24 400 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1996

nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 7 juni 1996

Tijdens de kamerbehandeling van de justitie-begroting heeft de CDA-fractie bij monde van het lid Soutendijk-van Appeldoorn mij gevraagd of ik bereid was nader te onderzoeken of juist is dat de politie pas na constatering van een aantal strafbare feiten tot aanhouding overgaat.

Al eerder had genoemd kamerlid schriftelijke vragen over dit onderwerp gesteld.1 Aanleiding daartoe vormde een bericht in een landelijk dagblad waarin werd gesuggereerd dat het openbaar ministerie de politie regelmatig opdraagt criminelen eerst te arresteren nadat zij deze voor de derde maal op heter daad betrapt.

Ik heb u toen bericht dat mij weliswaar enkele gevallen bekend zijn waarin afspraken waren gemaakt tussen een officier van justitie en een politiefunctionaris om niet onmiddellijk tot aanhouding over te gaan, maar dat van een dienovereenkomstig algemeen beleid bij het OM geen sprake is. Ik verwijs in dit verband naar mijn brief van 14 augustus 1995.

Naar aanleiding van voormeld verzoek aan het lid Soutendijk heb ik het College van procureurs-generaal verzocht na te gaan of en in hoeverre de politie wellicht op eigen initiatief, dus zonder daartoe verkregen instructie van de zijde van het OM, afziet van onmiddellijke aanhouding ingeval zij strafbare feiten constateert op heterdaad.

Het College heeft mij inmiddels in kennis gesteld van de uitkomsten van terzake ingesteld nader onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de hoofdofficieren van justitie – die zich daartoe in een aantal gevallen rechtstreeks hebben verstaan met de regionale korpschef – allen hebben laten weten dat van de omstreden gedragslijn bij de politie geen sprake is. Voorts zijn door hen maatregelen aangekondigd ingeval zij in de toekomst niettemin op de gewraakte handelwijze mochten stuiten.

Het vorenstaande neemt uiteraard niet weg dat het onderzoek naar bepaalde strafbare feiten en personen met zich mee kan brengen dat de politie in het belang van dat onderzoek, in overleg met het openbaar ministerie, afziet van onmiddellijke aanhouding. Te denken valt in dit verband aan gewoonteheling en deelneming aan een misdadige organisatie, waarbij het streven gericht is op het blootleggen van criminele netwerken. In dergelijke gevallen – zo heeft het College mij verzekerd – vindt evenwel steeds overleg plaats met het openbaar ministerie.

Ik vertrouw erop dat ik u met het vorenstaande voldoende heb ingelicht.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Aanhangsel Handelingen nr. 118, vergaderjaar 1994-1995.

Naar boven