nr. 31
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN FINANCIËN EN VAN ONDERWIJS,
CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 1996
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel «Regelen met betrekking
tot de oprichting van de naamloze vennootschap De Nederlandse Munt N.V. en
tot wijziging van de Muntwet 1987», werd de regering door middel van
een motie (vergaderjaar 1993–1994 23 413, nr. 11) verzocht de bundeling van museale activiteiten van Het Nederlands Muntmuseum, van de
Nederlandsche Bank N.V. en van het Koninklijk Penningkabinet te onderzoeken,
een daarop gericht voorstel uit te werken en de Kamer in de loop van dat jaar
van het resultaat verslag te doen.
Na voorbereidende werkzaamheden, onderzoek door en advies (d.d. december
1995) van de op 3 mei 1995 ingestelde commissie Geld- en Bankmuseum onder
voorzitterschap van Prof. dr. M.J.L. Jonkhart, is tussen de betrokkenen, te
weten het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, het Ministerie
van Financiën en de Nederlandsche Bank N.V., overeenstemming bereikt
over de oprichting van een stichting die het Geld- en Bankmuseum (GBM) gestalte
moet geven.
De overeenstemming is vormgegeven in een intentieverklaring voor de totstandkoming
van een Geld- en Bankmuseum waarin de 3 museale aktiviteiten opgaan.
De op te richten stichting zal de collecties van de drie deelnemers beheren
en een museaal beleid formuleren. Het bestuur van de stichting zal een «bouwpastoor»
benoemen die gedurende de periode tot aan de definitieve realisatie van het
GBM een ondernemingsplan formuleert, de aanbevelingen van de Commissie Geld
en Bankmuseum uitwerkt, leiding geeft aan de inrichting van de museale activiteiten
en het uitgangspunt realiseert om de activiteiten op twee in plaats van de
huidige 3 locaties te laten plaatsvinden. De hoofdlocatie zal zich in Amsterdam
bevinden, de tweede locatie is die van het huidige «Nederlands Muntmuseum»
dat is gehuisvest in het gebouw van De Nederlandse Munt N.V. in Utrecht.
De in Amsterdam te vinden locatie en de exploitatie van de activiteiten
op beide locaties zijn door de commissie onderzocht en voor het moment nog
niet met zekerheid omgeven. De definitieve realisatie heeft daarom als randvoorwaarde
dat de exploitatie van het GBM voor de overheid budgettair neutraal moet zijn
en geen hogere exploitatiebijdragen noodzakelijk maakt van DNB, Financiën
en OCenW. De mogelijke deelname in het GBM van de door de commissie genoemde
organisaties die belangstelling hebben voor het onderbrengen van hun collecties
in het Nederlands numismatische kenniscentrum dat het GBM moet worden, geeft
grond aan de verwachting dat deze randvoorwaarde voor de definitieve realisatie
van het GBM geen belemmering zal betekenen. Aangaande de aanloopkosten, die
met name betrekking zullen hebben op de nieuwe locatie in Amsterdam, zal de
bouwpastoor de financierings- mogelijkheden onderzoeken om ook hier tot een
budgettaire oplossing te komen.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis