24 400 IXB
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1996

nr. 33
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 september 1996

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 12 juni 1996 overleg gevoerd met staatssecretaris Vermeend van Financiën over:

het eindrapport van de projectgroep Operationele Structuur Particulieren (F-96-111);

– de reactie van de staatssecretaris op een brief van de AbvaKabo (F-96-128) van 4 april 1996 inzake de reorganisatie van de belastingdienst (F-96-199);

– het antwoord van de staatssecretaris op het verzoek om de stand van zaken van de reorganisatie en de automatisering van de belastingdienst (F-96-199);

– de brief van de staatssecretaris van 21 mei 1996 houdende het Beheersverslag belastingdienst 1995, het Jaarverslag belastingdienst 1995 en het Bedrijfsplan belastingdienst 1997–2001 (Kamerstuk 24 400, IXB, nr. 24).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Giskes (D66) noemde de belastingdienst een goed draaiend «bedrijf» waaraan andere overheidsdiensten een voorbeeld kunnen nemen. Een van de belangrijkste taken van de overheid is een goede relatie te onderhouden met de afnemers van haar diensten. Ook al betaalt natuurlijk niemand graag belasting, uit de fiscale monitor kan worden afgeleid dat de «klanten» van de belastingdienst over het algemeen tevreden zijn over de wijze waarop zij worden benaderd en hun aanslagen worden afgehandeld. De monitor wijst desondanks op drie zaken die nog verbetering behoeven: de omgang met de «klanten» bij incorrecte aangiften, de opstelling van de klantencoördinatoren en de gang van zaken als er onvoldoende helderheid wordt geboden. Is er in dit opzicht verschil tussen de eenheden particulieren en ondernemingen? Hoe zullen deze knelpunten worden opgelost?

Dat de belastingdienst er redelijk in slaagt alle inkomsten te innen, neemt niet weg dat de belastingopbrengsten in het afgelopen jaar zijn tegengevallen. Die «tegenvaller» geldt niet alleen de Inkomstenbelasting, maar bijvoorbeeld ook de bieraccijnzen terwijl 1995 toch als een goed «bierjaar» kan worden aangemerkt. Kan de staatssecretaris dit verklaren? Wat is de oorzaak van de verschillende tegenvallers? Waar worden in het lopende jaar tegenvallers verwacht? Is aan dit laatste nog iets te doen? Mevrouw Giskes had zich verbaasd over de hogere vergoedingen voor de kosten van vervolging. Is dit een uitvloeisel van de werkzaamheden van de commissie-Van Traa? Verder vond zij het intrigerend dat de post diverse ontvangsten veel hoger is dan begroot. Hoe kan dit worden verklaard?

Het voorstel voor reorganisatie van de belastingdienst gaat uit van de opheffing of een karakterverandering van een aantal vestigingen. Dit leidt natuurlijk tot onrust onder de medewerkers van de belastingdienst, maar ook onder burgers. Vooral uit het noorden en oosten van het land komen verontruste geluiden. Uit Friesland komt de vraag om meerdere vestigingspunten in plaats van een concentratie in Leeuwarden. Dezelfde vragen worden gesteld in bijvoorbeeld Hoogeveen en Harderwijk. Heeft de staatssecretaris begrip voor de wens de diensten dichter bij de burger te houden?

Mevrouw Giskes herinnerde eraan dat bij de behandeling van het wetsvoorstel bestuurlijke boete is gesproken over een aparte boete-inspecteur. In het bedrijfsplan komt deze functie niet voor. Wat zijn de voornemens op dit punt? Hoeveel inspecteurs zullen er worden aangesteld en op welke punten?

De accountantsdienst vervult een actieve rol binnen de belastingdienst. Wat is de inhoud van de «managementletters» die deze dienst aflevert? Naar verluidt wordt de accountantsdienst in toenemende mate om advies gevraagd over het toekomstig functioneren van de belastingdienst. Kan de staatssecretaris dit toelichten?

De fiscale monitor wijst uit dat de inzichtelijkheid van de belastingwetgeving en de leesbaarheid van de biljetten te wensen overlaten. Zij waarschuwde ervoor dat dit, naarmate de belastingwetgeving verder wordt uitgebreid, alleen nog maar verder dreigt te verslechteren.

De staatssecretaris heeft een aantal voorstellen geformuleerd voor de fraudebestrijding. Daarnaast heeft hij tijdens de behandeling van het wetsvoorstel bestuurlijke boete een notitie toegezegd over de relatie met de boetebehandeling in de sociale zekerheid. Wanneer zal hij die notitie uitbrengen?

Hoe denkt hij over de discussie over de «tax expenditures»? Tot op heden is het niet gebruikelijk dat de belastinguitgaven zichtbaar worden in de stukken. Is de staatssecretaris bereid een notitie op te stellen waarin hij aangeeft welke uitgaven hij zou willen publiceren? Acht hij het mogelijk in de toekomst een overzicht in de beheersverslagen op te nemen?

Mevrouw Giskes vond dat de staatssecretaris nogal «paniekerig» heeft gereageerd op het rapport dat onlangs is verschenen over de mogelijkheid van een systeem van voldoening op aangiften. Hij zegt dat hij geen aanleiding ziet op de voorstellen in te gaan, maar zij meende dat deze gedachte een open discussie verdient, juist omdat hij raakt aan het functioneren van de belastinginspecteurs en de belastingdienst. De bedoeling is immers maximaal rendement te verkrijgen uit de belastingwetgeving. Wil de staatssecretaris zijn standpunt toelichten?

De Kordestrofee is terecht toegekend aan het jaarverslag belastingdienst 1995, zo meende zij.

Uit de tabellen 29/31 op bladzijde 53 komt een sterke daling van het aantal aanslagen met verhoging naar voren. Hoe kan dit worden verklaard? Vult de belastingplichtige zijn formulier steeds nauwkeurig in of is de dienst steeds minder in staat fouten te onderkennen?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) stemde in met de richting, de uitgangspunten en het model voor de structuur van de voorgestelde reorganisatie van de belastingdienst particulieren. Het is een goede zaak dat de belastingdienst er onder meer met behulp van nieuwe communicatietechnieken naar streeft de afstand tot de belastingplichtige te verkleinen. Niet iedereen kan of wil echter van die technieken gebruikmaken. Veel mensen met een uitkering of een minimuminkomen beschikken niet over de benodigde apparatuur, maar ook voor ouderen is het gebruik van een computer niet vanzelfsprekend. Zij stelde voor dat na verloop van tijd wordt nagegaan of en hoe de belastingplichtige die verkleining van de afstand heeft ervaren en of de gewenste positieve effecten op de ethiek van het belastingbetalen inderdaad zijn bereikt. Die evaluatie kan dan ook worden gebruikt voor de verdere reorganisatie op weg naar het jaar 2001.

In het reorganisatiemodel wordt weinig aandacht besteed aan de noodzaak dat de organisatie van de belastingdienst verder wordt toegespitst op de herkenning en behandeling van belastingfraude. Hoe wordt hierin voorzien? Hoe verhoudt dit model zich tot het voornemen van de staatssecretaris om speciale teams in te zetten voor de aanpak van fraude?

Mevrouw Witteveen drong erop aan dat meer informatie wordt verschaft over de kosten van de reorganisatie, mede omdat zij ervan verzekerd wil zijn dat er voldoende middelen zijn voor de om-, her- en bijscholing van de werknemers. Hoe kan worden gewaarborgd dat iedere interne belangstellende op nieuwe functies kan solliciteren?

De reorganisatie zou ook moeten worden aangegrepen om tegemoet te komen aan de behoefte van de werknemers aan meer flexibiliteit. Volgens de huidige voorstellen zullen veel medewerkers echter zoveel tijd verliezen met reizen dat zelfs bestaande deeltijdbanen in gevaar komen. Houdt de staatssecretaris rekening met het feit dat de mobiliteit van werknemers door de reorganisatie aanzienlijk zal toenemen? Is dit te rijmen met de wens van de regering de mobiliteit in ons land terug te dringen? Verwacht de staatssecretaris dat telewerken een oplossing bieden voor dit probleem? Hoe denkt hij over de inrichting van telewerkcentra?

De reorganisatievoorstellen hebben vooral voor het noorden van het land zorgwekkende gevolgen. De staatssecretaris schrijft dat hij zich verantwoordelijk voelt voor een evenwichtige spreiding en heeft voor Drenthe een oplossing gevonden door de toevoeging van twee vestigingen. Ditzelfde zou moeten gebeuren in Groningen en Friesland waar de afstanden minstens zo groot zijn en het openbaar vervoer minstens zo gebrekkig. Vooral voor de minder draagkrachtigen die het grootste beroep doen op hulp bij belastingzaken, verdient een dichter netwerk van vestigingen hoge prioriteit. Dit is echter niet het enige motief dat pleit voor spreiding, zo meende mevrouw Witteveen. Zoals de minister-president nog onlangs heeft gezegd, is ook in de volgende eeuw specifieke aandacht voor de werkgelegenheidsontwikkeling in het noorden van het land geboden. Het reorganisatievoorstel gaat echter uit van de opheffing van alle nevenvestigingen in Oost-Groningen wat tot een verlies van 150 arbeidsplaatsen zal leiden in een regio met een zwakke economische structuur. Wil de staatssecretaris zich moeite getroosten de spreiding van vestigingen in Friesland en Groningen te verbeteren? Is hij bereid te bevorderen dat tenminste een vestiging in Oost-Groningen blijft behouden?

Zij vroeg vervolgens naar de langetermijnvisie van de staatssecretaris. Hoe ziet hij de toekomst na afronding van deze reorganisatie? Is hij voornemens tot verdere centralisatie van de basisadministratieteams over te gaan? Als dit diensten zijn die voornamelijk «foot lose» functioneren, ligt het dan niet voor de hand een eventuele landelijke dienst te vestigen in een economisch zwakke regio als het noorden van het land? De voorgenomen herstructurering van de eenheid particulieren zal geen verlies van banen of ontslagen met zich meebrengen, maar welke gevolgen heeft de reorganisatie die daarop volgt? Wat is waar van de geruchten dat die duizenden arbeidsplaatsen zal kosten?

Tot slot merkte zij op dat zij de uitkomsten van de eindbespreking met de bijzondere commissie met belangstelling tegemoet ziet.

De stabiele organisatie van het ministerie van Financiën is vertrouwenwekkend, zo merkte de heer Terpstra (CDA) op. Volgens het eindrapport van de projectgroep heeft de directieraad eind 1993 geopperd dat onderzoek naar de nevenvestigingen particulieren is geboden en is in 1995 een begin gemaakt met een plan van aanpak. Wat was de directe aanleiding voor die veranderingen?

De belastingdienst is in overleg met de bonden en de dienstcommissies zelf verantwoordelijk voor zijn organisatiestructuur. De Tweede Kamer vervult slechts een marginale toetsende rol. Welke rol ziet de staatssecretaris voor zichzelf weggelegd in de afweging van regionaal-economische en milieuaspecten waarmee volgens het eindrapport geen rekening is gehouden? Een concentratie van de belastingdienst in de grote steden kan wellicht worden verdedigd met een verwijzing naar het beleid voor de A-locaties, maar heeft wel gevolgen voor het milieu en de bereikbaarheid. De belastingdienst moet voor de belastingplichtige met vragen zo goed en eenvoudig mogelijk bereikbaar zijn.

In het eindrapport wordt opgemerkt dat de belastingdienst ten onrechte het begrip «klant» gebruikt: de burger is immers verplicht belasting te betalen. Hoe denkt de staatssecretaris over het voorstel dit begrip te vervangen door «belastingplichtige»? De heer Terpstra voegde hieraan toe dat hij dit voorstel onderschrijft.

Voor de omvang van vestigingen kunnen volgens het rapport nauwelijks objectieve normen worden ontwikkeld. Uit een overzicht in de brief van de AbvaKabo blijkt dat de omvang van het aantal belastingplichtigen bij de verschillende diensten flink uiteen kan lopen. De projectgroep gaat ervan uit dat concentratie in grotere kantoren zal leiden tot een efficiëntere werkwijze. Bestaat er inzicht in de efficiencyverschillen tussen grote en kleine kantoren?

Waarop is de veronderstelling op de eerste pagina van het bedrijfsplan gebaseerd dat in de komende jaren waarschijnlijk veel nieuwe wetten aan de bestaande wetgeving zullen worden toegevoegd?

Het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen om te betalen wordt een van de strategische doelstellingen genoemd. Hoe meet de belastingdienst die bereidheid?

De belastingplichtigen worden in het bedrijfsplan onderverdeeld naar fiscaal risico, maar ook naar fiscaal belang. Bij een individuele toepassing van dit uitgangspunt zou de belastingdienst moeten kiezen voor een nauwkeuriger onderzoek van een miljonair dan van een werknemer, maar gelet op de aantallen lijkt het beter duizend werknemers te onderzoeken dan een miljonair. Hoe wordt dit begrip fiscaal belang in de praktijk ingevuld?

In het plan wordt ook gesproken over samenwerking en gegevensuitwisseling. Tijdens een bezoek aan het meldingspunt ongebruikelijke transacties werd de klacht geuit dat privacynormen de samenwerking met de fiscus bemoeilijken. Hoe denkt de belastingdienst over de samenwerking met het meldingspunt?

In het kader van het doelgroepenbeleid wordt een aantal normen opgesomd voor de fraudebestrijding. De heer Terpstra vond het wat vreemd dat in een bedrijfsplan wordt aangekondigd dat er 450 fraudezaken zullen worden geproduceerd. Is dit aantal gebaseerd op de ervaringen in het verleden, is het verhoogd omdat er nu een fraudeplan is, of is het gebaseerd op de capaciteiten van het ministerie van Justitie?

Hij sloot zich aan bij de complimenten voor de opzet van het jaarverslag. Volgens dit verslag heeft een wetenschappelijke dienst van het ministerie van Justitie vastgesteld dat de Interne Markt niet heeft geleid tot nieuwe fraudepatronen. Hoe verhoudt deze stelling zich tot de recente berichten over fraude met tabaksaccijns?

Uit kolom 21 op pagina 53 kan worden afgeleid dat het aantal correcties op definitieve aanslagen bij de inkomstenbelasting particulieren daalt. Mag hieruit worden afgeleid dat de belastingplichtige zijn formulier steeds beter invult of worden bepaalde «foutjes» minder opgemerkt in het geautomatiseerde systeem? Een andere oorzaak zou kunnen zijn dat de noodzaak tot het inlopen van achterstanden tot sneller en iets minder nauwkeurig werk heeft geleid. Wat is de reden van de daling?

Bij de vermelding van de beroepszaken bij de Hoge Raad wordt steeds aangegeven wie in beroep is gegaan: de belastingdienst of de belastingplichtige. Bij andere beroepszaken gebeurt dit niet. Waarom niet? Een inspecteur van de belastingdienst heeft gesuggereerd dat de tijd die is besteed aan het wegwerken van de achterstanden voor een deel is gecompenseerd door vermindering van het aantal beroepszaken. Wat is de staatssecretaris hiervan bekend?

Mevrouw De Vries (VVD) juichte het toe dat de belastingdienst regelmatig aan zelfonderzoek doet en zich de vraag stelt wat er van hem wordt verwacht en wat hij zelf wil bereiken. De staatssecretaris gaat ervan uit dat het reorganisatieproces zal leiden tot een efficiënt en meer klantgericht opereren. Mede daarom was zij van mening dat het begrip «klant» kan worden gehandhaafd.

Het is een goede zaak dat de belastingdienst gebruik maakt van de mogelijkheden van de elektronische snelweg, maar dit laat onverlet dat hulp bij aangiften nodig is en zal blijven. Niet iedereen kan daarvoor of daarbij gebruikmaken van een computer. De staatssecretaris schrijft in zijn reactie op de brief van de AbvaKabo dat het aantal mensen dat een bezoek brengt aan de belastingdienst moet worden teruggedrongen. Wil hij zijn standpunt toelichten? Overigens kunnen er dankzij de automatisering steeds meer gegevens aan elkaar worden gekoppeld. De samenwerking met de bedrijfsverenigingen wordt steeds beter; hopelijk kunnen ook op andere terreinen dergelijke koppelingen worden bereikt.

Aandacht voor de communicatie en medezeggenschap binnen de dienst is een van de beslispunten. Mevrouw De Vries vond dit een «understatement». Zij wees erop dat de geluiden van de medewerkers uit de dienst op veel punten verschillen van de teneur van het jaarverslag en het beheersverslag. Overigens was zij van mening dat de belastingdienst geen zelfstandig bestuursorgaan moet worden.

Het jaarverslag is inderdaad goed verzorgd. In de inleiding wordt gesteld dat het accent van het parlementaire toezicht op de uitvoerende diensten, in toenemende mate wordt gelegd op adequate rapportage. Over het boekenonderzoek en de controles wordt opgemerkt dat het streven is gericht op een aanzienlijke verbetering van 1 : 6 naar 1 : 5. Medewerkers van de belastingdienst wijzen er echter op dat er een discrepantie is tussen hetgeen de ambtelijk top wil en het uiteindelijk resultaat op de werkvloer. De brede boekenonderzoeken die in het verleden werden verricht, zijn vervangen door meer specifiek gericht onderzoek. Op eenheidsniveau moet echter heel wat worden verzonnen om aan de doelstellingen van het contractmanagement te voldoen: 35% veldtoetsing waarvan 65% een correctie moet opleveren. Daarom wordt nu wat voorheen met een vraagbrief werd afgedaan, wel aan een veldtoetsing onderworpen, de zogenaamde «koffiebezoeken». Mevrouw De Vries vond dat deze signalen uit de praktijk serieus moeten worden genomen. Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken of de controle is verbeterd en of de genoemde discrepantie zich werkelijk voordoet?

Reorganisaties roepen altijd gemengde gevoelens op, maar zelfs als de berichten uit de dienst worden gerelativeerd, blijft de indruk bestaan dat de hoofden van dienst minder kritiek accepteren naarmate het contractmanagement toeneemt. Kritiek wordt al snel uitgelegd als disloyaliteit. Naar verluidt heeft een hoofd van dienst zijn medewerkers zelfs gevraagd om een loyaliteitsverklaring. Medewerkers die overigens goed functioneren en volstrekt loyaal zijn, willen alleen mededelingen doen over de belastingdienst als hun naam verzwegen wordt. Mevrouw De Vries was verontrust over deze gang van zaken en vroeg de staatssecretaris een en ander te onderzoeken.

De fraudebestrijding in de horeca is een van de speerpunten van het beleid. Het contractmanagement vraagt bepaalde resultaten van de medewerkers. Als zij hun werk goed doen en binnen enkele maanden de fraude op het spoor zijn, zijn de verliezen voor de overheid beperkt. Is het mogelijk hun werk af te rekenen op basis van de belastinginkomsten? In dit verband vroeg zij of de staatssecretaris iets bekend is van het feit dat een aantal medewerkers dat zich met fraudeonderzoek bezig houdt, schijnt te worden bedreigd.

In het beheersverslag wordt aangegeven dat aangiften versneld worden afgehandeld. Veel aangiften kunnen inderdaad via geautomatiseerde bestanden worden afgehandeld, maar in een aantal gevallen gaat dit ten koste van de kwaliteit. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?

Het aantal medewerkers op C-niveau schijnt te hoog te zijn. Een aantal van hen gaat van particulieren over naar ondernemingen, maar de werkzaamheden die zij daar moeten verrichten, zijn vaak van een ander, lager niveau. Kan deze beslissing worden toegelicht?

Het aantal bezwaarschriften naar aanleiding van correcties is toegenomen. Ongeveer 70% van de belastingplichtigen wordt in het gelijk gesteld. Moet hieruit worden afgeleid dat het merendeel van de correcties onterecht is geweest?

Kan de staatssecretaris aangeven hoe de «rulings» verlopen? Wanneer kan de toegezegde evaluatie tegemoet worden gezien?

Onder de kop «Nationale ombudsman hekelt belastingdienst» wordt in het Algemeen Dagblad van 10 juni jl. gesteld dat de fiscus heeft geprobeerd inzage te krijgen in telefoonnotities, afsprakenboeken, agenda's en correspondentie van agrarische makelaars om te weten te komen welke boeren en tuinders plannen hebben voor emigratie. De ombudsman is van mening dat de belastingdienst Hoogeveen niet behoorlijk heeft gehandeld. Kan de staatssecretaris dit toelichten?

Mevrouw De Vries herinnerde eraan dat zij eerder heeft gesproken over het aantal punten dat nodig is om de «molen» van de FIOD in gang te zetten. De FIOD wijst erop dat daarvoor in het westen van het land meer punten nodig zijn dan in het oosten, waar de FIOD minder te doen heeft. Dit roept de vraag op in hoeverre de rechtszekerheid en gelijke behandeling zijn gewaarborgd.

De lokale ruilhandel lijkt de laatste tijd aanzienlijk toe te nemen; een handel die zich min of meer in het zwarte circuit lijkt af te spelen. Is de staatssecretaris bereid de Kamer een notitie voor te leggen over dit fenomeen?

Kan hij aangeven hoeveel de bestrijding van de BTW-constructies heeft opgebracht? Welke ervaringen zijn inmiddels opgedaan met de Tante-Agaathregeling? Hoe staat het met het overleg tussen de belastingdienst en de ondernemers in de werkgroep die onderzoek doet naar de administratieve lasten? Maakt de werkgroep vorderingen?

Tot slot vroeg zij een toelichting op de fiscale faciliëring van de fiets. Hoeveel bedrijven hebben een dienstfiets gefacilieerd?

Het antwoord van de staatssecretaris van Financiën

De staatssecretaris zei dat de reorganisatie volgens een zorgvuldige procedure verloopt waarin ook alternatieven worden bezien. Het is een misverstand dat de reorganisatie een verminderde dienstverlening aan de burger tot gevolg zal hebben. De belastingplichtige mag en zal niet lijden onder de reorganisatie: de kwaliteit van de dienstverlening blijft gehandhaafd. In de steden waar een nevenvestiging verdwijnt, blijft een contactpunt bestaan waar iedere burger met zijn fiscale vragen en problemen terecht kan. Die contactpunten beschikken over alle informatie waarover een neveneenheid beschikt. Bovendien kunnen zij, doordat zij technisch zijn gekoppeld aan de eenheden, gebruik maken van de gegevens die elders bij particulieren voorhanden zijn.

Omdat het woord «klant» bij sommigen aversie wekt, is besloten het te vervangen door het meer neutrale woord «belastingplichtige». In de stukken wordt echter nog vaak gewoontegetrouw het woord «klant» gebruikt.

Het aantal directe contacten aan de balie beperkt zich tot ongeveer 4% met pieken tijdens bepaalde perioden. Het is nu al gebruik dat bijvoorbeeld ouderen in bejaardentehuizen worden bezocht voor de hulp bij het invullen van het biljet. In de steden waar de nevenvestiging wordt vervangen door een contactpunt, zal de hoofdvestiging onmiddellijk inspringen als grotere groepen om hulp vragen. Het is overigens niet de bedoeling dat bij particulieren wordt gewerkt met vaste contactpersonen.

De heer W. V. de Haan (directeur particulieren) wees erop dat uit de cijfers kan worden afgeleid dat vrijwel alle vestigingen in Friesland en Groningen in 1998 een bezetting zullen hebben van gemiddeld dertien tot zestien fulltime equivalenten. Met deeltijdarbeid erbij leidt dit tot een bezetting tussen de achttien tot twintig medewerkers. Zo'n vestiging is daardoor heel kwetsbaar; bij een ziekteverzuim van enkele procenten bijvoorbeeld tijdens een griepperiode, kunnen wezenlijke functies niet meer op adequate wijze worden verricht. Daarom moet tot bundeling worden gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een minimumbezetting van ongeveer 50 arbeidsplaatsen. Bij tegenslagen, ziekte, vakantie, e.d. is er dan voldoende ruimte voor een adequate dienstverlening. Waar dat mogelijk is en de medewerkers niet over te grote afstanden (ook in tijd) behoeven te reizen, is ervoor gekozen zoveel mogelijk bij de hoofdvestiging in te huizen waardoor een eenheid ontstaat waar alle functies verricht worden. Daarnaast worden contactpunten ingericht. Uit een oogpunt van klantvriendelijkheid en efficiency is concentratie echter onvermijdelijk. De keuze voor Groningen in plaats van voor bijvoorbeeld Winschoten wordt niet alleen ingegeven door de wens te komen tot een logische ordening voor het personeel en belastingplichtigen, maar ook door de wetenschap dat de verkeersbewegingen in de provincie toch vooral zijn gericht op de stad Groningen. De vier nevenvestigingen in Groningen zullen in 1998 ieder gemiddeld 64 FTE's hebben.

De staatssecretaris merkte vervolgens op dat de procedure de nodige ruimte biedt voor inspraak en alternatieven. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met burgemeesters in de betrokken regio's. Die hebben zich echter beperkt tot een marginale toetsing, want de reorganisatie is vooral een interne zaak waarover afspraken zijn gemaakt met sociale partners en dienstcommissies. Hij had er alle vertrouwen in dat de reorganisatie uiteindelijk overal instemming zal kunnen vinden. Voorop staat dat de dienstverlening optimaal blijft. Hij zegde toe de Kamer te informeren over de verdere gang van zaken en zei dat hij vanzelfsprekend bereid is over de eindresultaten met de Kamer van gedachten te wisselen.

De heer mr. J. N. van Lunteren (directeur-generaal der belastingen) voegde hieraan toe dat de dienstcommissies eerder advies hebben uitgebracht over de zogenaamde haalbaarheidsplannen. Nu is hun gevraagd voor 26 juni advies uit te brengen over het nadere voorstel. Omdat de bijzondere commissie erop heeft aangedrongen dat nog voor de zomer een besluit wordt genomen, is een extra vergadering ingelast op 15 juli a.s. De voorstellen aan de bijzondere commissie zullen op 1 juli a.s. worden verzonden. De staatssecretaris zal zijn goedkeuring aan die voorstellen moeten hechten.

De staatssecretaris zei dat het een misverstand is dat er banen verloren gaan door de reorganisatie. Om te komen tot een efficiëntere werkwijze en een betere dienstverlening is besloten dat een deel van de werknemers zijn functie elders zal uitoefenen, maar er is geen sprake van een fors banenverlies in de regio. De alternatieven die wellicht nog in de adviesronde worden aangevoerd, zijn zeker bespreekbaar als zij voldoen aan de criteria. De sluiting van een nevenvestiging is geen doel op zich. Dit is ook met zoveel woorden tegen de betrokken burgemeesters gezegd.

De huba-campagne voldoet aan de doelstelling: de drempel is laag, ook voor mensen met een lagere opleiding die problemen hebben met het invullen van het formulier.

Hij vond het geen bezwaar over enkele jaren te evalueren of de reorganisatie van de belastingdienst de afstand tussen de dienst en de belastingplichtige heeft verkleind. Hij vond het echter wel moeilijk nu uitspraken te doen over het vervolg over zeven of acht jaar. Het proces van reorganisatie is in 1988 gestart en werd ingegeven door ontwikkelingen bij particulieren waar het aantal medewerkers kon worden verminderd door de stroomlijning en de inzet van technologie. Zij zijn geplaatst bij ondernemingen, een eenheid die meer problemen met zich meebrengt. Dit onderdeel van de belastingdienst verdiende bovendien meer aandacht, omdat de belastingheffing en risicoanalyse zowel voor de belastingplichtige als voor de ambtenaar over het algemeen ingewikkelder zijn. Dit langdurige proces is bijna afgerond en het is niet de bedoeling nu al weer te denken aan een nieuwe reorganisatie. Overigens verwachtte de staatssecretaris niet dat de verdere ontwikkeling van de technologie in de komende jaren tot verlies van banen zal leiden, gelet op het takenpakket van de fiscus en de inzet bij nevendiensten. Bovendien wordt een belangrijk deel van de «vrijval» ingezet voor fraudebestrijding. De automatisering van de dienst leidt wel tot een andere personele samenstelling.

Voor de aanpak van fraude wordt niet alleen gebruik gemaakt van de inzet van verplaatste medewerkers, maar ook van nieuwe technologische middelen. Hij zegde toe dit onderwerp uitvoeriger toe te lichten tijdens de behandeling van de fraudenotitie.

De kosten van de reorganisatie worden opgevangen binnen de begroting van de belastingdienst en worden gespreid over de looptijd van het proces. De investeringskosten bedragen in totaal 67 mln. Een bedrag van 72 mln. komt terug uit gebouwen en incidentele besparingen.

De heer Van Lunteren voegde hieraan toe dat in de eenmalige investering van 67 mln. ook de kosten voor opleidingen e.d. zijn begrepen. Naast de eenmalige opbrengsten van 72 mln. levert een besparing in de exploitatiekosten structureel ongeveer 2,5 mln. per jaar op. Dit alles blijft binnen het geheel van personele en materiële uitgaven van de belastingdienst.

Hij merkte verder op dat een experiment met telewerken heeft uitgewezen dat de medewerkers wel enthousiast zijn voor deze wijze van werken, maar dat de technische voorzieningen nog onvoldoende zijn voor een breed gebruik. Telewerken is alleen mogelijk als de benodigde dossiers thuis of op een satellietkantoor op het scherm kunnen worden geraadpleegd. Dit vereist een verdere ontwikkeling van de automatisering en vooral ook van de beveiligingsvoorzieningen. De directieraad heeft daarom besloten dit experiment af te sluiten, de kleinschalige voorzieningen te handhaven en over twee of drie jaar, als de technologische voorzieningen zijn ontwikkeld, grootschaliger experimenten te ondernemen.

De staatssecretaris beaamde dat de belastingdienst een goed draaiend «bedrijf» is. De fiscale monitor geeft een voortschrijdend inzicht in de zwakke en sterke punten van de dienst. Opvallend is de relatief grote tevredenheid van de belastingplichtigen, maar de aandacht moet natuurlijk vooral uitgaan naar de relatief zwakkere punten. Kwaliteit is en blijft de toetssteen. Hij meende dat de verschillen tussen particulieren en ondernemingen kunnen worden verklaard uit het feit dat de ondernemer dikwijls meer contacten onderhoudt met de belastingdienst dan de gemiddelde particulier. Dit leidt vanzelfsprekend tot een andere waardering voor de dienst en de wijze waarop de dienst opereert.

Voor een eerste analyse van de tegenvallende belastingopbrengsten verwees hij naar de Voorjaarsnota. Daarin wordt overigens een breder onderzoek naar de uitholling van de belastinggrondslag aangekondigd dat zal worden betrokken bij het belastingplan 1997. Hij moest het antwoord op de vraag naar de oorzaak van de tegenvallende opbrengst van de bieraccijns schuldig blijven. Hij zegde toe hiernaar te zullen informeren.

De heer Van Lunteren wees erop dat in de voorlopige rekening al is aangegeven dat de tegenvaller wordt veroorzaakt door een aantal conjuncturele oorzaken. Een andere oorzaak is de voorgenomen versnelling van zowel de teruggave als de positieve aanslagen. Een teruggave in november of december van enig jaar wordt onmiddellijk in de boeken verwerkt, een positieve aanslag die aan het einde van het jaar wordt opgelegd, wordt pas in het volgende jaar zichtbaar in de boeken. Doordat de versnelling van de teruggave vorig jaar beter is verlopen dan de versnelling van de positieve aanslagen, is een belastingtegenvaller ontstaan.

Het is de bedoeling dat er een boete-inspecteur per eenheid komt, aldus de staatssecretaris. In totaal zullen er ongeveer 90 inspecteurs worden aangesteld. Met de voorbereidingen in de vorm van werving en opleiding is inmiddels een begin gemaakt.

De heer Van Lunteren zei dat de aanstelling van deze inspecteurs strikt genomen een uitbreiding is van de belastingdienst, maar in feite wordt het overschot op de zogenaamde I-functies op dit moment opgevuld. De boete-inspecteurs zullen per 1 januari 1997 in functie treden.

De staatssecretaris merkte vervolgens op dat het belastingbiljet in vergelijking met voorgaande jaren als relatief eenvoudiger wordt ervaren. Dit wordt mede veroorzaakt door de invoering van verschillende biljetten, toegespitst op de belastingplichtige. Het kan natuurlijk altijd nog eenvoudiger, maar dat is afhankelijk van de belastingwetgeving. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding, gebaseerd op de voorstellen van de commissie-Van Lunteren, dat een bijdrage kan leveren aan vereenvoudiging van de belastingwetgeving en het biljet. Het zal naar verwachting in september a.s. aan de Kamer worden voorgelegd. Overigens zal uit de cijfers in de toelichting bij het wetsvoorstel blijken dat nog slechts ongeveer 2% van de belastingplichtigen met inkomsten uit arbeid kostenaftrek heeft; alle anderen maken uitsluitend gebruik van het arbeidskostenforfait. De stroomlijning, maar ook de ophoging van het arbeidskostenforfait hebben tot een aanzienlijke vereenvoudiging geleid die het aantal problemen rond aftrekposten heeft verminderd.

Hij bestreed dat hij paniekerig zou hebben gereageerd op de discussie over de voldoening op aangifte. Hij wees erop dat hij in zijn reactie slechts heeft aangegeven dat deze discussie niet nieuw is en dat hij bereid is met de Kamer over dit onderwerp van gedachten te wisselen, ook al is dat in het verleden ook al gebeurd.

De toegezegde notitie over de relatie met de boetebehandeling in de sociale zekerheid zal hopelijk nog voor het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden. De notitie wordt in samenwerking met de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie opgesteld.

De regering is op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer in de Miljoenennota ingegaan op de voor- en nadelen van «tax expenditures». Tijdens de algemene en financiële beschouwingen is hierover uitgebreid gesproken. De staatssecretaris zei dat hij de indruk heeft dat de discussie daarmee is afgedaan. Overigens wordt bij ieder wetsvoorstel aangegeven wat de raming is van een eventuele «tax expenditure».

De heer Van Lunteren merkte op dat in de «managementletters» die aspecten worden opgenomen die de accountant niet belangrijk genoeg vindt om in zijn verslag op te nemen, maar die zijns inziens wel aandacht verdienen. De accountant verricht zijn onderzoek op het lokale kantoor. Het hoofd van dienst krijgt de «managementletter». Als het daarop volgende jaar blijkt dat onvoldoende aandacht is besteed aan de genoemde aspecten, zal de accountant hen opnieuw in de «managementletter» opnemen. Als dan na twee jaar nog geen of onvoldoende voortgang is geboekt, wordt het betreffende aspect opgenomen in de accountantsrapportage.

Het management heeft soms behoefte aan «audits» binnen de dienst om na te gaan of het beleid op de gewenste manier wordt uitgevoerd. Omdat de accountantsdienst meent zowel methodisch als inhoudelijk over voldoende deskundigheid te beschikken om (een deel van) die onderzoeken te verrichten, is besloten de dienst als het ware te splitsen in twee delen: een afdeling houdt zich bezig met de financiële controle en een andere afdeling met operationele «audits» ten behoeve van het management.

De staatssecretaris wees erop dat de Kamer een schema heeft ontvangen met de voornemens van de regering voor het komende jaar op het terrein van de wetgeving. Met dit schema wordt rekening gehouden bij de planning van de inzet van personeel, de raming van de uitvoering en de uitvoeringskosten en de opzet en kosten van eventueel noodzakelijke opleidingen.

Van samenwerking tussen het meldingspunt oneigenlijke transacties en de fiscus is geen sprake; zij staan los van elkaar.

Het aantal fraudezaken dat in behandeling zal worden genomen, is enerzijds gebaseerd op de capaciteit van het ministerie van Justitie en anderzijds op het feit dat in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van het instrument bestuurlijke boete. Overigens is het de vraag of het gewenst is het aantal fraudezaken op te schroeven, want het strafrecht moet toch als laatste remedium worden beschouwd. Preventie heeft natuurlijk de voorkeur en vervolgens bestuurlijke oplossingen. Pas daarna wordt in overleg met het ministerie van Justitie besloten welke zaken voor de strafrechter worden gebracht.

De discrepantie tussen de conclusies van de studie van het ministerie van Justitie naar fraudepatronen en de in de media gesignaleerde fraude met tabaksaccijnzen kan worden verklaard uit het feit dat de studie zich heeft beperkt tot de fraude met BTW.

De heer Van Lunteren wees erop dat het aantal correcties flink is toegenomen in de periode dat de reorganisatie werd ingezet (van 8% naar ongeveer 17%), waarna de belastingdienst wel is verweten teveel aandacht te besteden aan te kleine correcties. Het streven is er op gericht vooral de grotere posten te ondervangen. Deze aanpak komt in het jaarverslag nog niet tot uitdrukking, maar wel in het beheersverslag. Het aantal correcties is inmiddels gedaald tot 12% à 13%, maar het gemiddelde bedrag is aanzienlijk toegenomen waardoor het totale correctiebedrag is gestegen van 2 mld. naar 2,2 mld.

De staatssecretaris merkte op dat er geen melding wordt gemaakt van de aanvrager van een beroepszaak, omdat het altijd de belastingplichtige is die zich tot het gerechtshof wendt. De procedures in het kader van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de daaruit voortvloeiende verbeterde rechtsbescherming hebben ertoe geleid dat nu in gevallen waarin dat vroeger wel zou zijn gebeurd, geen verhoging plaatsvindt.

De heer Van Lunteren bevestigde dat de belastingdienst al een aantal jaren een overschot heeft aan C-medewerkers. Omdat de begroting nu eenmaal niet meer ruimte biedt, betekent dit dat er sprake is van een tekort aan andere medewerkers. Dit probleem wordt langs verschillende wegen aangepakt en die aanpak is relatief succesvol, want het overschot is al aanzienlijk gedaald. Hij verwachtte dat het in 1999/2000 zal zijn verdwenen. De oplossing ligt voor een deel in de herbezetting voor de arbeidstijdverkorting die in het kader van de CAO-onderhandelingen voor 1997 is afgesproken. Verder levert de verschuiving van particulieren naar ondernemingen in het kader van het meerjarenbeleid een bijdrage. Bij ondernemingen is structureel meer werk op C-niveau. Het kan voorkomen dat overgeplaatste werknemers niet onmiddellijk werk van hun niveau krijgen, maar dat is slechts een tijdelijk probleem. Verder levert een aantal van de voorgenomen wetgevende maatregelen het nodige extra werk op, ook voor C-medewerkers. Daarnaast krijgen C-medewerkers steeds vaker een ondersteunende functie bij controles.

De staatssecretaris zei dat hij ook ontevreden geluiden heeft gehoord over boekenonderzoeken en tellingen. Hij wees erop dat hij al eerder heeft aangegeven, en dit komt nog eens terug in de fraudenotitie, dat in toenemende mate wordt overgegaan op risicoanalyses enprofielen. De traditionele onderzoeken en boekenonderzoeken worden steeds meer door deze werkwijze vervangen. Het is echter niet zo dat in het managementcontract wordt voorgeschreven hoeveel correcties er moeten plaatsvinden.

De heer Van Lunteren zei dat hij managementcontracten afsluit met vijf directeuren van de operationele diensten van de belastingdienst en drie directeuren van ondersteunende diensten. Zij sluiten op hun beurt managementcontracten af met de hoofden van dienst. Managementcontracten worden gesteld in termen van activiteiten, nooit in termen van correcties of geldbedragen. De controle moet natuurlijk gericht zijn op ondernemers die het niet zo nauw nemen met de belastingwetgeving, maar als 70% tot 80% van de controle niet tot correcties leidt, staat vast dat er geen goede selectie is gemaakt. De correctiepercentages zijn dus niet zozeer bedoeld als een drukmiddel voor de individuele belastingambtenaar, maar om te bereiken dat een zodanige inschatting van fiscaal belang en risico wordt gemaakt dat die ondernemers worden bezocht waar ook werkelijk iets mis is.

In het midden van de jaren tachtig werd in een op de twintig gevallen een bezoek gebracht en in sommige streken van het land zelfs in een op de veertig. Dat was duidelijk onvoldoende. Uiteindelijk is de controle verdicht tot 1 : 7 en 1 : 6. Dit geeft spanningen in de dienst, want het management richt het beleid op die cijfers, terwijl de individuele ambtenaar meer tijd vraagt om zijn onderzoek naar behoren uit te voeren. Die spanning zal altijd wel blijven bestaan. Toch is de doelstelling van 1 : 6, 1 : 7 bereikt en vorig jaar zelfs 1 : 5. De directieraad heeft zich gebogen over de vraag wat dit resultaat waard is en is tot de conclusie gekomen dat de kwaliteit van de controles moet worden verbeterd, ook als dit betekent dat de verhouding weer 1 : 6 of 1 : 7 wordt. Verder moeten de ambtenaren ervan worden doordrongen dat die verhouding op zich geen absolute waarde heeft, want het is noch voor de ambtenaar, noch voor de belastingdienst bevredigend als trucjes worden gebruikt om aan de cijfers te voldoen. Dat het hier en daar voorkomt, valt niet te ontkennen, maar kwaliteit gaat boven cijfers. Een slechte controle levert niet alleen niets op, maar heeft bovendien een negatief effect, omdat de betrokken ondernemer zal rondbazuinen dat de controle niets voorstelt. Teveel nadruk op de kwaliteit kan echter de indruk wekken dat de cijfers er niets toe doen. In dit spanningsveld moet nu een evenwicht worden gevonden. De Kamer heeft twee jaar geleden van de staatssecretaris een brief ontvangen over de boekenonderzoeken. Daarin wordt ook aangegeven welke activiteiten tot dit onderzoek worden gerekend, zoals een waarneming ter plaatse en een startersbezoek.

Als niet aan de doelstellingen van een managementcontract wordt voldaan, wordt nagegaan waarom dit het geval is. Wellicht zijn de doelstellingen niet realistisch en moeten zij worden bijgesteld of zijn er onvoldoende middelen beschikbaar om de gestelde doelen te bereiken. Wijst het onderzoek uit dat het management tekort schiet, dan zal worden geprobeerd voor de betreffende manager een andere baan te vinden waar hij beter tot zijn recht komt en zal een andere manager worden aangesteld.

De staatssecretaris had de indruk dat het «ruling»beleid in de praktijk als redelijk goed wordt ervaren. Natuurlijk blijven er altijd wensen over, bijvoorbeeld meer flexibiliteit. Hij stelde voor de uitkomsten van de evaluatie af te wachten en op basis daarvan te bezien of het beleid moet worden bijgesteld.

Hij zegde toe schriftelijk te antwoorden op de vraag naar de uitspraak van de Nationale ombudsman.

In samenwerking met het ministerie van Justitie wordt gewerkt aan een herijking van de ATV-richtlijn. De Kamer kan de resultaten hiervan op korte termijn tegemoet zien.

Omdat een aantal instellingen, vaak met een ideële achtergrond, heeft gevraagd naar de fiscale consequenties van ruilhandel, is een aanschrijving opgesteld waarin de verschillende vormen conform de wettelijke regelgeving zijn ondergebracht in de belastingheffing. De staatssecretaris zegde toe de Kamer in een korte notitie verder te informeren over dit onderwerp.

Hij merkte vervolgens op dat nog niet bekend is wat de bestrijding van BTW-constructies oplevert.

Hij zei dat hij blij verrast is over de eerste cijfers van de Tante-Agaathregeling die uitwijzen dat inmiddels circa 25 mln. aan leningen is verstrekt met een gemiddelde van ongeveer f. 80 000 per lening.

Vorig jaar heeft een aantal organisaties dat zich inzet voor het fietsgebruik een petitie aangeboden waarin de praktische knelpunten in de uitvoeringspraktijk worden opgesomd. In de petitie wordt gevraagd om eenheid van beleid en ook het bedrijfsleven heeft daarom gevraagd. Daarom is op basis van ervaringen van de verschillende eenheden en in overleg met de fietsorganisaties aangegeven wat het uitvoeringsbeleid op dit punt is.

De heer Van Lunteren merkte nog op dat de Commissie vermindering administratieve lasten is omgezet in een permanent overlegorgaan tussen de belastingdienst en ondernemersorganisaties. Zijn eerste opdracht is een antwoord te formuleren op het vraagstuk van de standaardisering van de jaarstukken inkomenstenbelasting. Naar verwachting zal het overlegorgaan zeer binnenkort rapport uitbrengen aan de staatssecretaris. De Kamer krijgt een afschrift van dit rapport.

Mevrouw mr. J. Thunissen-Tonneman (directie planning, financiën en controle) voegde hieraan toe dat hetzelfde geldt voor het voorstel standaardkostenmodel. Over beide onderwerpen wordt wellicht nog deze week rapport uitgebracht aan de staatssecretaris.

Gedachtewisseling in tweede termijn

Mevrouw Witteveen (PvdA) wees erop dat reorganisaties in de niet-commerciële overheidssector in de noordelijke regio's van het land er steeds weer toe leiden dat arbeidsplaatsen naar de grotere steden wegvloeien. Overheidsmaatregelen om daarin naderhand nog verandering te brengen, zijn vaak tevergeefs. Zij drong er daarom op aan dat met deze ervaring rekening wordt gehouden bij de reorganisatie van de belastingdienst. Nu is het immers nog mogelijk aandacht te besteden aan het werkgelegenheidsaspect van de voorgenomen maatregelen.

De heer Terpstra (CDA) wees erop dat de belastingdienst grotere en kleinere diensten kent. Is er iets bekend over de voor- en nadelen van de verschillende schaalgrootte?

Hij vroeg verder hoe het begrip fiscaal belang wordt gemeten.

Mevrouw De Vries (VVD) vroeg of de vrees van medewerkers voor negatieve gevolgen van hun kritiek terecht is.

Zij vroeg daarnaast of de staatssecretaris wil nagaan wat er waar is van de signalen uit de dienst over de tellingen.

De heer De Haan merkte op dat Rotterdam een zelfstandige P-eenheid is met ongeveer 350 medewerkers en een bestaffing van ongeveer 20 à 30 mensen. Hilversum heeft ongeveer 70 medewerkers op de eenheid particulieren. Die eenheid is gekoppeld aan de eenheid ondernemingen en bij elkaar hebben beide eenheden ongeveer 320 medewerkers. Zowel in Rotterdam als in Hilversum zijn er dus ongeveer 300 medewerkers en een bestuur. Uit efficiencyoogpunt is er dus geen verschil tussen deze eenheden. Hetzelfde geldt voor de andere elf gemengde eenheden.

De heer Van Lunteren voegde hieraan toe dat een eenheid met minder dan 200 medewerkers verliezen oplevert. Daarentegen worden eenheden of combinaties van eenheden met meer dan 450 medewerkers als erg groot beschouwd en worden bijzondere maatregelen voor de besturing nodig geacht. Eenheden waar het aantal medewerkers boven de 600 stijgt, worden onwenselijk geacht, maar absolute cijfers zijn moeilijk te geven, want de eenheid douane in Rotterdam bijvoorbeeld heeft 1600 medewerkers.

Het fiscaal belang wordt bepaald aan de hand van het aantal medewerkers, omzet en winst. Bij de bepaling van het fiscaal risico spelen meerdere factoren een rol.

Hij had niet de indruk dat belastingambtenaren bang zijn voor hun mening uit te komen. Integendeel, tijdens bezoeken aan de eenheden wordt onbeschroomd kritiek geuit. De hoofden van dienst behoren open te staan voor die kritiek in die zin dat zij altijd bereid moeten zijn tot overleg. Dat sommigen niettemin een ander beeld hebben van de werkelijkheid, kan helaas niet worden voorkomen, maar desgevraagd kunnen voorbeelden van negatieve gevolgen van kritiek nooit worden gegeven. Een hoofd van dienst dat zijn medewerkers om een loyaliteitsverklaring vraagt, zal, zo het al voorkomt, worden uitgelegd dat dit niet de managementstijl is die de belastingdienst voorstaat.

De staatssecretaris gaf de Kamer in overweging eerst zijn brief over het boekenonderzoek opnieuw te lezen. Hij voegde hieraan toe dat hij uiteraard bereid is eventuele nadere vragen te beantwoorden.

Er zijn inderdaad enkele belastingambtenaren bedreigd. Dit vraagstuk wordt thans met de bonden besproken.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA).

Naar boven