Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-IXB nr. 32 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24400-IXB nr. 32 |
Vastgesteld 28 augustus 1996
De vaste commissies voor Financiën1 en voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 10 april 1996 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën en minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking ter voorbereiding van de voorjaarsvergaderingen van het IMF en de Wereldbank.
Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Inleiding van de bewindslieden
De minister van Financiën gaf een toelichting op de agenda voor de voorjaarsvergadering van het Interim Committee (IC). Hij wees erop dat de vooruitzichten die het IMF schetst in de World Economic Outlook (punt 1.1) redelijk sporen met de recente bevindingen van het Centraal planbureau (CPB).
Over agendapunt 1.2 (De ontwikkeling van publicatiestandaards voor data van de lidstaten) is al eerder gesproken. Nederland heeft op verzoek van het IMF in een «pilot» geparticipeerd. De voortgang daarvan zal nu verder worden bezien.
Nederland is voorstander van een verdubbeling van de quota (agendapunt 1.3). Andere landen aarzelen daarover, vooral om financiële redenen.
Op het punt van de New Arrangements to Borrow (NAB) (punt 1.4) is enige vooruitgang geboekt. De betrokken landen eisen geen toegang tot de G10-landen, maar achten een parallel mechanisme denkbaar.
Het is de bedoeling de Enhanced Structural Adjustment Facility (ESAF) (punt 1.5) te vervangen door een permanente voorziening. Bij dit agendapunt komt tevens de kwestie van de goudverkoop van het IMF aan de orde. Nederland is voorstander van een goudverkoop van 5% à 10%, onder handhaving van de hoofdsom. De rente die de belegging van de opbrengst oplevert, zou ter beschikking kunnen komen van de ESAF, hoewel ook wordt geopperd de opbrengst te storten in een fonds voor reductie van de schulden van de zwaarst verschuldigde arme landen aan de multilaterale instellingen.
Nederland ziet uit monetaire overwegingen geen reden voor de creatie van SDS, maar acht een speciale faciliteit voor die landen die tot nu toe buiten de SRD-allocatie zijn gebleven, wel wenselijk (punt 1.7). Het gaat dan vooral om de Midden- en Oost-Europese landen die later zijn toegetreden tot het IMF.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zei dat er twee belangrijke punten op de agenda staan van de voorjaarsvergadering van het Development Committee (DC). In de eerste plaats het rapport van de Taakgroep inzake multilaterale ontwikkelingsbanken. De afgelopen periode is er veel kritiek geuit op die banken, overigens voor het merendeel door landen die weinig willen bijdragen aan internationale fondsen, zoals de VS en in hun kielzog enkele andere grote donoren. Die opstelling komt onder meer tot uitdrukking in de moeizame onderhandelingen over de IDA. Nederland probeert de IDA waar mogelijk te steunen. Het heeft een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de tussenfaciliteit voor 1996 en behoort daardoor samen met Japan tot de belangrijkste donoren. De VS participeren niet, maar na de Amerikaanse presidentsverkiezingen zal in een «review» worden nagegaan of en hoe achterstallige betalingen kunnen worden voldaan en of en hoe zal worden deelgenomen aan de reguliere bijdrage. Hij voegde hieraan toe dat ook de onderhandelingen in het kader van het Afrikaans en van het Aziatisch ontwikkelingsfonds moeizaam verlopen.
De minister uitte zijn waardering voor het rapport van de Taakgroep. Het komt op een belangrijk moment en probeert de grote betekenis van het multilaterale ontwikkelingsfinancieringssysteem te steunen met een paar richtlijnen voor de toekomst, gericht op armoedebestrijding en op ondersteuning van activiteiten in de particuliere sector. Nederland zal zich ervoor inzetten dat de conclusies van de Taakgroep worden overgenomen.
De Nederlandse inzet voor de bespreking van het vraagstuk van de multilaterale schulden (2.3) is erop gericht een faciliteit voor de aanpak hiervan overeind te houden, in de hoop dat daarover een beslissing kan worden genomen tijdens de jaarvergadering. Dit is de eerste discussie op basis van een geaccordeerd stuk dat is besproken in de «Board» en waarbij het IMF is betrokken. Het stuk van de staf van de Wereldbank dat vorig jaar is uitgelekt, ging veel verder. Nederland richt zich op een integrale faciliteit, zodat multilaterale schulden niet worden losgekoppeld van andere schulden. Deze «exit»-strategie beoogt een duurzame oplossing voor de schuldproblemen van het betrokken land opdat het een hanteerbare jaarlijkse schuldendienst overhoudt. Nederland zal zich verzetten tegen een methode die de kredietwaardigheid van de multilaterale instellingen in gevaar kan brengen, omdat er dan in de toekomst geen nieuw geld voor de schuldenlanden beschikbaar zal komen. Dit betekent dat de internationale organisaties geen schulden kunnen kwijtschelden; daarvoor moet gebruik worden gemaakt van een aparte faciliteit. Verder moet de geloofwaardigheid van het beleid van het betreffende schuldenland nauwkeurig worden gevolgd. Er moet dus een koppeling worden gelegd tussen het «track record» van het land in macro-economisch opzicht en de bijdrage die aan de toekomstige politiek van het land wordt gegeven door de schuldenreductie nu, ook multilateraal.
De minister verwachtte dat er discussie zal ontstaan over het voorstel van IMF/Wereldbank dat de bilaterale schuldeisers hun inspanningen zullen verhogen, in het bijzonder door in de Club van Parijs te komen tot een schuldreductiepercentage van 90. Politiek gezien is dit een riskant voorstel, omdat de Club van Parijs in de afgelopen periode al zoveel bijdragen heeft verhoogd. Het is niet erg waarschijnlijk dat een meerderheid van de crediteuren bereid is nog verder te gaan. Nederland zal zich inzetten voor een redelijke tussenoplossing en een zodanige bijdrage van de bilaterale donoren dat ook de multilaterale schuld kan worden aangepakt.
Een tweede punt van discussie is de vraag wie de financiering van de multilaterale schuldreductie voor zijn rekening zal nemen: de multilaterale organisaties of de bilaterale donoren. Sommige bilaterale donoren menen dat zij al zoveel doen, zeker nu wordt gevraagd om verhoging van de bilaterale schuldenreductie, dat zij geen bijdrage kunnen leveren aan een fonds voor de financiering van de multilaterale schuldreductie. Andere menen dat de multilaterale instellingen zo belangrijk zijn dat zij hun geld niet aan schuldreductie moeten uitgeven; die post moet helemaal worden gefinancierd uit bilaterale bijdragen. Nederland zal pleiten voor een pragmatische oplossing. De minister zei dat hij in september 1995 heeft gezegd dat een bilaterale én een multilaterale bijdrage samen tot een oplossing moeten kunnen leiden. Gewaakt moet worden voor een patstelling en dus voor uitstel, waardoor de verwachtingen die vorig jaar zijn gewekt, de bodem worden ingeslagen. Overigens zal Nederland aandringen op een zodanige faciliteit dat een behoorlijk groepje landen kan worden geholpen. Sommige analyses, gebaseerd op een prognose van de economische ontwikkeling van de desbetreffende landen, wijzen uit dat ongeveer vijf tot zeven schuldenlanden in aanmerking komen voor deze faciliteit, maar hij meende dat dit er toch wel twintig moeten zijn.
Vragen en opmerkingen van de commissies
De heer Hessing (VVD) merkte naar aanleiding van punt 1.6 van de agenda voor het IC op, dat hij de landenspecifieke analyses een goed element vindt van de aanpak van de schuldenproblematiek. Ook de nieuwe gecoördineerde aanpak achtte hij nuttig. In de brief van 26 maart jl. wordt aangegeven dat niet wordt gestreefd naar kwijtschelding of verlaging van de multilaterale schulden door internationale financiering, «althans niet naar de huidige inzichten». Hij vond dit laatste een wat overbodige opmerking. Kan de minister toelichten wat hij ermee bedoelt?
In deze brief worden ook de hoofdpunten van het Plan van aanpak van het schuldenprobleem van de zwaarst verschuldigde arme landen opgesomd. De lastenverdeling is een heikel punt. De minister schrijft dat wordt gestreefd naar een eerlijke lastenverdeling, dat wil zeggen dat alle betrokkenen naar rato van hun aandeel in de netto contante waarde bijdragen. Wat betekent dit? Welke rol is weggelegd voor het IMF dat geen donor, «developmentbank» of export financier is, maar een internationale accountant die in het kader van de «checks and balances» moet worden «schoon» gehouden?
De heer Hessing noemde het idee van het «trust fund» waarin ook de rente op geactiveerde reserves zou moeten worden ingebracht, een achterdeurconstructie, omdat via de middelen van het IMF wordt gewerkt aan verlaging van de multilaterale schuld. Hij gaf er de voorkeur aan dat de middelen via ESAF beschikbaar worden gesteld en verzocht de regering vast te houden aan de grondregel: geen kwijtschelding of verlaging van multilaterale schulden door de IFI's, ook niet door de achterdeur.
Onder agendapunt 1.7 wordt opgemerkt dat moet worden afgewacht of het management van het IMF de discussie over de SDR-allocatie weet vlot te trekken. De heer Hessing pleitte ervoor het onderwerp SDR voorlopig ongemoeid te laten; er is voldoende goedkoop geld beschikbaar en het gaat niet aan steeds weer studies te entameren die niet tot concreet resultaat leiden.
Hij ging ervan uit dat over de stand van zaken IDA (punt 2.1) op een later moment zal worden gesproken aan de hand van het toegezegde uitgebreide verslag van de onderhandelingen. Wanneer zal de Kamer dit ontvangen?
Hij uitte zijn waardering voor het rapport van de Taakgroep waarin de armoedebestrijding als primaire uitdaging wordt bestempeld. De hamvraag is natuurlijk hoe die uitdaging wordt opgepakt. Een aanpak via de weg van economische verzelfstandiging verdient instemming, zo meende hij. In dit verband is het interessant dat de regering in haar brief van 3 april jl. wijst op het belang van de particuliere sector, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf, omdat daar het draagvlak voor de lokale economie ligt en mogelijkheden voor stimulering van de werkgelegenheid en de ontwikkeling van een middenkader. Wil de regering deze suggestie inbrengen bij de bespreking van het rapport van de Taakgroep?
De notitie van 29 februari jl. over het in 1995 gevoerde beleid op het gebied van buitenlandse schulden van ontwikkelingslanden is realistisch. In paragraaf 2 wordt gesproken over de mogelijkheid vanaf 1996 ook niet-afgeloste exportkredieten onder de ODA te laten vallen. De heer Hessing vond dit een prima ontwikkeling. Het is verheugend dat Oeganda probeert orde op zaken te stellen via een «multi donor support group». Deze werkwijze zou door meer landen moeten worden gevolgd. Hij was verbaasd dat er nog steeds bedragen worden kwijtgescholden aan India. Die bedragen zijn bovendien zo klein, dat ze nauwelijks zullen opvallen. In dit verband vroeg hij of in vervolg op het goede initiatief van de «swaps», in het bijzonder de «debt-for-environment swap» met Tunesië, een «debt-for-het-midden-en-kleinbedrijf-swap» kan worden ontworpen.
Ten slotte vroeg de heer Hessing of er een overzicht bestaat van de omvang van de andere dan Nederlandse, bilaterale schulden.
Mevrouw Roethof (D66) wees erop dat de schuldencrisis een obstakel vormt voor de ontwikkeling. Ontwikkelingssamenwerking heeft weinig zin als de landen die hulp ontvangen zelf geen sociaal beleid kunnen voeren, omdat zij al hun opbrengsten in rente en aflossing van hun schulden moeten steken. Bij het zoeken naar een oplossing wordt te weinig rekening gehouden met de machtsfactor in de betreffende landen. Bij de overweging om tot schuldverlichting te komen, zou de overgang van dictatuur naar democratie zwaarder moeten wegen.
Zij vond een periode van drie jaar discipline onder leiding van de Wereldbank en het IMF voordat de tweede fase aanbreekt, te lang. Dat daarna nog weer eens een periode van drie jaar volgt voordat kan worden begonnen met het opschonen van de multilaterale schulden, is ook erg lang. Het is mooi dat er een samenhangend voorstel voor schuldsanering op tafel ligt, maar het is wel een tekortkoming dat het IMF daar zelf nauwelijks aan bijdraagt. Het getuigt bovendien van een gebrek aan politieke realiteitszin om landen als Mozambique en Angola drie jaar te laten wachten op verruiming van begrotingsmiddelen. Veel van de 41 «heavily indebted poor countries» hebben zeer verontrustende werkloosheidscijfers. De internationale gemeenschap neemt grote veiligheidsrisico's door de termijnen zo ruim te formuleren. Het kan ook niemand ontgaan dat waar bij schuldverlichting geen politieke beoordelingen meespelen, dit bij het verstrekken van leningen juist wel het geval is. De recente IMF-lening aan Rusland is bedoeld als steun voor Jeltsin op weg naar de presidentsverkiezingen.
Mevrouw Roethof was blij met de erkenning van het probleem van de multilaterale schuldverlichting. Dat er een gezamenlijk plan is opgesteld door IMF en Wereldbank beschouwde zij als een grote vooruitgang. Waarom wordt in de brief van 26 maart eerst gesproken over minimaal acht landen die voor schuldverlichting in aanmerking komen, maar wordt tussen haakjes gezet: «mogelijk oplopend tot 20»? Volgens de brief wordt dit standpunt door beide bewindslieden in beide «boards» uitgedragen. Welk standpunt? Waarom spreekt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over 20 landen en niet over de 41 die door de president van de Wereldbank zijn omschreven? Wat is de positie van Oeganda en Bolivia die al een «stock-of-debt»-behandeling in de Club van Parijs ondergaan? Moeten zij nu nog drie jaar wachten voordat zij voor multilaterale schuldverlichting in aanmerking komen? Welke opstelling kiest de Nederlandse regering in dezen? In het geval van Oeganda blijkt duidelijk waar de beperkingen van de voorgestelde nieuwe aanpak liggen. Omdat de bulk van de schulden van Oeganda na de «cut-off date» is gemaakt, komt onder de Napels-voorwaarden niet tweederde van de Oegandese schuld voor kwijtschelding in aanmerking, maar alleen dat deel dat «eligible» was: 26%. In zo'n geval blijft een verhoging van 67% in de Napels-voorwaarden naar 90% volgens het Plan van actie, theorie. Wil de regering dit inzicht meenemen naar de IMF-vergadering?
Wat zal IMF zelf bijdragen aan de schuldverlichting, zo vroeg mevrouw Roethof vervolgens. President Wolfensohn spreekt in zijn begeleidende brief bij het plan over meerdere fondsen waaraan bilaterale donoren en multilaterale instellingen zouden moeten deelnemen. Steunt Nederland dit? Zij gaf er de voorkeur aan dat de renteopbrengst van de goudverkoop wordt gebruikt voor schuldverlichting in plaats van voor een permanente ESAF-faciliteit. Welke opstelling kiest de regering?
Het voorstel voor de quotaherziening komt natuurlijk ook voort uit de wens van sommige «emerging countries» te komen tot een betere afspiegeling van de huidige economische machtsverhoudingen. De minister van Financiën heeft zojuist aangegeven dat Nederland voorstander is van verdubbeling van de quota. De kwestie van de zeggenschap is echter zo wezenlijk voor de toekomst van de Bretton-Woodsinstellingen, dat het de voorkeur verdient een aparte notitie op te stellen over de Nederlandse opstelling. Zij vermoedde dat de Nederlandse regering geen voorstander is van uitbreiding van de G-10, want nu is de Nederlandse invloed maximaal, maar het is wel de vraag of het wenselijk is tot in lengte van dagen economische machtsverhoudingen die feitelijk niet meer bestaan, op dit niveau te handhaven.
De laatste tijd is de politieke aandacht vooral uitgegaan naar de multilaterale schulden, mede omdat de armste landen de helft van hun schuldendienst aan IMF en Wereldbank betalen. Hierdoor is ten onrechte de indruk ontstaan dat de helft van hun schulden uitstaat bij die instellingen. In werkelijkheid gaat het om 10% van de schulden; de rest staat uit bij regionale ontwikkelingsbanken en bestaat uit leningen die ooit zijn verstrekt in het kader van bilaterale ontwikkelingshulp. Nederland is al geruime tijd bezig die schulden af te bouwen. Toch is nog meer dan de helft van de 529 mln. die in 1995 is besteed aan schuldverlichting, besteed aan verlichting van schulden in het bilaterale segment.
In de brief staat een cryptische passage over de competentie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking: alle kwijtscheldingen aan DAC-landen of de schulden die ontstaan door afgeloste exportkredieten zouden onder zijn competentie vallen. Wat wordt hiermee bedoeld?
Kan de minister van Financiën plausibel maken dat in alle gevallen de nominale waarde van de schuld moet worden afgelost? Als de banken zich tevreden stellen met de marktwaarde van de schuld, waarom moet de Nederlandse overheid dan per se de nominale waarde hebben? Mevrouw Roethof vroeg de regering de bilaterale schulden van de 41 landen van de lijst van de heer Wolfensohn zo snel mogelijk weg te werken voor een redelijke prijs.
De heer De Jong (CDA) stelde het op prijs dat nu voorafgaande aan de voorjaarsvergaderingen, aan de hand van een geannoteerde agenda met de regering van gedachten kan worden gewisseld.
De brief van 29 februari jl. nam hij voor kennisgeving aan, omdat hij het met het beleid van de regering eens is. Wel roept de kwijtschelding van schulden van landen als Ivoorkust, gelet op het bewind daar, de nodige vragen op. Die vragen zouden ook een rol moeten spelen bij de besluitvorming van de multilaterale instellingen.
Naar aanleiding van de brief van 26 maart jl. onderstreepte hij dat het van grote betekenis is dat nu eindelijk wordt erkend dat de schuldenproblemen van de bilaterale, multilaterale en commerciële instellingen communicerende vaten zijn. De notie dat de verschillende instanties elkaar nodig hebben om tot een oplossing te komen, is zeker een verbetering. De heer De Jong was het ermee eens dat er eerder twintig dan acht landen zullen zijn met zodanige schulden dat zij geen kant meer op kunnen, maar dit betekent nog niet dat een beloning mag worden gesteld op slecht beleid. De kans op recidieven moet volstrekt zijn uitgesloten.
Hij pleitte ervoor een deel van de goudvoorraad van het IMF om te zetten in rentedragende beleggingen. Die rente zou dan als eerste moeten worden aangewend voor de aflossing van de multilaterale schulden. Hij was niet geïmponeerd door het hautaine gedrag van het IMF dat zegt dat het, gelet op zijn «triple A»-status, nooit tot multilaterale schuldverlichting zal overgaan. Het IMF heeft zelf de leningen verstrekt en enige soepelheid lijkt op zijn plaats als blijkt dat er beoordelingsfouten zijn gemaakt.
De heer De Jong was niet tevreden over het voorgestelde tijdpad; het duurt allemaal wel erg lang. Hij wees er met nadruk op dat de Aartsbisschop van Utrecht in navolging van de paus heeft gewezen op de plicht van de rijke landen zo snel mogelijk tot schuldverlichting over te gaan. Misschien is het een goede gedachte het jaar 2000 als een soort jubeljaar aan te merken en met het begin van het nieuwe millennium de oude schulden kwijt te schelden.
Het rapport van de Taakgroep is helder geschreven. Wil de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ingaan op de rol van de «executive directors»? Hoe zijn de werkzaamheden in de «board» verdeeld? Wil hij ingaan op de verhouding tussen de regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank? Het is bekend dat de Afrikaanse ontwikkelingsbank een aantal jaren slecht heeft gefunctioneerd. Is hiervoor inmiddels een oplossing gevonden? In het rapport van de Taakgroep wordt gesteld dat een gecombineerde aanwezigheid van regionale en centrale bank zonder coördinatie «wastefull and selfdefeating» is; alleen met een duidelijk beleid kan verspilling worden voorkomen. Kan de minister dit toelichten?
De heer De Jong stelde tot zijn tevredenheid vast dat over de positie van het IFC duidelijkheid is ontstaan. Dit neemt niet weg dat permanente bewaking nodig blijft om ervoor te zorgen dat het zich niet begeeft op het terrein van de commerciële banken. In Nederland geldt dit ook voor het FMO.
Hij onderschreef de inzet van de bewindslieden voor de voorjaarsvergaderingen van het IC en het DC. Het is belangrijk dat de elfde middelenaanvulling IDA lijkt door te gaan. De opstelling van de VS is echter treurig.
De discussie over de SDR dreigt een gebed zonder einde te worden. Voor de internationale liquiditeitsvoorziening is deze voorziening niet nodig. De SDR zou nog wel van betekenis kunnen zijn voor de Oost-Europese landen, maar dat is nog maar de vraag nu het «link»-debat van de agenda is verdwenen. Hij benadrukte dat er in plaats van substitutie moet worden gekozen voor een reële overdracht, maar ook dit lijkt nauwelijks bespreekbaar.
De president van de Wereldbank spant zich in om zijn staf te enthousiasmeren; hij spreekt zich uit tegen de «resultatencultuur» die er zou heersen. Ook de Taakgroep maakt hierover enige opmerkingen in zijn rapport. Hoe denkt de minister hierover?
Hoe denkt hij over de brief van de Novib over de verhouding tussen de «executive directors» van Wereldbank en IMF?
Mevrouw Verspaget (PvdA) zei dat oplossing van de schuldenproblematiek vooral arme ontwikkelingslanden in staat moet stellen een betere positie in de wereld te verkrijgen. Daarom is vorig jaar gepleit voor een oplossing van de problematiek van de multilaterale schulden, waarbij zowel het verminderen van de schulden als zodanig als het behulpzaam zijn bij het verkrijgen van betere betalingsvoorwaarden en langere termijnen voor aflossing aan de orde zouden kunnen komen. Er leek echter nogal wat verschil van mening te bestaan tussen de Wereldbank en het IMF; het IMF was vooral voorstander van de uitbreiding van de ESAF, eventueel via de verkoop van een deel van de goudvoorraad. Een van de medewerkers van het IMF in Parijs heeft laten weten dat al is besloten tot die verkoop ten behoeve van de uitbreiding van het ESAF. Is dat waar? Dit zou betekenen dat een andere oplossing van de schuldenproblematiek, bijvoorbeeld door samenwerking met de Wereldbank en met inbreng van de donoren, aanzienlijk wordt bemoeilijkt.
Mevrouw Verspaget vroeg vervolgens of de indruk terecht is dat de voorwaarden die worden geformuleerd voor de instelling van een eventueel fonds zo streng zijn, dat eerder moet worden gesproken van het op elkaar afstemmen van een aantal maatregelen, zonder dat tot een feitelijke oplossing wordt gekomen. Wat voegt dit voorstel toe aan de bestaande situatie en hoe zeker is het dat de gekozen aanpak zal leiden tot een effectieve aanpak van de schuldenproblematiek? Is Nederland bereid bij de andere donoren aan te dringen op een actievere opstelling opdat de voorgestelde maatregelen worden verzacht en worden gebaseerd op een beleid dat van land tot land kan verschillen? Ook zij drong erop aan dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder landen in diepe schulden zijn geraakt; een actiever wegschrijvingsbeleid zou bespreekbaar moeten zijn. Verder zou verschil moeten worden gemaakt tussen de schuldaflossing en -vermindering van landen die een goed regime voeren en op weg zijn naar democratie en van landen als Zaïre en Nigeria waar het beleid zodanig is dat er weinig hoop is op democratie. Acht de regering het mogelijk dat leiders die in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de schuldenproblematiek van een land, door de internationale gemeenschap aansprakelijk worden gesteld voor hun onverantwoorde economische beleid? Is het mogelijk de tegoeden te blokkeren die dictatoriale heersers op kosten van hun land elders in de wereld hebben opgebouwd?
In het rapport over de multilaterale banken wordt impliciet veel kritiek geuit op de multilaterale banken, inclusief het IFC, en worden tal van verbeteringen voorgesteld. Mevrouw Verspaget vroeg in hoeverre en hoe deze voorstellen zullen worden geïmplementeerd. Wie zal die implementatie controleren? Is er een tijdpad opgesteld?
Zij was het eens met het voornemen meer leningen te verstrekken aan kleine en zelfs micro-ondernemingen en vond het juist dat multinationale ondernemingen worden uitgesloten van leningen. Behalve aan vrouwen zou meer aandacht moeten worden besteed aan minderheden en inheemse volkeren.
In het rapport wordt de kritiek bevestigd dat het IFC functioneert, los van de algemene normen en richtlijnen van de Bretton-Woodsinstellingen. Hoe zal het IFC worden verplicht te voldoen aan de algemene richtlijnen?
Mevrouw Verspaget was verheugd over de inspanningen van de Nederlandse regering om het IDA-fonds te redden, maar de discussies over de IDA, de ESAF, het schuldenfonds voor multilaterale schulden wijzen wel uit dat dit soort faciliteiten die vooral zijn bedoeld voor de armste landen, het binnen het systeem van de Bretton-Woodsinstellingen erg moeilijk hebben.
Een medewerker van het IMF is in China opgepakt. Heeft de Nederlandse regering hiertegen geprotesteerd bij het IMF of de Chinese regering?
In 1995 is bijna tweemaal zoveel geld besteed aan schuldenmaatregelen als in de jaren daarvoor: ongeveer 10% van de zuivere hulp. Dit is op zich een goede besteding en in lijn met de afspraken die in het kader van de Herijking zijn gemaakt. Tegelijkertijd is duidelijk dat alle maatregelen ter verlichting van de multilaterale schuldenlast ten koste gaan van de vrij besteedbare middelen voor ontwikkelingssamenwerking.
In een brief van het IMF wordt gesteld dat de ESAF-faciliteit kan worden gebruikt voor landen die als gevolg van het WTO-akkoord genoodzaakt zijn meer voedsel te importeren. Dit zijn doorgaans landen die ook kampen met een grote schuldenproblematiek. Het is wrang dat zij moeten betalen voor maatregelen die ons tot voordeel strekken, terwijl in de WTO is afgesproken dat daarvoor extra faciliteiten in het leven zouden worden groepen.
Nederland is een van de grootste donoren voor de wederopbouw van Bosnië. Het is treurig dat andere landen, die er toch ook van doordrongen moeten zijn dat die wederopbouw een voorwaarde is voor de handhaving en versterking van de vrede, zo duidelijk achterblijven en de Wereldbank aansprakelijk stellen voor de maatregelen.
De eerste doelstelling van de Wereldbank is de armoedebestrijding. Is de regering bereid te bevorderen dat de invalshoek ontwikkelingssamenwerking ook in de «board» in de komende jaren de belangrijkste zal blijven?
Mevrouw Sipkes (GroenLinks) wees erop dat de discussie over de schuldenproblematiek in hoge mate wordt beheerst door Engelstalige afkortingen, clubs en termen en zich bezighoudt met duizelingwekkend hoge bedragen. Het hoge abstractieniveau van het debat doet nauwelijks recht aan het onderwerp zelf. Het is dan ook schrikbarend om in het vrij heldere «position paper» van Oxfam en Novib te lezen wat deze abstracties betekenen. De nog steeds groeiende last van multilaterale schulden, vooral van de minst ontwikkelde landen met de grootste schuldenlast, vormt een belemmering voor de armoedebestrijding in en de economische ontwikkeling van die landen. Naar schatting de helft van de bevolking in Sub-Sahara-Afrika zal tegen het einde van deze eeuw in armoede leven en geen toegang hebben tot elementaire levensbehoeften, terwijl hun regeringen meer betalen aan crediteuren in het noorden dan aan het primair onderwijs en de basisgezondheidszorg samen. Dan is het buitengewoon cynisch te beseffen dat een groot deel van de bilaterale, maar vooral ook de multilaterale ontwikkelingshulp, wordt gestort in de bodemloze put van de schuldaflossing. Van iedere drie dollar die de IDA in 1993 en 1994 aan deze landen verstrekte, gaan er ruim twee linea recta terug naar de instellingen in de vorm van afbetalingen. Er is dus geen geld beschikbaar voor broodnodige investeringen in sociale en economische ontwikkeling. Juist in een tijd waarin de donorhulp afneemt, is dit een onverdraaglijke situatie.
Uit de brief van 26 maart jl. blijkt dat ook de Nederlandse regering kwijtschelding van multilaterale schulden door internationale financiële instellingen zelf vooralsnog geen verstandige weg vindt. Hoewel het gezamenlijke initiatiefvoorstel voor hulp aan de armste schuldenlanden natuurlijk moet worden toegejuicht, is het de vraag of dit geen dweilen met de kraan open is, zolang vermindering van de schulden die uitstaan bij IMF en Wereldbank onbespreekbaar blijft. De bewindslieden kennen ongetwijfeld ook de vrij voorzichtige berekeningen van Oxfam die erop uitkomen dat een bedrag van 13 mld. nodig is voor de schuldverlichting, te betrekken uit onder andere de reserves van de Wereldbank en de goudvoorraad van het IMF. Hoe denken de bewindslieden hierover? Mevrouw Sipkes herinnerde eraan dat zij in september 1994 al voor een dergelijke oplossing heeft gepleit. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft daarop geantwoord dat: «het aanboren van de goudvoorraden van het IMF en/of het creëren van extra SDR's (...) in ieder geval tot het jaar 2000 geen reële optie (is)». In november 1995 verklaarde de president van het IMF dat de goudvoorraad niet meer heilig is en dat het IMF bereid is een deel van het goud te verkopen, mits de donorlanden ten minste de helft van het benodigde bedrag voor hun rekening nemen. Hoe denkt de regering hierover? Wat is het principiële verschil tussen goudverkopen voor het zachteleningenfonds en voor schuldkwijtschelding? Zou dit niet een goede vulling zijn voor het voorgestelde «trust»-fonds?
De Novib vraagt zich af of Nederland niet met twee tongen spreekt. De Nederlandse vertegenwoordiger in het IMF zou meer op de rem staan, terwijl de Nederlandse opstelling in de Wereldbank wordt ingegeven door de opstelling van de ministers van Financiën en voor Ontwikkelingssamenwerking.
De regering schrijft dat een evaluatie van de Napels-voorwaarden tot de conclusie heeft geleid dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat de voorwaarden aan te passen. Toch is het in de praktijk moeilijk tot een «stock-of-debt»-regeling te komen. Door de strikte voorwaarden hebben tot dusverre slechts twee landen van deze afspraken weten te profiteren en dan nog op zeer bescheiden schaal. Van het modelland Oeganda is uiteindelijk 2% kwijtgescholden. Waarom vindt de regering dan toch dat er geen reden is om kritisch naar de voorwaarden te kijken? Mevrouw Sipkes wees erop dat de bewindslieden op haar schriftelijke vragen van 7 februari jl. hebben geantwoord dat het te hopen is dat in de komende jaren meer landen voor deze behandeling in aanmerking zullen komen. Waarop baseren zij hun hoop? Om voor multilaterale schuldverlichting in aanmerking te komen, moet een volledige behandeling worden doorlopen bij de Club van Rome. Dit duurt alles bij elkaar zes jaar. Zij vond dit onverantwoord lang.
Ondanks de tegenwerking van de VS is een positieve beslissing genomen over de middelenaanvulling. Mevrouw Sipkes was verheugd over de extra steun die Nederland in dit kader heeft toegezegd. Welke steun mag van andere donoren worden verwacht? In de Financial Times van 20 maart jl. wordt gesteld dat het eventueel uitblijven van een Amerikaanse toezegging voor andere donoren reden zal zijn om af te haken. Verwacht de regering dat dit zal gebeuren? Is die afwachtende houding van de VS nu al reden voor andere donoren om geen middelen ter beschikking te stellen?
Spreekt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zijn ambtgenoten in het Europese overleg aan op het belang van de wederopbouw van Bosnië? Mevrouw Sipkes vond het een schande dat andere landen achterblijven.
Het antwoord van de bewindslieden
De minister van Financiën zei dat de opbrengst van de goudverkoop van het IMF niet rechtstreeks zal worden gebruikt. De regering is daar ook geen voorstander van, maar het is een andere zaak als het goud wordt verkocht om de opbrengst om te zetten in rentedragende beleggingen. De vraag is of de opbrengst moet worden gebruikt voor de voeding van het «trustfund» of voor ESAF. Het effect van ESAF, zeker als de bijdrage wordt aangewend voor verhoging van de concessionaliteit en verlenging van de looptijd, is materieel gesproken hetzelfde als een bijdrage van het «trustfund», want de verlenging van de looptijd van een laagrentende lening draagt natuurlijk ook bij tot een verlaging van de contante waarde van de schuldenproblematiek. In die zin is de belangrijkste vraag of de baten voor de armste en zwaar verschuldigde landen kunnen worden aangewend, maar het zou toch ook zonde zijn als de goede ervaringen die met ESAF zijn opgedaan, tevergeefs zijn, omdat ESAF moet worden gestaakt. Het voortzetten en zelfdragend maken van ESAF is voor de ontwikkelingslanden en de zwaar verschuldigde landen een belangrijke kwestie.
De minister vond het voorstel voor een «trustfund» alleszins acceptabel en zeker geen achterdeurconstructie. Er is geen sprake van een rechtstreekse een-op-een-relatie tussen de internationale instelling en de schuldkwijtschelding. Het «trustfund» zal voor een deel worden gevoed door het inkomensoverschot van de Wereldbank en voor deel door donoren en worden aangewend voor de oplossing van schuldenkwesties.
Hij zei dat hij zich, in ieder geval ten opzichte van de kiesgroeplanden van Nederland (waaronder nogal wat landen die nog niet hebben meegedeeld in een SDR-allocatie), verplicht voelt nogmaals het belang van de SDR te verdedigen. Maar als dit weer mislukt en er geen enkele vooruitgang wordt geboekt, zal de faciliteit waarschijnlijk wel verdwijnen.
Het toegezegde verslag over de IDA-onderhandelingen zal binnen veertien dagen aan de Kamer worden voorgelegd. Overigens zal daaruit blijken dat de ministeries voor Ontwikkelingssamenwerking en van Financiën op dit punt nauw samenwerken, want de delegatieleider en eerste onderhandelaar was een ambtenaar van Financiën.
Nederland is voorstander van verdubbeling van de quota en heeft dit ook al bij de vorige jaarvergadering uitgesproken. Een wijziging van de economische verhoudingen moet, tot op zekere hoogte, ook tot uitdrukking komen in de quota, aldus de minister. Hij benadrukte de toevoeging «tot op zekere hoogte», omdat voor een aantal landen waar de productie door een crisis met tweederde is afgenomen, zoals Georgië en Armenië, rechtstreekse aanpassing aan hun quotum niet rechtvaardig zou zijn. Maar landen die in de afgelopen jaren sterk zijn opgekomen, verdienen verhoging van het quotum en daarmee uitbreiding van hun zeggenschap.
De minister merkte vervolgens op dat Nederland niet per se de G10-faciliteit in stand wil houden, maar wel de G10 als forum. Hij herinnerde eraan dat de president van het IMF heeft voorgesteld de leningbevoegdheid bij het IMF te leggen en dat Nederland dit een bespreekbare optie vond; geen enkele deelnemer van de G7 was daar echter voor te vinden. Daarom wordt nu gezocht naar een parallelarrangement, want als van de G10 een G20 wordt gemaakt, is het met de effectiviteit gedaan. Overigens dient de G10 vooral het monetaire overleg: de bankpresidenten komen regelmatig bij elkaar. Daarnaast is er slechts eenmaal per jaar een ministeriële G10-bijeenkomst.
Volgens de richtlijnen van de OESO geldt de kwijtschelding van schulden aan ontwikkelingslanden als een ODA-relevante kwijtschelding. Die richtlijn gaat uit van de nominale waarde van de schuld. Nederland past de richtlijnen strikt toe. De Herijking heeft een einde gemaakt aan het onderscheid dat in het verleden werd gemaakt tussen ontwikkelingssamenwerking en ODA-ontwikkelingssamenwerking en de verschillende systemen voor toerekening. Het strikt toepassen van de definitie brengt wel met zich mee dat nu een aantal elementen anders wordt toegepast. De nieuwe ODA-definitie heeft voor alle betrokkenen voor- en nadelen. Zo is het jammer dat de Oekraïne niet op de lijst voorkomt, want de activiteiten ten behoeve van dit land kunnen nu niet ten laste van ontwikkelingssamenwerking worden gebracht. Een voordeel is echter wel dat de nieuwe definitie helder is en aansluit bij de internationale standaarden.
Mevrouw Verspaget (PvdA) vroeg welk deel van het bedrag van 529 mln. dat is uitgetrokken voor schuldenmaatregelen volgens de oude systematiek voor rekening van het ministerie van Financiën zou zijn gekomen.
De minister antwoordde dat het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking aan sommige landen rechtstreeks bijdragen heeft geleverd voor schuldverlichting. De onderhandelingen in de Club van Parijs gaan over bedragen die uiteindelijk bij de overheid terecht zijn gekomen, omdat de overheidsgarantie op exportkredietverzekering effectief is geworden. Omdat de schuldkwijtschelding in het kader van de Club van Parijs ODA-relevant wordt en onder dat plafond wordt gebracht, is de laatste zeggenschap aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Overigens gaat het niet over grote bedragen: in de afgelopen jaren gemiddeld 35 tot 40 mln. Dit kan meer worden, zeker als het initiatief dat nu voorligt, voet aan de grond krijgt. Dit initiatief zal kunnen dienen als een «trigger» voor de oplossing van de «sustainable debt»-problematiek.
De definitie van ODA-hulp gaat ervan uit dat bij de kwijtschelding van schulden de nominale waarde wordt gehanteerd. Omdat Nederland zich bij die afspraken heeft aangesloten, is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk de toepassing van de Algemene bijstandswet voor Surinamers als ODA-hulp aan te merken. De definitie waarover nu internationale overeenstemming is bereikt, moet echter strikt worden toegepast, zo meende de minister. Hij waarschuwde ervoor dat het oprekken van de definitie ten behoeve van de ontwikkelingslanden, in de toekomst ook kan worden aangegrepen voor een uitleg die minder positief is. In het verleden is de plafondvervuiling stap voor stap uit de hand gelopen. Er is nu een heldere definitie en hij pleitte ervoor daaraan vast te houden.
Hij beaamde dat de opstelling van de VS treurig is.
De vraag om het jaar 2000 als Jubeljaar te beschouwen, klinkt positief, maar een pragmatische opstelling vraagt om maatregelen die haalbaar zijn. De verhoudingen in de wereld zijn zodanig dat niet mag worden verwacht dat alle andere schuldeisers voor een dergelijke maatregel zullen zijn. De invloed van de paus op de gouverneurs van IMF en Wereldbank is waarschijnlijk helaas geringer dan de heer De Jong veronderstelt.
De Nederland «executive director» heeft in de «board» geprotesteerd tegen de arrestatie van een medewerker van het IMF in China. Dit is een kwalijke zaak die ook in het gesprek met de president van het IMF zal worden aangekaart.
De minister bestempelde de brief van de Novib als roddelpraat de Novib onwaardig. De IMF-vertegenwoordiger praat in het IMF over de rol van het IMF in de schuldenkwestie en die is natuurlijk beperkter dan de rol van de Wereldbank, al is het maar omdat de Wereldbank een inkomenssurplus kan inzetten. Beide «executive directors» worden op dezelfde wijze geïnformeerd over het Nederlandse standpunt en dragen dit beiden loyaal uit. Hij bestreed dat de vertegenwoordiger van Nederland in het IMF standpunten inneemt die strijdig zijn met het standpunt van de Nederlandse regering.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking onderstreepte de laatste opmerking. De verslaglegging van beide vertegenwoordigers logenstraft de indruk die in de brief van de Novib wordt gewekt.
De inzet die is neergelegd in de schuldennotitie betekent inderdaad dat er geen multilaterale schuldkwijtschelding zal plaatsvinden. Het zinnetje in de tekst «althans niet naar de huidige inzichten» is letterlijk overgenomen uit een vorige notitie aan de Kamer over dit onderwerp. Multilaterale kwijtschelding zit er op dit moment ook helemaal niet in; het zou al mooi zijn als er iets terecht komt van de voorstellen die nu zijn gedaan. Een aantal jaren geleden heeft een aantal donoren aan de multilaterale instellingen gevraagd zich actief te op te stellen, omdat zij de donoren voortdurend om geld vroegen voor de reductie van de schuld aan de multilaterale instellingen. Steeds weer werd de Scandinavische landen en Nederland om een extra bijdrage gevraagd. Zo'n extra bijdrage lijkt wel een additionele oplossing te bieden, maar gaat natuurlijk wel ten koste van andere onderdelen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de betrokken donorlanden. Bovendien is er geen sprake van een eerlijke lastenverdeling, want andere landen doen niets. Daarom is het verheugend dat nu pogingen worden gedaan om tot een comprehensieve benadering te komen. Een echte eerlijke lastenverdeling zal er wel nooit komen, maar aan het eenzijdige beroep van de internationale organisaties op steeds dezelfde donoren lijkt nu een einde te komen. Nederland heeft zich tijdens de jaarvergadering in oktober vorig jaar duidelijk uitgesproken voor een eerlijke lastenverdeling en zich actief ingezet om een oplossing te vinden. Dit laat onverlet dat een pragmatische opstelling is geboden, want het heeft geen enkele zin te pleiten voor oplossingen die het nooit zullen halen. Voor dit probleem moet nu een definitieve oplossing worden gevonden, maar dat zal nooit gebeuren op de manier die de paus voorstelt. De aankondiging van een jubeljaar zal bovendien slecht beleid uitlokken. Daarom moet toch met een adhocbenadering worden gewerkt: zaak voor zaak op basis van een eerlijke, objectieve beoordeling van behoorlijk beleid en geen streep onder alles.
De minister beaamde dat een overgangsperiode van zes jaar lang is. Er is echter een bepaalde periode nodig om te kunnen beoordelen of er een «track record» is en er behoorlijk beleid wordt gevoerd. In de tweede plaats gebeurt er natuurlijk wel iets in die periode: bijvoorbeeld de verdere vermindering van de bilaterale schuld. Over het feit dat multilaterale schulden een groot probleem vormen en met de bilaterale schulden in een comprehensieve benadering moeten worden meegenomen, bestaat overeenstemming, maar multilaterale schulden lopen niet voorop, want er wordt gesproken over de «preferred creditor status» van de desbetreffende organisaties. Verder zal duidelijk zijn dat niet nu pas een begin wordt gemaakt. In een achtergrondnotitie van de Wereldbank wordt een aantal landen genoemd dat de periode al (gedeeltelijk) heeft doorlopen. Zij zijn al geruime tijd bezig met het opbouwen van een «track record» in het kader van het overleg over de bilaterale schulden gebaseerd op een IMF-oordeel omtrent de juistheid van het macro-economische beleid. Nederland zal de termijnen alert volgen. De minister zei dat hij goede redenen heeft te veronderstellen dat daarmee redelijk zal worden omgegaan.
De verhoging van 67% naar 90% zal een belangrijk knelpunt zijn in de onderhandelingen. Als de Wereldbank en het Fonds vast blijven houden aan hun voorstel, dreigt er een patstelling te ontstaan. Maar ook als er een oplossing voor dit probleem kan worden gevonden, zijn de moeilijkheden de wereld niet uit, want dan moet de vraag worden beantwoord wat er werkelijk zal worden gedaan en welke concrete instrumenten kunnen worden ingezet in de vorm van bijdragen aan de multilaterale schuldreductie. In de notities die zijn geschreven op basis van de discussies tot nu toe, wordt nog altijd gebruik gemaakt van het woord «might». Er is nog geen begin van een concreet «commitment», behalve de algemene erkenning van het probleem en van de noodzaak te komen tot een comprehensieve «exit»-strategie. Er is nog geen «commitment» voor een bijdrage van de Wereldbank aan een faciliteit, een «trust»-fonds, dat nodig is, omdat de organisaties zelf geen schulden kunnen kwijtschelden. De internationale organisaties moeten een bijdrage leveren, er staan nog grote schulden uit bij bijvoorbeeld het Afrikaans ontwikkelingsfonds, en er moeten bilaterale bijdragen worden gestort. Over de vraag wie wat zal doen bestaan nog radicale meningsverschillen. De minister verwachtte niet dat de activiteiten van de Club van Parijs stil komen te liggen door de onderhandelingen over het percentage, want de unilaterale initiatieven gaan gewoon door. Hij was eerder bevreesd voor het voor het op de lange baan schuiven van deze oplossing. Analytisch is er een stap vooruit gemaakt, maar er is nog geen begin van overeenstemming te constateren. Nog afgezien van het feit dat ook voor de bijdrage aan de ESAF en de goudverkopen daaraan voorafgaand nog geen meerderheid bestaat. Daarom is het antwoord op de vraag wat er tot nu toe extra is bereikt: niets. Tegelijkertijd is er toch een zekere «drive» om ergens toe te komen. Bovendien kan de heer Wolfensohn het zich niet veroorloven dat de verwachtingen die onder zijn verantwoordelijkheid zijn gewekt, op niets uitlopen. Van de 41 landen op de lijst van de «highly indebted» ontwikkelingslanden, verkeren er ongeveer twintig in een alarmerende situatie. Voor een aantal andere zijn de vooruitzichten iets positiever.
Dit alles heeft ook consequenties voor een aantal bilaterale maatregelen. De minister stelde vast dat de Kamer van mening is dat tot nu toe een goed bilateraal schuldenbeleid is gevoerd. De bulk van de bedragen die in de brief worden genoemd, heeft betrekking op ontwikkelingsschulden. Nederland heeft in het verleden veel leningen verstrekt, maar doet dat nu niet meer. Een aantal landen, en niet alleen de armste, heeft zoveel leningen ontvangen, dat zij een zeer grote ontwikkelkingsschuld aan Nederland hebben: in totaal 5,3 mld. Daarvan nemen Indonesië en India ongeveer 3,2 mld. voor hun rekening. Het is dan ook redelijk dat India in het afgelopen jaar 85 mln. is kwijtgescholden: de helft van de schuldendienst. Dat is een redelijke macro-economische bijdrage. Voor Indonesië gebeurt dit niet, omdat Indonesië het niet wil.
In het kader van de Club van Parijs zou voor andere oplossingen kunnen worden gekozen, maar deze afspraken zijn gemaakt en geaccordeerd bij de Herijking en neergelegd in de memories van toelichting. In 1986 is de discussie gestart over de vraag of nominale dan wel marktwaarde moet worden gehanteerd. Dit debat is in 1990 hervat en de toenmalige minister van Financiën heeft bij die gelegenheid gezegd dat hij bereid is over te gaan naar een berekening op basis van de marktwaarde. De uitvoering is verhinderd door de moeilijkheid van die berekening; voor maar een of twee gevallen is een oplossing gevonden. De huidige minister van Financiën gaat uit van de nominale waarde. Daar staat tegenover dat de aflossing in het kader van de nieuwe OECD-afspraken als ontwikkelingshulp wordt aangemerkt. Bovendien is afgesproken dat zuiver zal worden geprogrammeerd en dat «wie betaalt, bepaalt».
De minister zegde toe het verslag van de IDA-onderhandelingen zo spoedig mogelijk met de Kamer te bespreken. Voor dit jaar is een oplossing gevonden, omdat er een behoorlijk uitleenvolume mogelijk wordt gemaakt door de extra bijdragen van Japan en Nederland en nog drie andere landen die een kleine extra bijdrage hebben geleverd. Helaas is de bijdrage van andere landen, ook in navolging van de VS, behoorlijk omlaag gegaan. Hopelijk kan deze problematiek worden bestreden met de algemene discussie op basis van het rapport over de multilaterale ontwikkelingsbanken. De problemen bij de regionale ontwikkelingsbanken zijn enigszins verhuld; vooral bij de Afrikaanse ontwikkelingsbank is sprake geweest van «mismanagement». Het rapport kan ook worden gezien als een spiegel die de regionale ontwikkelingsbanken wordt voorgehouden, want de Wereldbank doet het natuurlijk veel beter. Daarom is coördinatie nodig. Hopelijk kan coördinatie op het hoogste niveau worden bereikt, bijvoorbeeld ook door in het kader van de discussies van de ontwikkelingscommissie, de coördinatie tussen de internationale banken te bevorderen.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H.G.J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), De Hoop Scheffer (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), De Jong (CDA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M.M.H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA). 2
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), ondervoorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), voorzitter, Boogaard (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD).
Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Deetman (CDA), Hendriks, Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24400-IXB-32.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.