24 415
Wijziging van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps en de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (reparatie samenloopregelingen pensioenen)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 januari 1996

Tijdens de behandeling van het onderhavige wetsontwerp maakten de leden van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken enige opmerkingen en stelden zij vragen over het feit dat een groot aantal bepalingen terugwerkt tot en met 1 januari 1985. Zij vroegen naar de gevolgen daarvan in een aantal situaties. De leden van de CDA-fractie vonden voorts de aangedragen argumentatie voor het feit dat het wetsvoorstel geen prioriteit had, niet overtuigend. Zij vroegen zich voorts af wat er gebeurt in situaties waarin als gevolg van terugwerkende kracht bij invoering van de wet te weinig aan rechthebbenden blijkt te zijn uitbetaald. De leden van de VVD-fractie verzochten aan te geven in welke gevallen als gevolg van de terugwerkende kracht teveel kan zijn uitbetaald.

Naar aanleiding van de tijdsduur van de terugwerkende kracht merk ik op dat in de Memorie van Toelichting reeds is vermeld dat een dergelijke achterstand in wetgeving niet te verantwoorden is en in de toekomst dan ook zal worden voorkomen. Precedentwerking kan noch mag daaraan worden ontleend. Situaties waarbij te weinig aan rechthebbenden is uitbetaald komen niet voor omdat in die gevallen waarin dat voordelig was voor betrokkenen, vooruitlopend op de wetswijziging, is gehandeld als ware de regeling geactualiseerd. Gevallen waarbij als gevolg van de terugwerkende kracht teveel zou zijn uitbetaald komen evenmin voor omdat de gelijkstelling van niet huwelijkse met huwelijkse relaties in de slot- en overgangsbepalingen van het wetsvoorstel zodanig is geregeld, dat deze gelijkstelling slechts van toepassing is op nieuwe gevallen.

Aanvankelijk lag het in de bedoeling om de Wet Apb en de SIP zodanig aan te passen dat de gelijkstelling van niet huwelijkse met huwelijkse relaties (door terugwerkende kracht) ook voor de oude gevallen zou gelden. In die gevallen zou dan sprake zijn geweest van situaties waarbij teveel aan rechthebbenden zou zijn uitbetaald. Het zou dan met name gaan om gevallen (lopende pensioenen, circa 52 gevallen) waarbij pensioenen van ongehuwde AOW-gerechtigden, die voor de AOW als gehuwden moeten worden aangemerkt, toch worden gekort als waren zij ongehuwde AOW-ers. De overzeese pensioenen van betrokkenen worden dan gekort met maximaal 70% van het minimumloon in plaats van met maximaal 100% van het minimumloon. Er zou in dat geval te weinig zijn gekort (ingebouwd) omdat geen rekening gehouden is met de gelijkstelling van niet-huwelijkse relaties met huwelijkse relaties. Uiteindelijk is besloten om de lopende pensioenen, waarbij nog geen sprake is van gelijkstelling van gehuwde met ongehuwd samenwonenden, te eerbiedigen en de gelijkstelling slechts voor toekomstige gevallen toe te passen.

Er zijn derhalve geen situaties waarbij teveel aan rechthebbenden is uitbetaald. Het bepaalde in artikel III, vijfde lid, van het wetsvoorstel is daarmee overbodig geworden. Dit onderdeel van artikel III zal om die reden bij nota van wijziging worden geschrapt. Voorts zal in artikel III, vierde lid, duidelijker dan thans het geval is, worden aangegeven dat de uitzondering die in dat artikelonderdeel gemaakt wordt, betrekking heeft op personen die voor de Wet Apb en voor de SIP destijds niet als echtgenoot werden aangemerkt.

Ten slotte zal bij nota van wijziging in artikel III, derde lid, de datum 1 november 1995, die inmiddels achterhaald is, vervangen worden door «de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst».

Aangezien er in het wetsvoorstel voor is gekozen de lopende pensioenen ongemoeid te laten, vroegen de leden van de VVD-fractie zich af in welk opzicht in het wetsvoorstel sprake is van niet-lopende pensioenen.

Ik merk in dit verband op dat met lopende pensioenen bedoeld wordt de toegekende pensioenen waarop de onderhavige wetgeving reeds van toepassing is. Aldus moet onder niet-lopende pensioenen worden verstaan de op zich al wel toegekende overzeese pensioenen waarop de onderhavige wetten nog niet van toepassing zijn in verband met het feit dat betrokkenen de 65-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt (de zogenaamde nieuwe gevallen).

De leden van de CDA-fractie vroegen hoeveel pensioenen nog moeten worden verleend op basis van de Wet Apb en de SIP en op welke termijn deze pensioenen verleend worden. De Wet Apb en de SIP zullen nog maximaal van toepassing worden op respectievelijk 171 en 47 pensioenen van gepensioneerden die thans de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt.

De termijn waarop deze wetten van toepassing worden op die pensioenen zal zich naar verwachting uitstrekken over de komende periode van circa 10 jaar. Thans is de Wet Apb reeds van toepassing op 1468 gepensioneerden en de SIP op 11 394 gepensioneerden.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of in het wetsvoorstel reeds rekening gehouden is met alle recente relevante wijzigingen van de ABP-wet en de ANW.

Ik merk op dat in het wetsvoorstel rekening is gehouden met alle relevante wijzingen in de ABP-wet. Met de komende ANW is nog geen rekening gehouden.

De zogenaamde paraplubepaling in de ANW geeft echter tot uiterlijk 1 januari 2000 de gelegenheid om ofwel de pensioenregeling te herzien, ofwel de thans geldende regeling te handhaven. Op grond van die paraplubepaling zal de SAIP voorshands handelen alsof de AWW nog bestaat en het nabestaandenpensioen berekenen volgens de oude systematiek. De paraplubepaling treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de ANW.

Met het oog op de rechtszekerheid voor betrokkenen, is er voor gekozen ongehuwd samenwonenden niet op het pensioen te korten als gehuwden maar als ongehuwden.

De leden van de VVD-fractie verzochten toe te lichten of hier sprake is van een precedent dan wel dat deze afweging in vergelijkbare situaties steeds zo is uitgevallen.

Naar aanleiding van deze vraag kan worden medegedeeld dat bij de overzeese pensioenen sprake is van een unieke situatie die geen precedent oplevert. Het gaat daarbij om een zorgvuldige afweging van het gelijkheidsbeginsel en van de rechtszekerheid voor betrokkenen.

De leden van de VVD-fractie merkten op dat na de Oort-maatregelen de premiecompensatie steeds zo is vastgesteld dat het netto-pensioen ongewijzigd blijft. Zij vroegen of er door de controlerende accountant naar aanleiding van deze handelwijze nog opmerkingen zijn gemaakt.

Ik merk op dat de wijze waarop de premiecompensatie wordt vastgesteld nimmer tot opmerkingen van de controlerende accountant heeft geleid. Dat het netto-pensioen ongewijzigd blijft houdt overigens slechts in dat voorkomen is dat het al dan niet via de SAIP samen met het overzees pensioen laten uitbetalen van bijvoorbeeld AOW-pensioen van invloed zou zijn op de hoogte van de premiecompensatie in voor het overige volstrekt gelijke gevallen.

De leden van de VVD-fractie vroegen zich af of het beleid van de regering per saldo uitkomt op een nettogarantie waardoor verslechteringen noch verbeteringen worden doorberekend. Ten slotte vroegen zij of er sprake is van een trendmatige aanpassing en zo ja welke trend er dan wordt gehanteerd.

Het beleid van de regering is erop gericht dat er in het complex van overzeese regelingen geen structurele wijzigingen worden ingevoerd. Er is geen sprake van een netto-garantiebeleid. Bij vervanging in 1986 in de ABP-wet van het AOW-inbouwsysteem door het franchisesysteem, bleef voor de overzeese pensioenen dan ook het AOW-inbouwsysteem van kracht.

Bij invoering van het franchisesysteem kwam tegenover de hogere korting wegens AOW/AWW-aanspraken een verhoging van het ambtelijk inkomen en dus van het pensioengevend salaris te staan. Tot de 65-jarige leeftijd is die verhoging een tegemoetkoming voor de afschaffing van de premiecompensatie in de ABP-wet. Omdat tot dan voor de premiecompensatie bij de overzeese pensioenen werd verwezen naar de artikelen N10 en U53 van de ABP-wet (welke artikelen kwamen te vervallen), moest dus een eigen AOW-premiecompensatieregeling voor de overzeese pensioenen worden getroffen.

Ten slotte merk ik op dat de trendmatige aanpassingen in de Nederlandse overheidspensioenen steeds onverkort zijn doorgevoerd in de overzeese pensioenen aangezien dit geen structurele maar conjuncturele aanpassingen zijn.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven