de verhoging van het percentage van de investeringsaftrek gebaseerd is op een bepaalde systematiek of dat hier sprake is van willekeur.

Deze leden hebben met instemming kennis genomen van het voornemen om de investeringsaftrek voor schepen te openen. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat bij het invullen van investeringsmaatregelen ten behoeve van de binnenscheepvaart met name ook is gekeken naar de gemaakte afspraken om te komen tot een terugdringing van overcapaciteit in de binnenscheepvaart. De regering denkt dat voorgestelde maatregelen geen spanning met de afspraken tot terugdringing van de overcapaciteit oproepen. Toch stellen de leden van de CDA-fractie de vraag wat de reactie van de regering is indien een binnenschipper zijn schip elk jaar voor f 515 000 vergroot. Niet ondenkbaar is dat er vele binnenvaartschippers zijn die deze lijn een aantal jaren kunnen volhouden zodat derhalve de capaciteit van hun schip aanzienlijk wordt vergroot. Zij ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt. Wat is de reden dat niet alle schepen er onder vallen? Wat zijn schepen voor representatieve doeleinden? Is de afbakening tussen vaartuigen voor representatieve en niet representatieve doeleinden wel te maken en te handhaven?

De verhoging van de investeringsaftrek heeft de instemming van de VVD-fractie. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre fiscale stimuleringsregels de investeringen daadwerkelijk doen stijgen? Zijn hier cijfers over bekend? Of is het zo dat bedrijven, ongeacht de fiscale faciliteiten, toch wel investeren? Kan de staatssecretaris aangeven in welke sectoren het meest gebruik gemaakt wordt van de investeringsaftrek? In het kader van de stimulering van de scheepvaart is het een goede zaak dat de huidige uitsluiting van schepen vervalt.

De leden van de GPV-fractie constateren dat voor de binnenscheepvaart een investeringsaftrek wordt geïntroduceerd. Op deze wijze kan een bijdrage geleverd worden aan het bevorderen van de verbetering van schepen, waardoor schippers beter in staat zijn zich aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden. Hoewel deze leden de intentie hierachter sympathiek vinden, menen zij dat hier toch een zekere spanning in het onderhavige beleidsvoornemen schuilt. Volgens de regering is de aftrek niet bedoeld voor nieuwbouw, waardoor er geen spanning zou ontstaan met het terugdringen van de overcapaciteit in de binnenvaart. Deze leden wijzen er echter op dat de structurele overcapaciteit in de binnenvaart van circa 15% met name juist in stand wordt gehouden door een verbetering van bestaande schepen. In die zin levert de voorgestelde investeringsaftrek toch wel degelijk spanning op met het beleid gericht op terugdringing van de structurele overcapaciteit en daarmee op een meer marktgerichte binnenvaart? Om welk bedrag gaat bij de voorgestelde investeringsaftrek?

1.2 Maatregelen voor startende ondernemers

De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij bij verschillende gelegenheden hebben gepleit voor stimulansen ter bevordering van beginnend ondernemerschap.

De vrije afschrijving voor het ondernemerschap in de sfeer van de inkomstenbelasting is op zichzelf een eenvoudige regeling welke kan leiden tot een steun in de rug zelfs als er nog geen winst wordt gemaakt in de beginfase en heeft dan ook de instemming van deze leden. Zij vragen wel of er voldoende waarborgen aanwezig zijn tegen vormen van oneigenlijk gebruik zoals bij toepassing van een commanditaire vennootschap (zie L. Stevens WFR 6167 par. 6 d.d. 28-9-1995). Deze leden wijzen hierbij op het voorbeeld dat een besloten vennootschap nieuwe activiteiten uit zijn bv stoot om voor de startersregeling in aanmerking te komen. Na afloop van de termijn worden deze activiteiten weer geruisloos ingebracht in de rechtspersoon. Is het derhalve niet wenselijk de commanditaire vennootschap van deze regeling uit te sluiten, zo vragen deze leden.

Het algemeen effect kan verrekening zijn met overige inkomensbestanddelen en misbruik van de samenloopregeling in de Wet op de vermogensbelasting. Deze leden vragen – mede in verband met deze constructie-mogelijkheid – of de uitvoeringsregeling te zijner tijd aan de Tweede Kamer kan worden toegezonden.

Is overwogen om ook startende rechtspersonen in aanmerking te laten komen voor de vrije afschrijving in de startersregeling, zo vragen deze leden. Zij leggen hierbij een relatie met de verklaring van de Europese Raad in Cannes (zie Financieel Dagblad d.d. 28-6-«95). Hoe is dit in de andere landen van de EU geregeld, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA zijn verheugd met de verhoging van de startersaftrek, maar vragen of niet een gevaar bestaat dat startende ondernemers hierdoor worden aangezet tot een overmoedige start. Deze leden vragen of een verlenging van de subsidieperiode van bijvoorbeeld 3 naar 5 jaar wellicht een effectiever instrument is. Meer in het algemeen vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre verdringing van zittende, ongesubsidieerde ondernemers door startende ondernemers met subsidie een probleem is.

De leden van de PvdA juichen de invoering van de startersdesk toe en vragen of tevens software ter beschikking wordt gesteld. Kan aangegeven worden welke kosten hiermee zijn gemoeid?

Terzake maatregelen voor startende ondernemers is onder meer gekozen voor de introductie van willekeurige afschrijving voor deze starters. Met instemming hebben de leden van de CDA-fractie geconstateerd dat bij het invullen van de betreffende regeling onder meer ook is gekeken naar investeringen in bedrijfsmiddelen die ter beschikking worden gesteld aan derden, in gronden, in personenauto's, in effecten, in goodwill, in vergunningen en in concessies.

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat de genoemde activiteiten van de willekeurige afschrijving zijn uitgesloten. Is overwogen om uitsluitend een willekeurige afschrijving toe te passen op investeringen die met name een milieuvriendelijk karakter hebben?

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voornemen om te komen tot de introductie van een zogenaamde starter-desk. De vraag is in hoeverre dit voornemen is gerealiseerd in overleg met het Koninklijk MKB-Nederland? Ook stellen de leden van de CDA-fractie de vraag in hoeverre de introductie van het starter-desk een doublure betekent met de adviesdiensten van de Kamers van Koophandel en de adviesdiensten van het MKB? Voorts resteert nog de vraag waar deze starters-desk gaat komen en hoe ondernemers en burgers kunnen weten dat deze starters-desk er is?

De leden van de CDA-fractie achten belastingfaciliteiten voor startende ondernemers een goede zaak. Deze dienen wel op hun effectiviteit beoordeeld te worden. Hoe gaat de staatssecretaris die effectiviteit meten? Genoemde leden wensen op zo kort mogelijke termijn een evaluatie. Kan de staatssecretaris in een nadere uiteenzetting aangeven welke aspecten van de willekeurige afschrijving in de ministeriële regeling worden geregeld? Wordt de uitvoering en controle op de willekeurige afschrijving niet erg moeilijk? Wordt bovendien niet een groot risico ingebouwd, namelijk dat de belastingdienst in geval van faillissement of beëindiging van het bedrijf na enkele jaren naar de belastingcenten kan fluiten?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de staatssecretaris voorstelt om de willekeurige afschrijving bij ministeriële regeling in te voeren en niet bij wet te regelen. Hoe luidt de precieze tekst van deze ministeriële regeling? Waarom wordt er voor deze regeling tegelijkertijd aangesloten bij de termijn waarop men aanspraak kan maken op de startersaftrek? Als men starters en met name doorstarters wil stimuleren, is het dan niet beter de vrije afschrijving over een periode van zes jaar toe te staan? Hoe schat de staatssecretaris het risico in dat starters die volledig gebruik maken van de voorgestelde regeling in de problemen komen omdat zij na drie jaar geen afschrijvingen meer kunnen plegen omdat alles «opgebruikt» is?

De VVD-fractie vindt het vreemd dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen starters die in BV-vorm beginnen en starters die bijvoorbeeld met een éénmanszaak beginnen. Immers zakelijk gezien kunnen er goede redenen zijn om in een BV-vorm te opereren. Is het niet billijk dat ondernemers die beginnen, maar een bestaande onderneming overnemen (bijvoorbeeld in het kader van bedrijfsopvolging) ook onder deze regeling vallen?

Is het juist dat investeringen die boven het plafond uitkomen in feite doorgeschoven kunnen worden naar het volgende jaar, mits men binnen de gestelde termijn blijft? Dient een startende ondernemer vooraf aan te geven met betrekking tot welke bedrijfsmiddelen men de willekeurige afschrijving wil toepassen?

De verhoging van de startersaftrek heeft de instemming van de VVD-fractie. Kan de staatssecretaris aangeven of het zogenaamde «urencriterium» van de zelfstandigenaftrek in de praktijk goed werkt?

Wanneer wordt de Kamer ingelicht over de eerste ervaringen met de startersdesk? Wat wil men exact bereiken met deze startersdesk, globale informatieverstrekking of het helpen opzetten bij een administratie?

De startende en doorstartende ondernemers verheugen zich in zowel de sympathie van de regering als die van de leden van de D66-fractie. Deze leden hebben echter ook sympathie voor de bestaande ondernemers die weliswaar marginaal draaien maar die anders dan de starters hun levensvatbaarheid al hebben bewezen; vaak door enorm hard te werken. Kan de regering aangeven op welke manier bij het bevoordelen van de starters de belangen van deze groep zijn afgewogen tegen die van de reeds gevestigde ondernemers?

Kan tevens worden aangegeven op basis van welke rechtsgronden deze rechtsongelijkheid kan worden gerechtvaardigd?

Nu de regering uitsluitend een keuze heeft gemaakt om starters fiscaal te bevoordelen ten opzichte van reeds bestaande ondernemers, zijn de leden van de D66-fractie van mening dat voor bestaande VPB-ondernemers in ieder geval maatregelen zouden moeten worden genomen die een fiscaal gefacilieerde terugkeer uit de BV mogelijk moeten maken. Het is een bekend gegeven dat hieraan in de praktijk behoefte blijkt te bestaan. Hoe staat de regering tegenover dit voorstel?

De veelheid van maatregelen ten behoeve van starters en doorstarters maken het voor initiatiefrijke mensen zeer aantrekkelijk om te proberen de fiscale ondernemersstatus binnen te halen, zo constateren de leden van de fractie van D66. Het grensgebied tussen de inkomenscategorieën «andere inkomsten uit arbeid» en «winst uit onderneming» is evenwel nog lang niet afgebakend. Deze leden signaleren hierbij een toegenomen activiteit van de Belastingdienst om door rechtelijke procedures meer duidelijkheid te krijgen. Die aanpak heeft enkele grote nadelen. Zo ontstaat er een lange periode van rechtsonzekerheid waar een kersverse ondernemer zeker niet bij is gebaat. Bovendien is de uitkomst van dit soort procedures doorgaans zo casuïstisch dat daaruit voor een ander geval vaak geen conclusies te trekken zijn. De leden van de fractie van D66 zijn dan ook van oordeel dat de Staatssecretaris van Financiën het initiatief aan zich zou moeten trekken om heldere algemeen geldende criteria te formuleren die vervolgens door de Belastingdienst worden gehanteerd bij het beoordelen van het ondernemerschap. De leden van de D66-fractie verzoeken de regering hier nader op in te gaan.

De leden van de RPF-fractie gaan eveneens in op het voorstel van een startersdesk met als doel dat de overheid voor de ondernemers één loket krijgt en de ondernemers ook goede voorlichting krijgen. In hoeverre gaat deze startersdesk samenwerken met de bestaande startersdesken van KvK's en banken? Wordt de kennis van die organisaties gebruikt bij de inrichting van de helpdesk en bij de ontwikkeling van een handboek? Wat worden de verschillen tussen de helpdesk van de overheid en de bestaande helpdesken?

1.3. Verhoging van het Vamil-budget

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming vastgesteld dat het Vamil-budget wordt verhoogd. Gelet op de discussie die in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden over de introductie van de Ecotax stellen de CDA-leden met genoegen vast dat de Staatssecretaris van Financien van opvatting is dat de regeling voor een willekeurige afschrijving van milieu-investeringen (Vamil) zeer effectief is.

De verhoging van het VAMIL-budget heeft de instemming van de VVD-fractie.

De leden van de RPF-fractie achten de verhoging van het VAMIL-budget een positief initiatief, maar vragen wel waarom de verhoging wordt beperkt tot de agrarische sector.

De leden van de GPV-fractie kunnen in beginsel met de verhoging van het Vamil-budget instemmen, indien hiermee de duurzame economische structuur van de landbouwsector kan worden versterkt. Waar is het bedrag van 8 miljoen op gebaseerd? Biedt dit bedrag voldoende compensatie voor de invoering van de regulerende energiebelasting? Zo nee, zal de beoogde versterking van de duurzame economische structuur van de landbouwsector dan wel gerealiseerd kunnen worden, of dreigt eerder een averechts effect op te treden? Is overwogen het Vamil-budget met meer dan 8 miljoen te verhogen? Is al bekend op welke wijze het voorgestelde bedrag gericht zal worden ingezet?

1.4. Exportrisicoreserve

Is bekend welke landen in aanmerking komen voor de toepassing van de exportrisicoreserve en aan welke normen deze landen moeten voldoen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Stel dat een aangewezen land niet meer aan de gestelde normen voldoet, wordt dit land dan weer van de lijst afgevoerd en stopt dan ook op dat moment de exportrisicoreserve?

De leden van de CDA-fractie gaan nader in op de introductie van een extra faciliteit voor de exportrisicoreserve. Het gaat daarbij vooral om het loslaten van eerder gestelde voorwaarden. Welke effecten zal deze regeling hebben voor lastenverlichting en werkgelegenheid? Tevens vragen de leden van de CDA-fractie welke administratieve lastendruk dat met zich mee brengt.

Naar het oordeel van de VVD-fractie is het een goede zaak dat de export door middel van de exportrisicoreserve gestimuleerd wordt. Verwacht de staatssecretaris dat ondernemers hierdoor makkelijk de stap zullen zetten activiteiten over de grens te gaan ontplooien? Wil de regeling functioneren, dan is het nodig dat de voorwaarde «in belangrijke mate» wordt losgelaten. Wat verstaat de staatssecretaris onder «aangewezen landen»?

2. Loonbelasting

De leden van de PvdA merken op dat het in het belang van het technologiebeleid is ook bepaalde ontwikkelingen op het terrein van het software onder de WBSO te brengen. Zij vragen of de staatssecretaris bereid is om in overleg met de Minister van Economische Zaken deze verruiming met ingang van 1 januari 1996 te verwezenlijken. Deze leden herinneren eraan dat zij reeds bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel een pleidooi hebben gevoerd voor het onderbrengen van software onder de WBSO.

Zij vragen of tevens aangegeven kan worden welke extra stimulans als gevolg van de verruiming van de WBSO naar verwachting terecht zal komen bij het MKB.

Kan bovendien een reactie gegeven worden op de opmerkingen van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten dat de procedure van de WBSO te ingewikkeld is en te lang duurt en daardoor niet effectief is.

De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris een nadere toelichting kan geven op de maxima bij S en O. Wat houdt de bovengrens van 47,5% in? Waarom is gekozen voor het maximumbedrag van f 11 700 bij zelfstandigenaftrek? Hoe verhouden deze bedragen zich met de verhoging tot 40% respectievelijk f 9850? Indien het uitgetrokken budget in de Rijksbegroting wordt overschreden, kan het percentage van de S en O verlaagd worden. Wat zijn de effecten van de S en O regeling tot op heden?

In 1995 zal een evaluatie van de WBSO plaatsvinden. In dat kader wordt ook de moderne landbouwtechnologie bezien. De leden van de CDA-fractie dringen er bij de staatssecretaris op aan ook een verruiming tegemoetkoming te realiseren bij de moderne landbouwtechnologie. Op welke wijze kan dit geschieden?

De verruiming van de WBSO is naar het oordeel van de VVD-fractie belangrijk voor het verder stimuleren van technologische vernieuwing. Kan de WBSO toegankelijker (minder bureaucratisch) gemaakt worden voor het midden- en kleinbedrijf?

Een ander aandachtspunt van de VVD-fractie is het feit dat slechts tweemaal per jaar een beroep kan worden gedaan op de WBSO-regeling. Dit is voor veel kleine (software-)bedrijven een beperking. Kan dit verruimd worden tot viermaal per jaar zodat bedrijven snel(ler) op de vraag uit de markt kunnen inspelen?

De leden van de fractie van de RPF constateren dat het budget voor S&O ook wordt verruimd. Hierbij wordt opgemerkt dat 75% van het aantal ingediende aanvragen afkomstig is van het MKB. Ligt deze verhouding gelijk bij de toegekende aanvragen of is er dan een verschuiving te zien? Welk percentage van de aanvragen wordt gehonoreerd?

3. Belastingen van rechtsverkeer

In de voorstellen tot specifieke lastenverlichting wordt meer ruimte geboden voor verplaatsing landbouwbedrijven t.b.v. natuur. De leden van de CDA-fractie juichen dat toe. Zij zijn van oordeel dat in het kader van het structuurbeleid in de agrarische sector bedrijfsverplaatsing en bedrijfsvergroting, vaak ook grotere afstand, de fiscale aspecten nog teveel belemmeringen opleveren. Daarom pleiten zij voor een ruimere toepassing van de vrijstelling in de overdrachtsbelasting. De vrijstelling mag zich niet alleen toespitsen op de EHS. Ook elders is verplaatsing c.q. bedrijfsvergroting noodzakelijk voor een gezonde en duurzame landbouwstructuur. Is de staatssecretaris bereid de afstand van het aan te kopen perceel bij bedrijfsvergroting te vergroten om in aanmerking te komen voor de vrijstelling?

De leden van de fractie van de VVD kunnen zich goed vinden in het voorstel om als onderdeel van het MKB-pakket een vrijstelling in de overdrachtsbelasting op te nemen voor ecologisch gemotiveerde verplaatsingen van landbouwbedrijven. Voor de MKB-ondernemingen in de agrarische sector neemt deze vrijstelling de fiscale lastenstijging weg die het gevolg is van de verplaatsing van landbouwbedrijven uit de EHS naar elders.

De leden van de GPV-fractie constateren dat ten behoeve van de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden wordt voorgesteld een vrijstelling in de overdrachtsbelasting op te nemen voor ecologisch gemotiveerde verplaatsingen van landbouwbedrijven. Zij vragen in hoeverre van deze regeling gebruik zal worden gemaakt. Is het bedrag van 6 miljoen gebaseerd op een verwacht gebruik van deze regeling?

III. BUDGETTAIRE GEVOLGEN

Ten aanzien van de budgetaire gevolgen vragen de leden van de RPF-fractie wat de structurele consequenties zijn. Ook willen zij de berekening achter de huidige kosten weten. Welke toename wordt verwacht van het aantal potentiële aanvragers of rechthebbenden? Waardoor ontstaan de verschillende toenamen?

De bronnen die de lastenverlichting mogelijk maken zijn de regulering van de energieheffing en de reperatie van de BTW en de overdrachtsbelasting met betrekking tot constructies met onroerende goederen. Op welke wijze is dit over de verschillende maatregelen verdeeld? Is de invoering van dit wetsvoorstel ook afhankelijk van de invoering van de energieheffing? Heeft de gewijzigde versie van het wetsvoorstel energieheffing nog consequenties, zo vragen de leden van de RPF-fractie.

De leden van de GPV-fractie constateren dat het totale MKB-pakket naar verwachting leidt tot een derving premies volksverzekeringen van circa 350 miljoen gulden. Kan dit nader worden toegelicht? Betekent dit dat de premiegrondslag verder wordt versmald?

IV. UITVOERINGSKOSTEN

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er aan de invoering van de willekeurige afschrijving wel uitvoeringskosten verbonden zijn en aan de overige wetsvoorstellen niet.

V. ARTIKELEN

Artikel I onderdeel A (Artikel 10 Wet IB 1964).

De leden van de VVD-fractie vragen aan welke andere groepen belastingplichtigen gedacht wordt die gebruik kunnen maken van willekeurige afschrijvingen. Hoe plaatst de staatssecretaris het gelijkheidsbeginsel in dit kader?

Artikel I onderdeel B (Artikel 10a, lid 2 Wet IB 1964).

In de toelichting wordt opgemerkt dat er een correctie plaatsvindt op de afschrijving als bijvoorbeeld aan het eind van het volgende jaar niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die met betrekking tot dat bedrijfsmiddel in het kader van de willekeurige afschrijving zijn gesteld. De leden van de VVD-fractie vragen op welke voorwaarden exact wordt gedoeld? Kunnen hier concrete voorbeelden van genoemd worden?

Art. I onderdeel D (Artikel 13, Wet IB 1964)

De leden van de CDA-fractie vragen of dezelfde systematiek bij de exportrisicoreserve wordt toegepast als bij de FOR indien het bedrijfsvermogen lager is dan de opgebouwde fiscale reserves? Waarom wordt bij beëindiging van de reserve geen bijzonder tarief toegepast?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de dotatie wordt gekoppeld aan de omzet die jaarlijks in het betreffende land is gehaald. Is dit wel een effectieve manier voor een ondernemer om een nieuw land uit te kiezen?

VI. SLOTOPMERKINGEN

De leden van de PvdA-fractie vragen of een reactie kan worden gegeven op het artikel van L. Stevens in WFR 6167 par. 6 d.d. 28-9-1995, waarin hij zijn visie geeft op de stimuleringsmaatregelen voor het MKB. Zij wensen met name een reactie op zijn suggestie het startersaftrekbedrag niet te verhogen, maar te verlengen naar 5 jaar. Tevens vragen deze leden een reactie op zijn vermoeden naar het weglekken van belastingsubsidies.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), De Jong (CDA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA) en Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Van de Camp (CDA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (Groenlinks), Hofstra (VVD), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Rijpstra (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA) en vacature D66.

Naar boven