24 400 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1996

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 6 juni 1996

Tijdens het ordedebat van de Tweede Kamer van 29 mei jongstleden1 verzocht de heer Dittrich een kabinetsstandpunt over het beleidsplan van de Stichting Reclassering Nederland (SRN). Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Mijn reactie op de vraag naar beperking van reclasseringsbegeleiding voor ongemotiveerde justitiabelen, zoals genoemd in het strategisch meerjarenplan van de Stichting Reclassering Nederland, dient te worden geplaatst in de context van de nieuwe relatie met de per 1 januari 1995 gewijzigde reclasseringsorganisatie; deze reorganisatie maakte deel uit van het project «Vernieuwing Jeugdbescherming en Reclassering» (brief van 4 maart 1994, TK 1993–1994, 21 980, nr. 26) en hoofdstuk VI.3 van de Rijksbegroting 1995 voor het Ministerie van Justitie, TK 1994–1995, 23 900, hoofdstuk VI. 2).

De eigenlijke aanleiding tot de reorganisatie van de reclassering vormde de bij tussenbalans van het vorig kabinet opgelegde bezuinigingstaakstelling van ongeveer 10% van het toenmalige reclasseringsbudget. De omvang van en de gegeven uitvoeringstermijn voor deze taakstelling, als ook de reallocatie van reclasseringsgelden ten gunste van de (verdere) uitvoering van taakstraffen, dwongen onvermijdelijk tot het stellen van beleidsprioriteiten en vergroting van de efficiëntie en effectiviteit van de reclasseringsuitvoering. De bezuinigingen zijn deels bereikt door vermindering van overhead en realiseren van centrale aansturing van decentrale uitvoering, deels door een vernieuwde werkwijze en prioriteitstelling op de begeleidingstaak van de reclassering. Deze keuze had de instemming van mijn ambtsvoorganger.

Sindsdien kan de relatie tussen het Ministerie van Justitie en de SRN worden gekenmerkt als een contractrelatie. In de Reclasseringsregeling 1995 is de integrale subsidierelatie vastgelegd, evenals de bevoegdheden en instrumenten met behulp waarvan ik mijn politieke verantwoordelijkheid kan waarmaken: het betreft hier financieel en inhoudelijk toezicht via de Planning en Controlcyclus en toezicht op de kwaliteit van de uitvoering via de inspectiefunctie.

De Minister stelt de kaders en de voorwaarden waarbinnen de reclassering verantwoordelijk is voor de beleidsuitvoering. Produktieplanning en beleidsprioriteiten worden door de SRN voorgesteld in (meer)jarenplannen, welke na toetsing door het ministerie de basis vormen voor jaarlijkse vaststelling van het voor reclasseringsactiviteiten beschikbare budget; op dezelfde wijze vinden achteraf verantwoording en afrekening plaats.

Binnen deze context is onlangs het strategisch gedeelte van het meerjarenplan 1996–1999 vastgesteld door het bestuur van de SRN. Daarin wordt het zwaartepunt van de reclasseringsbegeleiding gelegd bij justitiabelen die te motiveren zijn tot gedragsverandering en op vermindering van overlast gerichte projecten. Deze beleidskeuzes zullen worden vertaald naar planning van concrete activiteiten op arrondissementaal niveau; zij zullen aldaar nader worden ingevuld en afgestemd met lokale partners, met name in de strafrechtsketen. Naar verwachting zal een compleet landelijk meerjarenbeleidsplan en begroting 1996–1999 in september aan mij ter toetsing worden voorgelegd.

In de conceptuele fase is uiteraard sprake geweest van goed ambtelijk overleg. Hierin is instemming gegeven met de hoofdlijnen van de door de SRN gemaakte beleidskeuzes; deze sluiten goed aan op de eerder door mijn ministerie gestelde kaders: de beleidsintensivering van taakstraffen en einde-detentieprogramma's, en via reclasseringsbegeleiding bijdragen aan uitvoering van de drugnota's, het grote-stedenbeleid en de aanpak jeugdcriminaliteit.

Gegeven het voor de reclassering beschikbare budget acht ik de gekozen prioritering van begeleidingsactiviteiten, ook vanuit een oogpunt van efficiëntie en effectiviteit, noodzakelijk en verantwoord.

Naar mijn mening dienen reclasseringsactiviteiten bij te dragen aan de herinpassing van justitiabelen in de samenleving en daarmee aan voorkoming van herhaling van strafbaar gedrag; een en ander ter vergroting van de veiligheid, vermindering van overlast en terugdringing van (het tekort aan) celcapaciteit.

Hoewel door de reclassering in principe geen enkele cliënt wordt uitgesloten, geldt de facto de voorwaarde van medewerking aan en bereidheid tot nakomen van afspraken, om het beoogde effect te bereiken. Bij specifieke projecten wordt hiertoe zelfs gerichte drang uitgeoefend door de reclassering in samenwerking met haar partners in de strafrechtsketen.

Op deze wijze kiest de reclasseringsorganisatie voor die groepen waar het maatschappelijk effect het grootst is. Ik onderschrijf deze keuze in hoofdlijn en zal u desgewenst na toetsing van het mij voorgelegde meerjarenplan nader informeren.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Zie Handelingen nr. 31, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven