24 416
Regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Economische Zaken (Kaderwet EZ-subsidies)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld, 2 november 1995

De vaste commissie voor Economische Zaken1heeft, belast met het voorbereidend onderzoek van het onderhavige wetsvoorstel, de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.

ALGEMEEN

1. Doelstelling

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de vereenvoudiging van de regeling voor EZ-subsidies.

Het wetsvoorstel vloeit voort uit de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de noodzaak van dit wetsvoorstel. Afstemming van wetten op de Awb leidt tot meer helderheid in regelgeving. De leden van deze fractie hebben wel nog enkele vragen. Het is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk in hoeverre dit wetsvoorstel ook een bijdrage levert aan de vermindering van administratieve lastendruk voor de subsidie-aanvragers. Deze leden willen daar nader over worden geïnformeerd.

De leden van VVD-fractie nemen met instemming kennis van het onderhavig wetsvoorstel. Hoewel het voorstel voortvloeit uit de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, willen de leden van VVD-fractie toch gebruik maken van de mogelijkheid enkele vragen aan de regering te stellen.

De leden van de D66-fractie stemmen in met het voornemen om het legaliteitsbeginsel ten aanzien van EZ-subsidies vast te leggen in één Kaderwet EZ-subsidies. Het, in het kader van de derde tranche Awb, vervangen van de huidige twee regelingen door één kaderwet zal de transparantie van de wetgeving ten goede komen. Ook het bestaan van één beroepsinstantie is volgens de leden van de D66-fractie goed voor de doorzichtigheid.

De leden van de RPF-fractie hebben kennis genomen van de regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Economische Zaken.

2. Hoofdlijnen

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom geen gebruik gemaakt zal worden van de in artikel 4.2.1.3, derde lid, geboden mogelijkheden voor subsidiëring zonder wettelijke grondslag. Dat is een vraag die vooral ook ingegeven wordt door de in artikel 2 van het voorliggende wetsvoorstel omschreven beleidsterreinen waarvoor subsidie verstrekt kan worden. Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de termen industrie- en dienstenbeleid hier ontbreken. Op grond van welke regeling kan dan nog aan activiteiten van individuele of groepen bedrijven subsidie verleend worden? Deze leden pleiten niet voor een breed herstel van dit soort subsidies, uitgesloten mogen ze ook niet worden. Het gaat hier immers niet alleen om steun aan individuele bedrijven, te denken valt ook aan kwaliteitszorg. Kan de regering nog eens ingaan op de in artikel 2 genoemde thema's in relatie tot de vraag of alleen op grond van de wet subsidies verstrekt mogen worden.

Zoals al gesteld onderschrijven de leden van de CDA-fractie de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. In artikel 2 wordt limitatief bepaald voor welke beleidssectoren activiteiten worden gesubsidieerd. Tevens is bepaald dat activiteiten genoemd binnen de begroting van Economische Zaken voor subsidie in aanmerking kunnen komen. De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden aangegeven welke sectoren uitgezonderd worden?

Op bladzijde 2 van de memorie van toelichting wordt vermeld dat het wetsvoorstel deels stringenter is dan de Awb. De leden van de D66-fractie vragen in welk opzicht dat precies het geval is.

De leden van de RPF-fractie vragen of aan de te verstrekken subsidies nog nadere eisen worden gesteld naast de punten die genoemd worden in de artikelen 2 en 3?

3. Verschillen met de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ

Het is een voordeel dat straks algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen kort kunnen worden. Problemen hebben de leden van de PvdA-fractie met het voorstel de gecontroleerde delegatie te doen vervallen. Er zou geen reden meer voor zijn. Die redenering gaat alleen op als er overleg in een eerder stadium over de uitgangspunten heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld aan de hand van beleidsnota's en -brieven. In het kader van de nota Kennis in Beweging is aangekondigd dat veel van de bestaande regelingen zullen verdwijnen om op te gaan in een nieuwe. Die aankondiging is volgens deze leden zo vaag dat daarmee geen oordeel over de te hanteren uitgangspunten voor een nieuwe regeling is te geven. Deze leden kunnen dan ook alleen akkoord gaan met het doen vervallen van de gecontroleerde delegatie als goede afspraken zijn gemaakt over de manier waarop de Kamer(s) der Staten-Generaal heeft/hebben kunnen oordelen over de te hanteren beleidsuitgangspunten. Het gaat deze leden niet om een bespreking van details, wel over de beleidsvragen. Overigens vragen deze leden nog eens in te gaan op de manier waarop met uitvoeringsvragen wordt omgegaan. Komen die bij alle voor te stellen regelingen voldoende aan bod?

Een van de verschillen met de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ is dat de mogelijkheid om in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling beschikkingsbevoegdheid te attribueren aan intermediairs niet wordt gecontinueerd. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op deze beleidskeuze, waarbij eigenlijk sprake is van centralisatie. Tevens vragen deze leden een overzicht van de beschikkingen die in dit kader tot nu toe zijn afgegeven. Ook informeren de aan het woord zijnde leden naar de consequenties enerzijds voor de werkzaamheden van de intermediairs en anderzijds voor de nieuwe procedures. Deze leden zijn in ieder geval van mening dat deze verandering niet mag leiden tot langere en meer bureaucratische procedures. Hoe wordt dit voorkomen?

Het wetsvoorstel heeft niet de beperking dat het alleen betrekking heeft op het verstrekken van financiële middelen aan ondernemers. Ook branche-organisaties kunnen in aanmerking komen. Thans zijn daar nog aparte beleidsregels voor. De leden van de CDA-fractie vragen welke subsidies, verstrekt op basis van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ en op basis van de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ komen te vervallen. Tevens geven deze leden aan dat zij toezending van een jaarlijks overzicht van de in het kader van de nieuwe wet verstrekte subsidies als gewenst beschouwen.

Verder willen de leden van de CDA-fractie nader worden geïnformeerd over wat de consequentie is van deze wet voor de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij het door de Minister van EZ te volgen subsidiebeleid.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering wanneer het wetsvoorstel op basis van artikel 4.2.1.3 Awb, ter regeling van het verstrekken van subsidies ten laste van de EZ-begroting door een ander dan de Minister van Economische Zaken, te verwachten is? Of wordt in alle gevallen gekozen voor de mogelijkheid om in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling de beschikkingsbevoegdheid te delegeren aan intermediairs? Zo ja, wat zijn de argumenten voor deze keus?

Kan de minister voorbeelden geven van algemene maatregelen van bestuur die in het verleden niet voor 1 januari tot stand konden worden gebracht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In het wetsvoorstel inzake de Kaderwet EZ-subsidies is geen attributie aan intermediairs mogelijk, maar wel delegatie. De leden van de D66-fractie zouden graag vernemen welke consequenties dit heeft voor de controle en de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken.

In de huidige situatie is er sprake van gecontroleerde delegatie, dat wil zeggen dat de zakelijke inhoud van de hoofdlijnen van een algemene maatregel van bestuur aan beide Kamers worden meegedeeld alvorens een voordracht wordt gedaan. In het onderhavige wetsvoorstel komt de gecontroleerde delegatie te vervallen. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd op welke wijze de Minister van Economische Zaken voortaan het parlement wil informeren over voordrachten.

De leden van de D66-fractie stemmen in met het voorstel de Kaderwet EZ-subsidies niet alleen van toepassing te laten zijn op de verstrekking van financiële middelen aan ondernemers, maar ook aan anderen (bijvoorbeeld branche-organisaties). Naar de mening van deze leden komt een dergelijke uniformering in de subsidieverstrekking de duidelijkheid ten goede.

4. Specifieke uitkeringen

Een aantal specifieke uitkeringen wordt op dit moment verstrekt op basis van bepalingen in artikel 185 Provinciewet en artikel 182 Gemeentewet. De bedoeling is deze uitkeringen over te brengen naar de Financiële-Verhoudingswet 1984. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat dit pas gebeurt bij de herziening van de Financiële-Verhoudingswet. Indien dat inderdaad het geval is, welke oplossing wordt dan gekozen voor de tussenliggende periode, zo vragen deze leden.

5. Deregulering

Met instemming nemen de leden van de VVD-fractie kennis van het opheffen van het register, bedoeld in artikel 11 van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ, waardoor een besparing van ongeveer 10 000 gulden per jaar gerealiseerd wordt.

In het wetsvoorstel Kaderwet EZ-subsidies wordt het register afgeschaft. Uit de memorie van toelichting hebben de leden van de D66-fractie begrepen dat dit register nauwelijks geraadpleegd wordt. De leden van deze fractie hechten erg aan openheid. Het feit dat er weinig gebruik van gemaakt wordt is voor hen geen reden het register af te schaffen, temeer omdat er slechts een besparing van 10 000 gulden mee gemoeid is.

ARTIKELEN

Artikel 2

In het wetsvoorstel is geen definitie van het begrip subsidie opgenomen. Echter, zoals de formuleringen in artikel 2 nu luiden, vallen in feite alle financiële bijdragen vanuit het Ministerie van EZ daaronder. De leden van de CDA-fractie vragen of dit dan ook allemaal subsidies genoemd kunnen worden. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich bijvoorbeeld tot de doelfinanciering aan TNO, zo vragen deze leden.

Artikel 3

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nog eens in te gaan op de rond artikel 3 gerezen vraag of nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling zal plaatsvinden. Het ligt in de rede, zo stelt de regering, faciliteiten waarmee in totaal niet meer dan 20 miljoen gulden gemoeid is te blijven regelen bij ministeriële regeling. Zijn dit nu ook de faciliteiten waarin zich het meest frequent wijzigingen hebben voorgedaan, zo vragen deze leden zich af.

De leden van de VVD-fractie merken op, dat zij zich kunnen vinden in de continuering van het bestaande beleid, dat regelingen waarmee minder dan 20 miljoen gulden is gemoeid in beginsel geregeld kunnen worden bij ministeriële regeling. Deze leden constateren, dat toch enige betrokkenheid van het parlement gewenst is, daar waar met name de algemene maatregelen van bestuur faciliteiten regelen, waarmee meer dan 20 miljoen gulden gemoeid is. Zeker daar waar nieuwe regelingen aan de orde zijn, pleiten de leden van de VVD-fractie voor een betrokkenheid van het parlement. Daarom vragen deze leden dan ook aan de regering welke bezwaren er kleven tegen het instandhouden van de gecontroleerde delegatie. Zijn er principiële bezwaren tegen het mededelen van de hoofdlijnen van de algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aan het parlement voordat deze in werking treedt?

In de huidige situatie wordt voor subsidies boven de 20 miljoen gulden (cumulatief) een algemene maatregel van bestuur toegepast, en wordt bij kleinere bedragen een ministeriële regeling gebruikt. In het onderhavige wetsvoorstel is deze normering weggelaten. In het nader rapport van de regering wordt uitgelegd dat dit nodig is in verband met aanpassingen die tijdig tot stand gebracht moeten kunnen worden. De leden van de D66-fractie vragen of het voor de doorzichtigheid van de wetgeving en controleerbaarheid van de uitvoering toch niet beter zou zijn om een normering vast te stellen. Deze leden ontvangen gaarne een reactie van de regering.

In artikel 3, derde lid, van het wetsvoorstel wordt voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond, tenzij de Minister van Financiën akkoord gaat met het achterwege laten daarvan. Aangezien de leden van de D66-fractie het instellen van onbeheersbare «open-eind-regelingen» zoveel mogelijk willen vermijden, vragen zij de regering aan te geven hoe vaak en in welke gevallen het weglaten van een subsidieplafond zich zal kunnen voordoen.

Artikel 4

Zijn er meer criteria die bepalen of een subsidie nog van te voren aan de beide Kamers schriftelijk wordt voorgelegd dan het criterium genoemd in de toelichting op artikel 4, zo vragen de leden van de RPF-fractie. Verder vragen deze leden of artikel 4b geen ondergraving is van de strekking van de wet, namelijk de normering van de grondslag van subsidies.

Artikel 5

In artikel 5, tweede lid, wordt gesteld dat er bij intrekking of wijziging kan worden bepaald dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is. Deze formulering veroorzaakt volgens de leden van de D66-fractie rechtsonzekerheid en willekeur. De ontvanger dient vanaf de verstrekking van een subsidie te weten dat de subsidie kan worden ingetrokken en dat een rentevergoeding (en in welke gevallen?) verschuldigd kan zijn. Gaarne ontvangen deze leden van de regering een reactie.

De noodzaak van artikel 5, eerste lid, ontgaat de leden van de RPF-fractie. Zou in het genoemde geval niet een voorlopige toekenning gegeven kunnen worden, waardoor een wettelijke regeling van dit punt niet noodzakelijk is.

Artikel 7

Door deze wet is het ook mogelijk dat gemeenten, provincies en branche-organisaties in beroep gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, omdat ook zij subsidies kunnen krijgen van Economische Zaken. De leden van de RPF-fractie vragen of dit ten goede komt aan een duidelijke taakstelling van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en aan de duidelijkheid voor de subsidie-aanvragers.

De ondervoorzitter van de commissie,

Van Erp

De griffier van de commissie,

De Vries


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA).

Plv. leden: Passtoors (VVD), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Mateman (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), M. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66), Crone (PvdA).

Naar boven