24 400 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1996

nr. 106
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 1996

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over de periodieke rapportage inzake de toepassing van de Wet militair tuchtrecht (tweede halfjaar 1994 en eerste halfjaar 1995) en de rapportage inzake de toepassing van het tuchtrecht in VN-operaties.

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 mei 1996.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Korthals

De griffier van de commissie,

Teunissen

1

De staatssecretaris constateert een dalende lijn in het aantal tuchtrechtelijke processen. Deze trend wordt ondermeer toegeschreven aan het afnemend aantal dienstplichtige militairen. Van verschillende zijden – onder meer in Carré van maart 1996 – wordt erop gewezen dat discipline en normen van de krijgsmacht in gevaar dreigen te komen met de instroom van steeds meer BBT'ers in de plaats van het gangbare dienstplichtige personeel. BBT'ers zouden meer discipline en begeleiding nodig hebben. Bent u niet bang dat de geschetste ontwikkeling zich zou kunnen gaan vertalen in – op termijn – relatieve stijging van het aantal tuchtrechtelijke processen?

Aan welke andere oorzaken, of welk beleid, kan daarnaast het dalen van het percentage tuchtprocessen gerelateerd aan het totale personeelsbestand worden toegeschreven?

Sinds de invoering op 1 januari 1991 van de Wet militair tuchtrecht is het aantal tuchtprocedures ieder jaar aanmerkelijk gedaald. De belangrijkste oorzaak hiervan is de daling van het aantal dienstplichtigen. Daarnaast blijkt dat de laatste lichtingen dienstplichtigen minder worden gestraft. Of het minder snel toepassen van het tuchtrecht zich zal beperken tot de laatste lichtingen dienstplichtigen, dan wel mede de BBT'ers zal betreffen, laat zich moeilijk voorspellen.

2

Het percentage vrijwillig dienenden op het totale aantal militairen dat een tuchtproces ondergaat is in 1994 sterk gestegen. Bestaat er inzicht in de oorzaken van deze stijging?

Deze stijging hangt samen met de stijging van het percentage vrijwillig dienenden op het totale aantal militairen.

Welke soort overtredingen betreft het hier?

De aard van de overtredingen is niet specifiek gebonden aan een bepaalde groep militairen.

3

Is er enig zicht op verschillen of overeenkomsten in het aantal tuchtprocessen tussen dienstplichtigen en vrijwilligers (BBT'ers) jonger dan 21 jaar?

Uit de laatste twee rapportages blijkt dat dienstplichtigen jonger dan 21 jaar vaker tuchtrechtelijk worden gestraft dan BBT'ers jonger dan 21 jaar.

4

In het advies van de Maatschappelijke Raad voor de Krijgsmacht wordt gepleit voor een krijgsmacht waar flexibiliteit en discipline hand in hand gaan. Gewaarschuwd wordt voor een militaire organisatie waar het handhaven van uiterlijke discipline een doel op zich gaat worden. Gehoorzaamheid, ondergeschiktheid, verantwoordelijkheid en daarmee leiderschap moet worden gerelateerd aan de feitelijke situatie, aldus de Raad. Zij pleit dan ook voor een meer aan de omstandigheden aangepaste hantering en differentiatie van het militair straf- en tuchtrecht. Hoe beoordeelt u deze opvatting van de MRK?

Het kabinet zal nog met een reactie komen op het advies van de Maatschappelijke Raad voor de Krijgsmacht.

5

Bij hoeveel tuchtprocessen heeft het bezit of gebruik van drugs een rol gespeeld?

Het bezit van drugs is strafrechtelijk verboden en komt derhalve niet voor tuchtrechtelijke afdoening in aanmerking. In incidentele gevallen, waarin niet meer het bezit, maar wel – achteraf – het gebruik wordt geconstateerd, is tuchtrechtelijk bestraft op grond van schending van een dienstvoorschrift, waarbij het gebruik is verboden.

6

Gesteld wordt dat «het gemiddeld percentage tuchtstraffen van de personele sterkte van eenheden in VN-operaties goed overeenkomt met het percentage dat gevonden wordt bij de twee standaardrapportages». Wat wordt precies bedoeld met «goed overeenkomen»?

Betekent dit dat er ook hier sprake is van een stijging van het aantal tuchtprocessen? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?

Met «goed overeenkomen» wordt bedoeld dat het percentage tuchtstraffen in VN-operaties (over de 7 periodes gemiddeld 5,06%) niet veel afwijkt van het percentage tuchtstraffen in de normale omstandigheden in de twee periodieke rapportages (5,9% en 5,2%). Met andere woorden: er wordt tijdens VN-operaties kennelijk ongeveer evenveel tuchtrechtelijk gestraft als in normale omstandigheden.

7

Bij VN-vredesoperaties komt de strafreden «niet opvolgen van dienstvoorschriften» vaker voor dan in normale omstandigheden. Kan nader ingegaan worden op de aard van de overtredingen betreffende het niet opvolgen van een dienstvoorschrift?

De situatie in VN-vredesoperaties vereist dat zorgvuldiger dan in normale omstandigheden wordt gelet op onder andere veiligheid, hygiëne, en de omgang met buitenlandse militairen. De Nederlandse militair heeft zich ook te houden aan de VN-voorschriften. Dit leidt tot een aanscherping van de ter plaatste geldende dienstvoorschriften. Gevoegd bij het feit dat de militair in deze situatie 24 uur per dag, zeven dagen per week in dienst is, heeft dit ten gevolge dat er een relatief grotere kans bestaat dat de gedragsregel «niet opvolgen van dienstvoorschriften» wordt geschonden.

In de bijzondere rapportage betreffende tuchtrechtelijke afdoeningen tijdens VN-vredesoperaties wordt 246 keer de strafreden «niet opvolgen dienstvoorschrift» aangevoerd.

Het betrof 70 maal schendingen van dienstvoorschriften die betrekking hebben op veiligheid, 115 maal schendingen van dienstvoorschriften die betrekking hebben op de inwendige dienst en 13 maal schendingen van dienstvoorschriften die betrekking hebben op verkeers- en rijgedrag. De overige schendingen zijn niet nader gespecificeerd.

In wat voor situaties is het niet opvolgen van een dienstbevel voorgekomen?

Betrof het hier ook situaties waarin ondergeschikten een dienstbevel weigerden omdat zij de opdracht te gevaarlijk achtten?

Hoeveel van dit soort overtredingen zijn tuchtrechtelijk vervolgd?

In hoeveel gevallen is er sprake van recidive?

De situaties waarin dit heeft plaatsgevonden zijn niet meer te achterhalen vanwege het feit dat deze situaties op het straffenformulier niet met zoveel woorden worden aangegeven.

Het merendeel van de overtredingen wordt tuchtrechtelijk afgedaan. Slechts indien het weigeren van het dienstbevel ernstige gevolgen heeft, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Het niet-opvolgen van een dienstbevel heeft 94 maal tot een tuchtproces geleid. In twee gevallen was sprake van recidive.

8

Hoe komt het dat het niet-opvolgen van dienstvoorschriften als strafreden bij VN-operaties meer voorkomt dan in het «gewone militaire leven»?

Zie de beantwoording van vraag 7.

Ligt een gebrek aan discipline hieraan ten grondslag?

Neen, hiervoor zijn geen aanwijzingen.

9

Welke strafmaat wordt gehanteerd bij het niet opvolgen van een dienstbevel?

Bij het niet opvolgen van een dienstbevel als strafreden bij VN-operaties heeft de commandant in 22 gevallen een berisping gegeven, 11 maal een boete van minder dan 51 gulden, 14 maal een boete tussen de 50 en 100 gulden, en 16 keer een boete van 100 gulden, één maal een uitgaansverbod van een dag, en drie uitgaansverboden van twee dagen. Er zijn 16 strafdiensten van maximaal 10 uur, 2 strafdiensten van maximaal 20 uur, 2 van maximaal 29 uur en 2 strafdiensten met het maximum van 30 uur opgelegd.

Waarom wordt de strafsoort uitgaansverbod door commandanten steeds minder vaak gehanteerd?

Bij VN-vredesoperaties is de strafsoort uitgaansverbod veelal weinig effectief, omdat de militair verplicht op de militaire plaats dient te blijven.

Waarom wordt de strafsoort strafdienst meer toegepast?

De strafsoort strafdienst wordt bij vredesoperaties vaker toegepast, omdat deze strafsoort in die situatie het meeste effect sorteert.

10

Hoe kan het feit verklaard worden, dat de gestrafte militair bij vredesoperaties gemiddeld ouder is?

Dit feit kan niet anders worden verklaard dan dat het uitgezonden personeel bij vredesoperaties gemiddeld een hogere leeftijd heeft.

11

Achten de commandanten te velde de huidige mogelijkheden in het tuchtrecht toereikend, om ook tijdens de uitoefening van vredesoperaties de disciplines te handhaven dan wel om adequaat te kunnen optreden?

12

Acht u de tijd rijp, gelet op de uitstroom van dienstplichtigen en de instroom van BBT'ers met beroepswedde, om het huidige maximum van de geldboete (de meest gebruikte strafvorm) van slechts fl 100,– te verhogen?

Bij brief van 10 december 1993 nr. CST 93/5000/015 berichtte ik u, dat ik naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de commissie evaluatie Militair Straf- en tuchtrecht de geldboetebepaling in de Wet militair tuchtrecht zal aanvullen met een bepaling die het commandanten mogelijk maakt in geval bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld optreden in internationaal verband of in geval van recidive, het dubbele van de geldboete op te leggen.

In hoeverre acht u het lage boeteplafond oorzaak van het toenemend gebruik van de strafsoort strafdienst?

In het bijzonder onder VN-omstandigheden kan het lage boeteplafond oorzaak zijn van het toenemend gebruik van de strafsoort strafdienst.

13

Het relatieve aantal tuchtstraffen tijdens vredesoperaties komt overeen met de aantallen in de krijgsmacht in het algemeen. Aan deze kleine groep overtreders worden echter aanzienlijk zwaardere straffen opgelegd, terwijl strafsoorten als geldboete en uitgaansverbod zich kennelijk minder goed lenen voor toepassing tijdens vredesoperaties. Is de reden voor deze relatief zware bestraffing gelegen in de specifieke aard van de omstandigheden en verantwoordelijkheden tijdens vredesoperaties?

Ja, zie ook de antwoorden op vraag 7 en 9.

Acht u het militair straf- en tuchtrecht voldoende slagvaardig bij toepassing tijdens VN-operaties?

Hoewel onderkend wordt dat enkele strafsoorten niet in alle situaties in VN-vredesoperaties even effectief zijn, zijn er geen aanleidingen te veronderstellen dat het militair straf- en tuchtrecht niet voldoende slagvaardig door de commandant kan worden toegepast tijdens VN-vredesoperaties; een aanwijzing daarvoor is dat procentueel gezien er weinig verschil is in het aantal tuchtprocessen onder normale omstandigheden en onder VN-vredesomstandigheden.

14

In de zaak Hoppenbrouwers/Hermes is de strafzaak gevolgd door ontslag van betrokkenen. Worden dergelijke sancties vaker toegepast of is de staatssecretaris van mening dat ontslag voor het weigeren van een dienstbevel (dat onuitvoerbaar en/of te gevaarlijk wordt geacht) een onevenredig zware sanctie is?

Is de rechtlijnige afwikkeling van de zaak Hoppenbrouwers/Hermes aan te duiden als staand beleid?

Door het weigeren gevolg te geven aan de rechtmatig en bevoegdelijk gegeven opdracht om de functie van verbindingsdetachement wederom feitelijk te gaan uitvoeren hebben betrokkenen het binnen de krijgsmacht – in het bijzonder binnen de operationele eenheden – noodzakelijke vertrouwen in tijdige en correcte uitvoering van dienstbevelen zeer ernstig geschaad. Daarbij is betrokkenen zeer ernstig aangerekend dat zij bij hun weigering het gevaar volstrekt hebben genegeerd dat het vertrouwen van andere, buitenlandse eenheden in het optreden van Nederlandse VN-militairen, en aldus het aanzien van die Nederlandse militairen, zou kunnen worden geschaad. Daarbij is mede in beschouwing genomen, dat die buitenlandse eenheden mede afhankelijk waren van de Nederlandse verbindingseenheden. Door hun weigering in dit geval is sprake geweest van zodanig verwijtbaar plichtsverzuim dat betrokkenen, gezien hun rang, positie en voorbeeldfunctie niet te handhaven waren als onderofficier bij de Koninklijke Landmacht. Niet kon worden volstaan met een lichtere maatregel, aangezien het door betrokkenen gepleegde verzuim niet slechts het aanzien, maar zelfs het wezen van de krijgsmacht onherstelbaar heeft geschaad. Deze benadering is op 25 januari 1996 door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage bevestigd (MAW 1993/814; zie TAR, 1996, blz. 228 e.v.).

In gevallen als deze is het staand beleid om de maatregel van ontslag toe te passen. Nadrukkelijk dient echter te worden opgemerkt, dat eventuele maatregelen die kunnen worden genomen geheel afhankelijk zijn van de omstandigheden van het specifieke geval.

Hebben zich sindsdien nog enigszins vergelijkbare gevallen voorgedaan, die voor betrokkenen anders zijn opgelost, bijvoorbeeld door overplaatsing?

Neen, dergelijke gevallen zijn niet meer voorgekomen.

15

Hoe beoordelen de militaire vakbonden de toepassing van de Wet militair straf- en tuchtrecht?

Het is onbekend hoe de militaire vakbonden de toepassing van de Wet militair straf- en tuchtrecht beoordelen. Wel kunnen de centrales van overheidspersoneel zich voor het merendeel vinden in de voorgestelde wijziging van de Wet militair tuchtrecht, zoals deze thans voor advies naar de Raad van State van het Koninkrijk is gezonden.


XNoot
1

Samenstelling Leden: Mateman (CDA), Wolters (CDA), Korthals (VVD), voorzitter, Weisglas (VVD), H. Vos (PvdA), Van den Berg (SGP), Van Traa (PvdA), Van Gelder (PvdA), Zijlstra (PvdA), Hillen (CDA), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Van Hoof (VVD), Bukman (CDA), Hoekema (D66), ondervoorzitter, Leerkes (Unie 55+), De Koning (D66), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Van Waning (D66), Sterk (PvdA), Van den Doel (VVD), vacature CD.

Plv. leden: Terpstra (CDA), Beinema (CDA), Van Rey (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Dijksman (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Houda (PvdA), Middel (PvdA), Van Gijzel (PvdA), Verhagen (CDA), Woltjer (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Hoogervorst (VVD), Mulder-van Dam (CDA), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), De Hoop Scheffer (CDA), Blauw (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Wingerden (AOV), Roethof (D66), Rehwinkel (PvdA), Keur (VVD), Marijnissen (SP).

Naar boven