Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24401 nr. 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24401 nr. 22 |
Vastgesteld 17 september 1996
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 mei 1996 inzake de werkloosheidsproblematiek van toegelaten vluchtelingen (Kamerstuk 24 401, nr. 18) aan de regering ter beantwoording voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Kan overwogen worden asielzoekers in een eerder stadium werkervaring te laten opdoen, nu het bijgestelde toelatings- en opvangmodel ertoe leidt dat het overgrote deel van de asielzoekers gedurende langere tijd of voorgoed in Nederland blijft?
Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is het een werkgever verboden om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
In aanmerking nemende dat het opdoen van werkervaring (mede) bestaat uit het verrichten van arbeid, dient dus ook de werkgever waarbij een asielzoeker werkervaring opdoet over een tewerkstellingsvergunning te beschikken. Voor zover het om houders van de VVTV-status gaat, biedt de gefaseerde toegang tot de arbeidsmarkt ingevolge de Wav mogelijkheden.
In hoeverre is de duur van de toelatingsprocedure een zelfstandige factor in de (latere) afstand tot de arbeidsmarkt, gezien het feit dat na een bepaalde periode de werkloosheidsduur als zodanig een extra belemmering is geworden?
Of de duur van de toelatingsprocedure een zelfstandige factor in de (latere) afstand tot de arbeidsmarkt vormt, is niet bekend. Hiernaar is geen onderzoek gedaan. Uit de resultaten van het «Vervolgonderzoek ex-asielzoekers in de Bijstand» naar de inkomenspositie van toegelaten vluchtelingen blijkt overigens geen eenduidige relatie tussen de duur van de asielprocedure en de mate waarin vluchtelingen na enkele jaren nog op bijstand zijn aangewezen.
Draagt de verplichte inactiviteit tijdens de toelatingsprocedure bij aan de problemen die een vluchteling ondervindt bij de inburgering?
Onderkend wordt dat inactiviteit van asielzoekers gedurende de periode van verblijf in een opvangcentrum na toelating een verdere inburgering kan bemoeilijken. Op diverse manieren wordt daarom inactiviteit van asielzoekers in de asielfase tegengegaan. Voorts organiseert het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) verschillende activiteiten op cultureel en recreatief gebied en zijn asielzoekers veelal in de gelegenheid lessen in de Nederlandse taal en maatschappij-oriëntatie te volgen. Het COA is daarnaast gestart met een project voor het ontwikkelen van programma's voor zinvolle dagstructurering, dat als doel heeft invulling te geven aan een dagprogramma ten behoeve van asielzoekers. Dit project zal eind 1996 worden afgerond. De ontwikkelde programma's zullen in de eerste helft van 1997 landelijk in alle Asielzoekerscentra worden ingevoerd.
Wat zijn de cumulatie-effecten van de wachttijden? Is er enig zicht op een gemiddelde totale wachttijd alvorens tot actieve bemiddeling richting arbeid kan worden overgegaan?
Zowel vóór de toelating als daarna doen zich wachttijden voor. Voor zover het de wachttijd betreft veroorzaakt door de duur van de asielprocedure kan erop worden gewezen dat de huidige wachttijden voornamelijk worden veroorzaakt door achterstanden in behandeling van de verzoeken om asiel. Deze achterstanden worden momenteel ingelopen. Van de voortgang hiervan wordt de Kamer per kwartaal op de hoogte gesteld. Nadat de achterstanden zijn verwerkt ontstaat een reëler beeld van de behandelingsduur van een asielprocedure. Daarbij zij opgemerkt dat de duur mede afhangt van de aangewende rechtsmiddelen en de capaciteit van de rechtbanken.
Met betrekking tot de periode na de toelating geldt dat Arbeidsvoorziening niet registreert of een ingeschreven werkzoekende een toegelaten vluchteling is. Er zijn dus geen gegevens voorhanden hoe lang het gemiddeld duurt voordat tot actieve bemiddeling tot arbeid wordt overgegaan. Aan Arbeidsvoorziening zal worden gevraagd zichtbaar te maken in welke mate de inspanningen van de organisatie in de vorm van aanbodversterking en plaatsing ten goede komen aan de groep nieuwkomers.
Hoe kan voorkomen worden dat telkens weer in hun land van herkomst afgestudeerde artsen, juristen en technici wegwijs worden gemaakt in de Nederlandse beroepswereld van bejaardenhelpers en ziekenverzorgenden?
In algemene zin geldt dat bij de diagnostisering omtrent de mogelijkheden op de arbeidsmarkt nadrukkelijk de inzetbaarheid van de buitenlandse opleiding op de Nederlandse (regionale) arbeidsmarkt aan de orde komt. Internationale diplomavergelijking kan hierbij een rol spelen. Belanghebbenden kunnen terecht bij Adviesbureaus voor Opleiding en Beroep voor een indicatie met welke Nederlandse kwalificatie het desbetreffende diploma vergeleken kan worden. Van cruciaal belang voor de arbeidsmarktkansen van toegelaten vluchtelingen is dat een dergelijke indicatie tot professionele erkenning leidt, dan wel de mogelijkheid biedt professionele erkenning alsnog te verkrijgen door het volgen van aanvullend onderwijs. (Zie ook het antwoord op vraag 7.)
Specifiek met betrekking tot de gezondheidszorg geldt dat iedere arts van buiten de Europese Unie, die door de Minister van Justitie in Nederland is toegelaten, bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verzoek kan indienen om te bezien of aan betrokkene de algehele bevoegdheid tot de uitoefening van de geneeskunst kan worden verleend. Afhankelijk van het niveau van zijn opleiding in het land van herkomst in combinatie met opgedane medische werkervaring en eventuele medische specialisatie besluit de Minister van VWS, waarbij drie varianten mogelijk zijn:
– tot algehele bevoegdheidsverlening;
– tot toelating tot uitoefening van de geneeskunst onder supervisie gedurende maximaal twee jaar, waarna algehele bevoegdheidsverlening kan plaatsvinden;
– tot verwijzing naar een medische faculteit om in te stromen in de artsenopleiding.
In 1995 is aan 39 artsen van buiten de EU de algehele bevoegdheid verleend, zijn 50 artsen toegelaten tot uitoefening van de geneeskunst onder supervisie en zijn 27 artsen verwezen naar een medische faculteit.
Uit het bovenstaande blijkt dat iedere buitenlandse arts in Nederland de gelegenheid krijgt om al dan niet via een omweg zijn beroep uit te oefenen.
Kunnen regels met betrekking tot studiefinanciering en sociale zekerheid zo worden aangepast dat in hun land van herkomst hoog opgeleide vluchtelingen zich kunnen laten (bij)scholen boven het niveau van middelbaar beroepsonderwijs?
De Wet op de studiefinanciering maakt ten aanzien van het recht op studiefinanciering geen onderscheid tussen studerenden aan het hoger onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs. Beide categorieën studerenden kunnen evenveel aanspraak doen gelden op studiefinanciering. De Wet op de studiefinanciering staat (bij)scholing van hoog opgeleide vluchtelingen niet in de weg, mits zij bij het begin van de studie voldoen aan de algemeen geldende voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering: De studerende dient tussen de 18 en 27 jaar oud te zijn, voltijds dagonderwijs te volgen en de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Bepaalde categorieën niet-Nederlanders kunnen daarnaast onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse studerenden in aanmerking komen voor studiefinanciering. Deze studerende dient dan in het bezit te zijn van ofwel een vergunning tot vestiging, ofwel toegelaten te zijn als vluchteling (A-statushouder). De houder van een verblijfsvergunning om humanitaire redenen komt na drie jaar feitelijk verblijf in Nederland in aanmerking voor studiefinanciering, evenals de kinderen van een Nederlander, houder van een vestigingsvergunning of A-status, of houder van een verblijfsvergunning om humanitaire redenen, voor zover deze kinderen zelf een VTV hebben. Overige VTV-houders krijgen geen studiefinanciering.
Verder is in 1991 voor vluchteling-studenten de zogenaamde SUS-regeling tot stand gekomen. De SUS-regeling houdt in:
– het, analoog aan de WSF, verschaffen van beurzen aan vluchteling-studenten, die bij aanvang van de studie ouder zijn dan 27 en jonger dan 30 jaar en een dagstudie volgen
– het uitvoering geven aan de oude TS21+-regeling (tegemoetkoming studiekosten) ten behoeve van vluchteling-studenten.
De SUS-regeling is bestemd voor vluchteling-studenten (met status) in MBO, HBO en WO.
Vanaf 1997 is er financiële ondersteuning mogelijk voor vluchteling-studenten met reguliere studiefinanciering die in het eerste jaar van hun studie vanwege hun specifieke problematiek niet aan de prestatienorm kunnen voldoen. Dit naar analogie van de regeling die in het kader van het afstudeerfonds is getroffen voor studenten die als gevolg van andere bijzondere omstandigheden niet aan de prestatienorm in het eerste jaar hebben kunnen voldoen.
In de bijstand is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om onderwijs met behoud van uitkering op het niveau van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs te volgen. Burgemeester en wethouders kunnen bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet dergelijke scholing als noodzakelijk aanmerken voor de arbeidsinschakeling.
In dat geval kan deze scholing met behoud van uitkering gevolgd worden. De voorwaarden voor het toestaan van scholing vanaf HBO-niveau zijn dat de scholing onderdeel vormt van een specifiek op werklozen gericht project, beroepsgericht is en niet langer dan 2 jaar mag duren, terwijl de praktijkcomponent maximaal de helft mag zijn van het onderwijsprogramma. Deze voorwaarden brengen tot uitdrukking dat het gaat om het geschikt maken van de betrokkene door hem in staat te stellen het reeds aanwezige doch voor de arbeidsmarkt nog niet geheel toereikende opleidingsniveau af te ronden.
De beperkingen zijn aangebracht om doorkruising van de reguliere onderwijsvoorzieningen en studiefinanciering van het ministerie van OC&W te voorkomen. Voorts geldt dat op ieder niveau opleidingen kunnen worden gevolgd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders de belasting hiervan geen belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling. Zo kan bijvoorbeeld in de avonduren een opleiding gevolgd worden zonder dat dit effect behoeft te hebben op de vigerende arbeidsverplichtingen verbonden aan de uitkering. Bovengenoemde algemene regels inzake scholing zijn evenzeer van toepassing op toegelaten vluchtelingen met een uitkering op grond van de Abw.
Aanpassing van de regels op het terrein van studiefinanciering en Abw is dan ook niet nodig om de bedoelde categorie vluchtelingen te laten (bij)scholen boven het niveau van middelbaar beroepsonderwijs.
Bestaat, vanwege het feit dat de meeste beleidsinspanningen ten behoeve van vluchtelingen zijn gericht op allochtonen in het algemeen, het risico dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van vluchtelingen, zoals bijvoorbeeld een soms betrekkelijk hoog opleidingsniveau?
Binnen de doelgroep «allochtonen» is er een speciaal beleid opgezet t.b.v. de begeleiding en integratie van nieuwkomers. Vluchtelingen zijn daarbinnen een specifieke doch diverse groep.
Het fasen-model van Arbeidsvoorziening, dat in overleg met de gemeenten en bedrijfsverenigingen zal worden ingevoerd en toegepast vanaf 1997, kan wellicht uitkomst bieden voor wat betreft de diversiteit aan individuele behoeftes bij vluchtelingen e.a.. Dit omdat cliënten op individuele basis zullen worden beoordeeld en navenant ook zullen worden begeleid voor zover de middelen het toelaten. Hierbij kan dan rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden zoals bijv. een eventuele traumatische ervaring uit het verleden, en kenmerken zoals het opleidingsniveau van vluchtelingen. Het Consulentschap Vluchtelingen, dat het landelijke Arbeidsvoorzieningsprogramma Vluchtelingen uitvoert, vervult een ondersteunende functie voor de RBA's met betrekking tot de inspanningen voor vluchtelingen.
Het soms betrekkelijk hoge opleidingsniveau brengt met zich mee dat veel gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten met betrekking tot diplomavergelijking. Daarbij kan worden opgemerkt dat het juist inschatten van diploma's vaak gecompliceerd is, bijvoorbeeld omdat de onderwijsniveaus niet op die van Nederland aansluiten, de onderwijssystemen per land uiteen lopen etc.
Is de regering bereid het beleid ten aanzien van asielzoekers en gedoogden te versoepelen, waar het gaat om de mogelijkheden betaald werk te verrichten?
In tegenstelling tot bijvoorbeeld toegelaten vluchtelingen zijn asielzoekers en gedoogden niet vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt toegelaten. Een werkgever mag derhalve asielzoekers en hier te lande gedoogde vreemdelingen alleen dan arbeid laten verrichten, indien hij daarvoor een tewerkstellingsvergunning heeft verkregen.
Indien ten behoeve van personen ten aanzien van wie nog onzeker is òf hen verblijf in Nederland zal worden toegestaan de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt versoepeld zou worden, heeft dit onder meer tot gevolg dat tot Nederland toegelaten vreemdelingen bij het verwerven van een arbeidsplaats tevens zouden moeten concurreren tegen vreemdelingen die nog in afwachting zijn van de beslissing op hun toelatingsverzoek. Het kabinet acht dit niet gewenst; de primaire doelstelling is erop gericht tot Nederland toegelaten vreemdelingen naar betaald werk te geleiden.
Wat is de uitkomst van het kabinetsberaad over het beleid voor kansrijke asielzoekers aangekondigd in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken d.d. 22 november 1995?
Op 18 april jl. zond de Staatssecretaris van Justitie een brief naar de Tweede Kamer, betreffende de diverse statussen in het toelatingsbeleid. Kansrijke asielzoekers gelden, zolang de beslissing op hun asielverzoek niet tot in de hoogste instantie is genomen niet als toegelaten vluchtelingen en komen als zodanig ook nog niet in aanmerking voor het inburgeringsbeleid.
Doet de regering haar toezegging gestand dat vóór 15 juni 1996 de eerste voortgangsrapportage inzake de invoering van de inburgeringscontracten aan de Kamer zal worden aangeboden, mede gezien de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 14 mei 1996 (OCW9 600 369)?
Volgens afspraken gemaakt met de VNG op 15 mei 1995 ten aanzien van het inburgeringsbeleid wordt de uitvoering van dit beleid nauwgezet gevolgd. Inmiddels zijn via een systeem van monitoring de gegevens van de eerste twee kwartalen van 1996 beschikbaar. Deze laten zien dat er voortgang wordt geboekt met het afsluiten van inburgeringscontracten en dat gemeenten en bij de uitvoering betrokken organisaties volop bezig zijn de uitvoering zo goed mogelijk te laten verlopen. Zoals bekend hebben zich op een paar punten startproblemen voorgedaan die ertoe leidden, dat gemeenten zich terughoudend opstelden met het afsluiten van contracten. Inmiddels is het kabinet in het bestuurlijk overleg met de VNG en de vier grootste steden op 11 juli jl. een aantal maatregelen overeengekomen die tegemoetkomen aan deze aanloopproblemen. Zo heeft het kabinet besloten binnen de voor de inburgering beschikbare middelen een budgetgarantie af te geven voor 1996 en 1997 op een zodanig niveau dat in ieder geval de educatieve infrastructuur op het niveau van 1995 behouden kan blijven. Uw Kamer is op 18 juli jl. door de minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg.
Wat is de reactie van de regering op de conclusies van het rapport «Integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt», die wijzen op een «gat» na de eerste fase van het inburgeringsbeleid? (zie NRC-Handelsblad, d.d. 9 maart 1996 op blz. 4).
Het «gat» na de eerste fase van het inburgeringsbeleid wordt veroorzaakt door een veelheid van kleine en grote problemen die de toetreding tot de arbeidsmarkt bemoeilijken. Het gaat om psychische problemen, moeite met de Nederlandse taal, gebrek aan netwerk, het waarderen van diploma's, moeite om een weg te vinden in het doolhof van instanties. Voor het omgaan met de problemen die toegelaten vluchtelingen bij de toetreding tot de arbeidsmarkt ondervinden lijkt een goede samenwerking tussen de belangrijkste instanties op dit gebied (de Bureaus Nieuwkomers, de uitvoerders van de inburgeringsprogramma's, Arbeidsvoorziening, de GSD en VluchtelingenWerk) van groot belang. In het wetsvoorstel Inburgering Nieuwkomers, dat thans ter advisering bij de Raad van State ligt, besteedt het kabinet aandacht aan deze problematiek.
Zijn gemeenten verplicht het taalonderricht in te kopen bij het reguliere onderwijs? Hoe is het met de wachtlijsten bij de basiseducatie? Is er zicht op de omvang van taallesprogramma's bij de basiseducatie die slechts voorzien in enkele uren les per week, waardoor de effectiviteit zeer gering is?
Gemeenten zijn gehouden de rijksmiddelen voor de volwasseneneducatie, dus ook die voor de educatieve component van de inburgering, in te zetten bij het regulier onderwijs, dat wil zeggen de instellingen voor de volwasseneneducatie.
De wachtlijsten voor de basiseducatie nemen in omvang af; blijkens de notitie «De wachtlijsten weg?» (door de minister van OC en W toegezonden aan de Tweede Kamer bij brief van 6 mei 1996, BVE/K&O-96 011 154) bedroeg in 1995 de omvang van de wachtlijsten voor NT2 in de basiseducatie en het VAVO tezamen 11 000, terwijl in de daaraan voorafgaande jaren sprake was van 15 000 wachtenden.
Er heeft een ontwikkeling plaatsgevonden naar een grotere intensiteit van NT2-cursussen, waardoor het aantal cursussen die slechts voorzien in enkele uren les per week sterk afgenomen is ten faveure van meer intensieve cursussen: in het VAVO van 13% in 1992 naar 6% in 1995 van het totale aanbod, in de basiseducatie van 45% naar 23%. De effectiviteit van het NT2-aanbod is daardoor over de hele linie toegenomen.
In hoeverre speelt gebrek aan nazorg op de werkvloer en/of gebrek aan voldoende (geëquipeerde) psychische hulpverlening een rol bij problemen om na positieve bemiddeling naar een werkplek ook aan het werk te kunnen blijven? Is hiernaar onderzoek gedaan?
In het rapport «Integratie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt» wordt gesignaleerd dat psychische en/of fysieke problemen het zoeken naar werk voor veel vluchtelingen bemoeilijkt. In hoeverre gebrek aan nazorg op de werkvloer en/of gebrek aan voldoende psychische hulpverlening een rol speelt bij problemen om aan het werk te kunnen blijven is niet bekend. Hiernaar is geen onderzoek gedaan.
Wat is het standpunt van de regering over de mogelijkheid van praktijkexamens te introduceren om zo de kans van toetreding van deze groep tot de arbeidsmarkt te vergroten?
Indien met het introduceren van praktijkexamens bedoeld wordt dat werkgevers bij de selectie van aspirant werknemers uit deze groep de methode van het laten afleggen van een praktijkexamen zouden kunnen hanteren, kan het antwoord slechts luiden, dat het kabinet met betrekking tot deze specifieke methode geen invloed heeft op de door werkgevers gehanteerde selectiemethodes.
In hoeverre wordt bij de arbeidsbemiddeling voor toegelaten vluchtelingen rekening gehouden met het gemiddeld bezien hoge opleidingsniveau van de categorie?
Voor de beantwoording wordt verwezen naar vraag 7.
Welke criteria worden door de RBA's gehanteerd voor het toelaten van asielzoekers en erkende vluchtelingen tot taalcursussen, opleidingen als NT-2 en bredere op integratie gerichte opleidingen?
De RBA's hebben hier geen zeggenschap over. Waar het gaat om toegelaten vluchtelingen kunnen de gemeenten een inburgeringsprogramma aanbieden.
In hoeverre maken de diverse RBA's daadwerkelijk gebruik van de ondersteuning ten behoeve van arbeidsbemiddeling die het Consulentschap Vluchtelingen van Arbeidsvoorzieningen aanbiedt?
Activiteiten van het Consulentschap Vluchtelingen ten behoeve van statushouders (met uitzondering van quotum-vluchtelingen) vinden op contractbasis plaats. Geen van de RBA's heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid de bemiddeling van toegelaten vluchtelingen direct uit te besteden aan het Consulentschap Vluchtelingen. In 1995 hebben de consulenten van vijf RBA's een training gehad van het Consulentschap Vluchtelingen; daarmee zijn 105 consulenten van Arbeidsvoorziening bereikt.
Activiteiten voor Quotumvluchtelingen behoren tot de reguliere werkzaamheden van het bureau.
Het consulentschap Vluchtelingen maakt ten behoeve van deze groep toegelaten vluchtelingen individuele trajectplannen, die later worden overgedragen aan de RBA's. Deze zijn verder verantwoordelijk voor de begeleiding en bemiddeling van deze groep.
Wat zijn de resultaten van het experiment van het Consulentschap Vluchtelingen in Hoogeveen?
Het experiment in Hoogeveen betreft een deelproject, waarin in de periode 1 augustus 1995 t/m 31 juli 1996 dertig personen zouden worden toegeleid naar de arbeidsmarkt. De resultaten zijn als volgt:
| werk regulier | 10 |
| wachtlijst wsw/banenpool | 6 |
| Melkert-2 baan | 3 |
| leerlingwezen & regulier werk | 1 |
| leerlingwezen + Melkert-2 baan | 2 |
| voorschakeltraject leerlingwezen | 1 |
| scholing | 2 |
| simulatiebedrijf «Transmissie» | 3 |
| Bezig met opzet eigen bedrijf | 1 |
| uitval uit het project | 3 |
| 32 |
– Van de tien personen die regulier werk hadden (waaronder ook tijdelijke contracten, uitzendwerk etc.), is er één met een maatregel van het arbeidsbureau geplaatst en zijn twee personen na verloop van tijd weer werkloos geworden en opnieuw in behandeling genomen.
– Van de twee personen die scholing volgen, start één in augustus a.s. met de vrouwenvakschool en volgt één een oriëntatieprogramma van CBB/CVV.
Op welke wijze wordt de inzet van het Consulentschap Vluchtelingen die met bemiddeling van vluchtelingen in Hoogeveen experimenteert gewaarborgd?
Het Consulentschap Vluchtelingen blijft in ieder geval voorlopig nog bestaan. Het Consulentschap Vluchtelingen wordt vanuit het LBA zoveel mogelijk onder de aandacht van de RBA's gebracht; het is echter wel de beleidsvrijheid van de RBA's of ze daadwerkelijk gebruik gaan maken van de diensten van het Consulentschap Vluchtelingen.
Is het voor de arbeidsbemiddeling van vluchtelingen van belang dat de RBA's ook kunnen beschikken over de kennis en expertise die is opgebouwd door de bedrijfsadviseurs minderheden?
Ja. De RBA's kunnen uiteraard ook over deze kennis en expertise beschikken aangezien de bedrijfsadviseurs minderheden bij de RBA's aangesteld zijn.
Wat is het standpunt van de regering over de positionering en werkwijze van bedrijfsadviseurs minderheden («BAMmers»), met name in verband met de budgettering voor de komende jaren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief d.d. 25 juni jl. aan de Tweede Kamer over de stand van zaken rond de WBEAA. In dezelfde brief ga ik ook in op het evaluatie-onderzoek van de Bam-ers, de conclusies en de verdere stappen.
Zijn de mogelijkheden van diplomavergelijking voldoende bekend bij de uitvoerende organisaties van inburgering en trajectbegeleiding? Is ook hierbij de duur van de procedure een belemmerende factor? Waarom verloopt de diplomavergelijking in het algemeen zo moeizaam en zo traag? Mag een diplomavergelijking voor kansrijke vluchtelingen al tijdens het verblijf in een centrum worden aangevraagd?
In 1994 is de structuur voor internationale diplomavergelijking van start gegaan. Deze structuur gaat uit van een een-loket-functie. De betrokken partijen binnen de structuur (expertisecentra NUFFIC, COLO en IBG en de AOB's) hebben afspraken gemaakt over de kwaliteitszorg. Een punt van aandacht daarbinnen is de voorlichting en de wijze en duur van afhandeling van de vergelijkingen. Daarover zijn afspraken gemaakt tussen betrokken partijen. Gelet op het aantal aanvragen door met name gemeenten voor diplomavergelijking ten behoeve van nieuwkomers, mag worden aangenomen dat de mogelijkheden van die structuur voldoende bekend zijn bij bureaus nieuwkomers c.q. de consulenten van Arbeidsvoorziening. Het hogere aantal aanvragen dan verwacht, kan echter in sommige gevallen leiden tot enige vertraging in de afhandeling.
Voor de vergelijking van de diploma's is in de eerste plaats informatie over het betreffende land noodzakelijk. Daarvoor zijn de expertisebureaus de aangewezen instanties. Deze hebben de beschikking over veel landenstudies. De AOB's moeten de informatie van de expertisecentra toespitsen op de persoon die een aanvraag indient.
Kansrijke vluchtelingen mogen geen aanvraag indienen. Zolang op een asielverzoek niet tot in de hoogste instantie is beslist en er dus geen zekerheid bestaat of betrokkene tot Nederland zal worden toegelaten is het niet wenselijk reeds met een diplomavergelijking te beginnen. Dit zou verwachtingen kunnen wekken ten aanzien van de toelatingsbeslissing.
Kent de regering het werkervaringsproject voor vluchtelingen dat het streekvervoerbedrijf NZH te Haarlem heeft geïnitieerd? In hoeverre kan dit soort projecten op overheidssteun rekenen dan wel gestimuleerd worden? Kunnen de wettelijke beperkingen daarbij, met name de beperking dat een stage niet langer dan zes maanden mag duren, weggenomen worden?
Ja, het project van de NZH is bekend. Het kabinet heeft eind 1994 de werkgelegenheidsimpuls gelanceerd, een maatregelenpakket dat onder meer bevat de Subsidieregeling Experimenten activering van uitkeringsgelden en de mogelijkheid om te werken met behoud van uitkering op basis van artikel 144 van de Algemene Bijstandswet. De NZH is gewezen op de mogelijkheden in het kader van deze regelingen en op het feit dat, voor het gebruik van deze regelingen, het voorstel van de NZH moet worden aangepast.
De NZH is eveneens gewezen op de mogelijkheid een subsidie-aanvraag in te dienen bij een van de ESF-fondsen.
In hoeverre kunnen particuliere initiatieven die uitgaan van een «samenwerking» tussen autochtone werkzoekenden en vluchtelingen – bijvoorbeeld «Inburgering en vervolgtrajecten voor nieuwkomers» van het bureau QMC te Amsterdam – door de rijksoverheid ondersteund worden?
QMC is, evenals de NZH, gewezen op de mogelijkheden in het kader van de «reguliere» kanalen. Voorts is QMC meegedeeld dat, om te kunnen beoordelen of een projectsubsidie kan worden gegeven, het voorstel zodanig concreet zal moeten zijn uitgewerkt, dat bij toekenning van subsidie direct gestart kan worden met de uitvoering.
Welke conclusies worden getrokken uit het pilotproject «Franchising met Allochtone Ondernemers» van het ondernemersadviesbureau Atlas te Rotterdam?
Om de mogelijkheden van allochtonen om zelfstandig ondernemer te worden te vergroten is het pilotproject «Franchising met allochtone ondernemers» opgezet. Franchising is een manier van ondernemen die de (allochtone) ondernemer een grotere kans van slagen biedt en waarbij het gemakkelijker is nieuwe klanten te bereiken, zich te vestigen in andere branches of betere locaties te betrekken. Er kunnen op dit moment nog geen conclusies worden getrokken uit dit pilotproject. Het aantal franchiseformules dat binnen het project kan worden toegepast is inmiddels gestegen tot 13. Daarnaast zijn de eerste aspirant franchisenemers de selectiecommissie gepasseerd en voorgedragen aan de franchisegevers.
Heeft de regering inzicht in de effectiviteit in relatie tot de kosten van de verschillende instroomprojecten voor vluchtelingen?
Er wordt bezien langs welke weg op korte termijn een inventarisatie kan worden gemaakt van activiteiten op het gebied van toeleiding van nieuwkomers naar de arbeidsmarkt. Daarbij gaat het om activiteiten op het gebied van toeleiding naar de arbeidsmarkt in het kader van een inburgeringsprogramma, om de deelname van nieuwkomers aan projecten op het gebied van toeleiding naar de arbeidsmarkt (al dan niet specifiek gericht op vluchtelingen en/of nieuwkomers) en om de resultaten van de inspanningen.
Waarom worden gemeenten, die toch aanspreekbaar zijn voor wat betreft de huisvesting van toegelaten vluchtelingen, niet meer gestimuleerd om (vrijwilligers)werkprojecten voor vluchtelingen op te zetten?
De belangrijkste stimulans voor de opzet van (vrijwilligers)werkprojecten richt zich momenteel op bijstandsgerechtigden, waaronder toegelaten vluchtelingen. Gemeenten zijn in dit verband uitgenodigd om experimentaanvragen in te dienen in het kader van artikel 144 van de Algemene Bijstandswet. Dit artikel biedt naast stimulering tot deelname aan vrijwilligerswerk op vrijwillige basis onder meer de mogelijkheid tot het met behoud van uitkering verrichten van activiteiten gericht op de overbrugging van een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op dit moment lijkt het goed de initiatieven van gemeenten af te wachten, alvorens meer stimulansen te overwegen.
Wat is de stand van zaken op dit moment omtrent de werking in de praktijk van de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief d.d. 25 juni jl. aan de Tweede Kamer over de stand van zaken rond de WBEAA.
Samenstelling: Leden: Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Meijer (Groep Nijpels).
Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Sterk (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Apostolou (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24401-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.