Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-X nr. 130 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-X nr. 130 |
Vastgesteld 30 augustus 1996
De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de uitbreiding van de genieconstructiecapaciteit en de verbetering van de mijnenruimcapaciteit (24 400 X, nr. 119).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 augustus 1996.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Gesteld wordt dat tijdelijk tot een hogere uitzendfrequentie zal worden overgegaan voor geniepersoneel. Tot wanneer geldt deze bijzondere maatregel? Aan welke termijnen wordt gedacht? Voor welke periode zullen langere uitzendtermijnen worden gehanteerd? Is een hogere uitzendfrequentie dan zes maanden per anderhalfjaar wel verantwoord? Is hier overleg over geweest met de personeelsbonden? Waarom wordt de besluitvorming over uitzending niet afhankelijk gesteld van de beschikbare capaciteit, in plaats van het aanpassen van de frequentie?
De ontoereikende genieconstructiecapaciteit – er is vooral een gebrek aan bouw- en kraanmachinisten – wordt op peil gebracht door een genieconstructiecompagnie voor het grootste deel paraat te stellen. Begin 1998 is daardoor zo'n 180 man extra personeel inzetbaar. Tot die tijd kan geniepersoneel waaraan behoefte bestaat eens per jaar in plaats van eens per anderhalf jaar worden uitgezonden voor een periode van zes maanden. Omdat dit in beginsel op vrijwillige basis gebeurt, is hierover niet met de personeelsbonden overlegd. De hogere uitzendfrequentie is aanvaardbaar als bijzondere, tijdelijke maatregel.
Het ligt niet voor de hand de Nederlandse bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties te verminderen uitsluitend vanwege het knelpunt bij de genie. In plaats daarvan wordt dat knelpunt op zo kort mogelijke termijn opgeheven.
Kan een overzicht worden gegeven van alle genie-capaciteit van de Nederlandse krijgsmacht? Welke norm wordt gehanteerd voor het vaststellen van de benodigde genie? Hoeveel geniecapaciteit wordt per bataljon en brigade nodig geacht?
De geniecapaciteit van de Nederlandse krijgsmacht behoort hoofdzakelijk tot de Koninklijke landmacht. Aan parate capaciteit is op divisieniveau een pantsergeniebataljon aanwezig, dat bestaat uit twee pantsergeniecompagnieën, een constructiecompagnie en een brugcompagnie, alle ten dele paraat. De 13e gemechaniseerde en de 41ste lichte brigade beschikken beide over een gedeeltelijk parate pantsergeniecompagnie, de Luchtmobiele brigade over een geniecompagnie. Ook is er een aantal geheel mobilisabele genie-eenheden, die echter in beginsel niet ingezet kunnen worden voor vredesoperaties.
De geniecapaciteit van het Korps Mariniers bestaat uit een genieverkenningspeloton van twintig man dat deel uitmaakt van de lange-afstandverkenningscompagnie van de Groep Operationele Eenheden Mariniers. Het peloton beschikt over een gespecialiseerde, beperkte mijnenruimcapaciteit.
De Koninklijke luchtmacht beschikt over de geniecapaciteit om start- en rolbanen van militaire vliegvelden provisorisch te herstellen. Het personeel vervult deze functie in neventaak.
De inzet van geniecapaciteit bij crisisbeheersingsoperaties wordt op elke operatie afzonderlijk toegesneden. Als er infrastructurele voorzieningen moeten worden aangebracht, doorgaans bij een initiële uitzending, is extra genieconstructiecapaciteit nodig. Als robuust optreden is voorzien, is pantsergeniecapaciteit voor gevechtsondersteuning nodig. Bij uitzending van een bataljon zoals nu in IFOR is ondersteuning nodig van een samengestelde genie-eenheid ter grootte van een compagnie, in het begin tijdelijk versterkt met extra constructiecapaciteit.
Welke geniecapaciteit wordt nodig geacht in verband met rampenbestrijding? Op welke wijze is de opheffing van het Korps Mobiele Colonnes opgevangen? Welke eenheden worden gereed gehouden voor rampenbestrijding (zowel genie als andere eenheden)?
Met kamerstuk 21 516 (Nr. 4 van 14 januari 1993) bent u geïnformeerd over de bijdrage van Defensie aan rampenbestrijding na het opheffen van het Korps Mobiele Colonnes. In het algemeen kan op de krijgsmacht een beroep worden gedaan om met beschikbare middelen naar vermogen bijstand te verlenen. Dit kan ook de inzet van genie-eenheden betreffen. Deze worden hiervoor niet specifiek gereed gehouden. Defensie moet wel twee geneeskundige eenheden binnen bepaalde reactietijden kunnen inzetten voor rampenbestrijding. Onder buitengewone omstandigheden beschikt het Nationaal Commando over vijf mobilisabele rampenbestrijdingsbataljons voor de inzet in Nederland.
Hoe worden de kosten van de voorgenomen uitbreiding van de genie- en mijnruim-capaciteit gefinancieerd? Ten koste van welke projecten gaat dit? Kan expliciet worden aangegeven uit welke begrotingsartikelen dit wordt bekostigd?
De eenmalige investeringen voor twee mechanische mijnenruimmiddelen, twee detectiesystemen (totaal f 11 miljoen) en de instructiemiddelen voor mijnenruiming (f 3 miljoen) worden gefinancierd binnen het artikel 04.07 (overig groot materieel). In verband hiermee wordt de omvang van twee kleine projecten (vervanging meetapparatuur voor radiologische straling en een automatiseringsproject) verkleind en worden de kasgelden bij andere projecten enigszins verschoven.
De uitgaven in verband met de extra genieconstructiecompagnie vallen uiteen in exploitatie-uitgaven van ongeveer f 16 miljoen per jaar en eenmalige uitgaven van ongeveer f 2 miljoen voor aanpassing van de infrastructuur. De exploitatie-uitgaven worden gecompenseerd door diverse, relatief kleine verlagingen binnen de artikelen 04.03 (overige personele exploitatie) en 04.05 (materiële exploitatie). De uitgaven voor aanpassing van de legering en werkruimtes worden opgevangen door kasgeldverschuiving binnen het artikel 04.06 (bouw).
De compenserende maatregelen zullen de voortgang van projecten niet noemenswaardig beïnvloeden.
Is overwogen de uitzendtermijn standaard te bekorten, zoals via de pers (actualiteitenrubriek Hier en Nu) en anderszins is gevraagd? Is het niet zo dat zijdens de Minister van Defensie positief is gereageerd op de suggestie de uitzendtermijn te bekorten tot vier maanden? Op welke wijze wordt, ook gezien de hogere uitzendfrequentie, rekening gehouden met de gevolgen voor het personeel van de huidige duur van de uitzendtermijn?
Vooral naar aanleiding van het mijnincident in Bosnië van 23 april jl., waarbij twee Nederlandse militairen gewond raakten, zijn uitgebreid de omstandigheden bezien waaronder het EOD-personeel zijn werk moet doen. Gebleken is dat de inzet in Bosnië wordt ervaren als een zware maar aanvaardbare fysieke en psychische belasting. In incidentele gevallen kan vooral de psychische belasting als zeer zwaar worden ervaren, bijvoorbeeld als men wordt geconfronteerd met explosieven op lijken. In zulke gevallen kan de commandant personeel ter plaatse recuperatietijd gunnen, bijvoorbeeld extra rustdagen, mits de operationele omstandigheden dit toelaten. In het algemeen is de uitzendtermijn niet te lang.
Wanneer wordt de reorganisatie van de geniecapaciteit in de nieuwe structuur van de landmacht afgerond? Waarom blijft een van de constructiepelotons mobilisabel? Is het paraat stellen van een van de twee pelotons werkelijk voldoende om aan de behoefte te voldoen?
De herstructurering van de genie-eenheden, zoals voorzien in de Prioriteitennota, zal in 1997 zijn voltooid. De voorgenomen, aanvullende uitbreiding met één parate genieconstructiecompagnie, minus een constructiepeloton, wordt begin 1998 afgerond. Deze maatregel is erop gericht de deelneming aan vredesoperaties op het huidige niveau te kunnen voortzetten. Omdat het knelpunt vooral een tekort aan parate bouwmachine- en kraancapaciteit is, worden wèl de drie bouwmachinepelotons en het ondersteuningspeloton, maar niet allebei de constructiepelotons van de mobilisabele constructiecompagnie paraatgesteld.
Mogelijke andere maatregelen ter versterking van de geniecapaciteit komen in het kader van de actualisering van de Prioriteitennota aan de orde.
Wat is de betekenis van het woord «voorlopig» bij de legering en werkruimten voor de genie constructiecompagnie in Wezep?
Het woord «voorlopig» bij legering en werkruimten voor de genieconstructiecompagnie in Wezep duidt erop dat de bestaande infrastructuur voldoende is om in de directe behoeften te voorzien. Deze voorzieningen zijn echter oud en worden te zijner tijd gesloopt. De kosten voor nieuwbouw worden op het ogenblik geschat op f 5 miljoen.
Met welke middelen en op welke wijze overweegt u een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de landmijnenproblematiek op lange termijn? Waaraan wordt gedacht?
De regering zal de inspanningen ter bestrijding van het landmijnenprobleem in de komende jaren onverminderd voortzetten, en waar mogelijk intensiveren. Hiervan getuigen recente initiatieven, zoals het opleiden van meer militairen tot instructeur, de aanschaf van mijnenruim- en detectiemiddelen voor beproeving en de uitbreiding van het onderzoek naar mijnenruim- en detectiemiddelen. In het kader van de actualisering van de Prioriteitennota zal worden bezien welke verdere, structurele maatregelen nodig zijn.
In internationaal verband streeft Nederland naar de totale uitbanning van anti-personeelmijnen en steunt het initiatieven van andere landen daartoe. Het is een Nederlandse prioriteit uitbanning van anti-personeelmijnen tot onderwerp van een «gezamenlijke actie» van de EU maken. In een recente briefwisseling bevestigen de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Kinkel, en minister Van Mierlo dat beide landen dezelfde politieke lijn voorstaan. In Ottawa is er van 3 tot 5 oktober aanstaande een bijeenkomst van landen en organisaties die streven naar uitbanning van anti-personeelmijnen. De ontmoeting moet de eerste worden van een serie, bedoeld om het landmijnenvraagstuk op de internationale politieke agenda te houden en concrete initiatieven te ontwikkelen die verwezenlijking van het gezamenlijke doel ondersteunen op mondiaal, regionaal en nationaal niveau.
Waaruit zal de «pool» van militairen – van andere wapens en dienstvakken dan EOD- en geniepersoneel – bestaan die de instructeursfunctie als neventaak zullen uitvoeren?
Gezien de schaarste aan EOD- en geniepersoneel is begonnen ook personeel van andere wapens en dienstvakken op te leiden tot instructeur in het mijnenruimen. Hiervoor komen vooral kaderleden in aanmerking die gezien hun functie een relatief kleine kans hebben in organiek verband te worden uitgezonden. Eenmaal opgeleid tot instructeur in het mijnenruimen, kunnen zij zo nodig voor deze neventaak worden uitgezonden.
Kunnen de uitkomsten van het onderzoek naar mijnenruim- en detectiemiddelen die ingezet kunnen worden in andere dan strikt militaire operaties nader worden toegelicht?
Het onderzoek was gericht op middelen die kunnen worden ingezet in andere dan strikt militaire operaties en op korte termijn beschikbaar zijn. Materieel dat nog niet volledig is ontwikkeld en beproefd, is buiten beschouwing gelaten.
Mijnenruimmiddelen kunnen worden onderscheiden in freessystemen, vlegelsystemen, ploegen, schuivers, rollers en overige systemen. Ploegsystemen en mijnenschuivers zijn niet verder in beschouwing genomen, omdat daarmee een mijn (en dus het probleem) slechts wordt verplaatst. De mijnenroller is vanwege een te geringe effectiviteit evenmin verder in beschouwing genomen. Dit geldt ook voor de overige systemen die uitsluitend geschikt zijn voor het ruimen van mijnen op een verhard oppervlak. De freessystemen en vlegelsystemen zijn vervolgens wel in detail beschouwd.
Een freessysteem is een rupsvoertuig voorzien van een ronddraaiend mechaniek met een groot aantal «tanden», die grond en mijnen vermalen. Een vlegelsysteem is een wiel- of rupsvoertuig voorzien van een ronddraaiend mechaniek met een aantal kettingen of «vlegels» die hard op de grond slaan en zo mijnen tot ontploffing brengen. Om ervaring op te doen, wordt in eerste instantie een vlegelsysteem aangeschaft. Zo'n systeem is relatief gunstig geprijsd, op korte termijn leverbaar en kan een redelijk hoge ruimingsgraad bereiken (80% tot meer dan 95%).
Het vlegelsysteem wordt beproefd in combinatie met een detectiesysteem. De Israëlische EL/M-2190 is op het ogenblik het meest geavanceerde detectiesysteem en kan binnen zes maanden worden geleverd. Er zijn, voor zover bekend, geen alternatieven die vergelijkbare of betere prestaties leveren.
Op basis waarvan is juist gekozen voor het mechanisch mijnenruimmiddel JSFU van de firma Aardvark en het detectiesysteem EL/M-2190 van IAI/ELTA? Hoe is het DMP gevolgd?
Bij de keuze van het vlegelsysteem zijn twee alternatieven vergeleken: de JSFU van de firma Aardvark (Groot-Brittannië) en de RA 140 DS van de firma SISU (Finland). De kostprijs van beide systemen is nagenoeg gelijk. De keuze is gevallen op de JSFU, die zijn waarde onder meer tijdens de Golfoorlog heeft bewezen. SISU kan van haar systeem geen beproevingsresultaten overleggen. Testen van de Deense krijgsmacht brachten enige technische problemen aan het licht.
Als proefmodel voor een detectiesysteem is op basis van de marktoriëntatie het systeem van IAI/ELTA als meest geschikt beoordeeld.
De procedures vastgelegd in het Defensie Materieelkeuze Proces (DMP) zijn gevolgd. De behoefte berust op het regeringsbeleid inzake landmijnen. De Koninklijke landmacht heeft een marktverkenning naar mijnenruim- en mijndetectiemiddelen uitgevoerd. Besloten is enkele proefmodellen aan te schaffen voor het opdoen van ervaring en ter ondersteuning van toekomstige besluitvorming. Wanneer dit leidt tot concrete behoeftestellingen en verdere investeringen, zult u hierover – conform de DMP-procedure – nader worden geïnformeerd.
Is een detectie-nauwkeurigheid van 70% a 95% van het «EL/M-2190» systeem een gebruikelijk percentage?
Uit de marktoriëntatie is gebleken dat deze detectienauwkeurigheid vooralsnog het hoogst haalbare is.
Welke bestaande concepten en technieken voor het opsporen en ruimen van mijnen worden beproefd en verbeterd? Welke delen van de Nederlandse industrie kunnen hierbij worden betrokken?
Defensie heeft in overleg met TNO een aantal onderzoeksonderwerpen gedefinieerd. Het betreft de ontwikkeling van een verbeterde versie van de huidige metaaldetector en de toepassing van geavanceerde technieken, zoals grondradar en warmtebeeld, om mijnen op te sporen. Wat ruimmiddelen betreft, gaat het om de toepassing en ontwikkeling van mechanische systemen, lasertechnologie en schuimmiddelen. Ook worden middelen ontwikkeld om de detectie- en ruimsystemen in te zetten. Dit kan met een wiel- of rupsvoertuig, al dan niet op afstand bediend, maar wellicht ook met de hand.
Per onderwerp voert TNO een haalbaarheidsanalyse uit en onderzoekt het in hoeverre de Nederlandse industrie bij de ontwikkeling een rol kan spelen. Ook de mogelijkheden van internationale samenwerking worden scherp in de gaten gehouden.
Welke systemen gebruiken de NAVO-partners?
De Navo-partners bevinden zich ten aanzien van onderzoek, ontwikkeling en gebruik van mijnenruim- en detectiemiddelen voor humanitaire doeleinden in een vergelijkbaar stadium als Nederland. De Verenigde Staten, Canada, Frankrijk en Italië hebben, voornamelijk voor beproeving en ervaringsopbouw, het Aardvark-systeem aangeschaft. Groot-Brittannië heeft reeds operationele ervaring opgedaan met het Aardvark-systeem. Ook niet-Navo-landen, zoals Zweden, Finland en een aantal landen in het Midden-Oosten, hebben het Aardvark-systeem aangeschaft. Denemarken heeft een SISU-systeem ingezet in Bosnië. De Verenigde Staten beproeven het IAI/ELTA-detectiesysteem.
Waarom is ten aanzien van mijnenruimcapaciteit in het kader van vredesoperaties (voor humanitaire doeleinden) gekozen voor handhaving van de bijdrage op het huidige niveau en niet voor een verhoging daarvan?
De zinsnede over het kunnen handhaven van de bijdragen aan vredesoperaties op het huidige niveau heeft alleen betrekking op de behoefte aan genieconstructiecapaciteit. De humanitaire mijnenruimcapaciteit wordt wel degelijk uitgebreid door ongeveer 80 militairen extra op te leiden tot mijnenruiminstructeur. Bovendien is het initiatief genomen mijnenruim- en detectiemiddelen voor humanitaire doeleinden aan te schaffen en te beproeven.
De bijdrage die Defensie in de komende jaren aan de bestrijding van het landmijnenprobleem zal kunnen leveren, wordt, net als de totale behoefte aan geniecapaciteit, bezien in het kader van de actualisering van de Prioriteitennota.
Hoe beoordeelt u de suggestie dat defensiepersoneel deelneemt aan mijnopruimingsoperaties in NGO of UNHCR-verband, zodat effectiever kan worden geopereerd? Onder welke voorwaarden zou dit mogelijk zijn?
De inzet van defensiepersoneel voor mijnenruimoperaties of het opleiden van mijnenruimers gebeurt in beginsel in het kader van een vredesoperatie van de VN. De VN voeren mijnenruimoperaties meestal uit in samenwerking met andere organisaties, zowel gouvernementele als niet-gouvernementele. De activiteiten van de verschillende organisaties worden doorgaans gecoördineerd door een «Central Mine Action Office», zoals in Cambodja en Angola. Als dat effectief is, kunnen militairen direct samenwerken met civiele organisaties.
Zoals ik heb meegedeeld in het algemeen overleg van 21 maart jongstleden over de landmijnenproblematiek (Kamerstuk 24 292 nr. 10), is het in beginsel ook mogelijk militairen in NGO- of UNHCR-verband in mijnenruimoperaties in te zetten, met behoud van hun militaire status. De uitzending vergt uiteraard een formeel besluit en toetsing aan de bekende criteria. Militairen buiten dienst ten slotte kunnen besluiten hun deskundigheid als burger in dienst van NGO's te stellen. Defensie kan daarbij desgevraagd bemiddelen.
Samenstelling Leden: Mateman (CDA), Wolters (CDA), Korthals (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), H. Vos (PvdA), Van den Berg (SGP), Van Traa (PvdA), Van Gelder (PvdA), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Van Hoof (VVD), Bukman (CDA), Hoekema (D66), ondervoorzitter, Leerkes (Unie 55+), De Koning (D66), Hessing VVD), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Van Waning (D66), Sterk (PvdA), Van den Doel (VVD), vacature (CD).
Plv. leden: Terpstra (CDA), Beinema (CDA), Van Rey (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Dijksman (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Middel (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Verhagen (CDA), Woltjer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Hoogervorst (VVD), Mulder-van Dam (CDA), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), De Hoop Scheffer (CDA), Blauw (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Wingerden (AOV), Roethof (D66), Rehwinkel (PvdA), Keur (VVD), Marijnissen (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24400-X-130.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.