24 343
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Roemenië inzake internationaal vervoer over de weg; Boekarest, 19 april 1995

nr. 348a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 juli 1995 het nader rapport d.d. 31 augustus 1995, aangeboden aan de Koningin door de Minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 31 mei 1995, no. 95.004649, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Roemenië inzake internationaal vervoer over de weg; Boekarest, 19 april 1995, met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 31 mei 1995, nr. 95.004649, Machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 juli 1995, nr. W09.95.0284, bied ik U hierbij aan.

1. In de titel en de preambule van het verdrag worden de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Roemenië als de verdragspartijen aangeduid.

Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Raad van State heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het standpunt ingenomen (bijvoorbeeld kamerstukken II 1994/95, 24 037, nr. 149a en A, en 24 056, nr. 181a en A) dat zowel volkenrechtelijk als staatsrechtelijk de staat en niet de regering als verdragspartij geldt, maar dat er landden zijn die alleen regeringen als verdragspartij wensen te noemen en tijdens de onderhandelingen niet aan de Nederlandse voorkeur tere zake tegemoet wensen te komen. De minister heeft in dit verband opgemerkt dat in gevallen waarin het Koninkrijk niet als verdragspartij wordt aangegeven hier tijdens de onderhandelingen naar is gestreefd en dat in die gevallen steeds vaststaat dat sprake is van binding van de staten. De Raad adviseert in de toelichtende nota voornoemd uitgangspunt weer te geven en daarbij tevens aan te duiden waarom dit geen weerslag heeft kunnen vinden in het onderhavige verdrag. De Raad dringt aan op blijvende aandacht voor dit punt bij de onderhandelingen.

1. Onderhandelingen over verdragen inzake wegvervoer worden van de Nederlandse kant gevoerd op basis van een model-tekst. In aansluiting op wijdverbreid internationaal gebruik terzake werden tot voor kort in het Nederlandse model de regeringen genoemd als verdragsluitende partijen. Inmiddels zijn de door het Koninkrijk gebruikte model-teksten op dit punt aangepast. Tegenwoordig wordt tegenover andere landen een model-tekst gehanteerd waarin conform de wens van de Raad niet alleen in de titel, maar ook in de preambule en de verdere tekst expliciet tot uitdrukking wordt gebracht dat het gaat om een verdrag tussen staten. Ook andere model-verdragen die door het Koninkrijk worden gehanteerd – zoals op het terrein van luchtvaart en bevordering en bescherming van investeringen – zijn terzake aangepast. Wanneer echter reeds is onderhandeld over een verdrag op basis van het oude model, of de onderhandelingen in feite al waren afgesloten, zoals in het onderhavige geval, is het veelal niet opportuun nog een tekstuele wijziging voor te stellen op een van eigen kant voorgesteld ontwerp. Mede omdat het onderhandelingsproces vaak een lopende zaak is, kan het al met al dus wellicht nog enige tijd duren dat er verdragen worden afgesloten op basis van het oude model. Er behoeft overigens niet voor te worden gevreesd dat het dan niet in feite de staten zouden zijn die worden gebonden. Zoals naar aanleiding van eerdere adviezen van de Raad reeds is opgemerkt, staat het in die gevallen steeds vast dat er sprake is van binding van de staten. Uiteraard zal dit punt blijvende aandacht houden bij de onderhandelingen. De eerste alinea van de toelichting is terzake aangevuld.

2. Op grond van artikel 1, derde lid, van het verdrag is de toepassing van het verdrag onverminderd de toepassing door het Koninkrijk der Nederlanden als lid-staat van de Europese Unie, van het recht van de Europese Unie. Hiermede wordt, blijkens de toelichtende nota, tot uitdrukking gebracht dat voor Nederland terughoudendheid geboden is zodra de externe competentie van de Europese Gemeenschap in het geding komt. Voorts biedt deze bepaling Roemenië de nodige duidelijkheid in de rangorde van internationale regelgeving. Bij de Raad is de vraag gerezen of het hier een bepaling betreft die voortaan in alle verdragen betreffende onderwerpen, die mede onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen, zal worden opgenomen en welke toegevoegde waarde deze bepaling biedt ten opzichte van artikel 1, tweede lid, waarin materieel hetzelfde – zij het algemener en voor beide verdragspartijen – is geregeld. In de toelichtende nota dient hierop te worden ingegaan.

2. Het streven van de regering is om een bepaling zoals opgenomen in artikel 1, derde lid, van het verdrag voortaan in ieder geval in alle bilaterale verdragen op het gebiedt van het wegvervoer op te doen nemen. Het aparte karakter van het recht van de Europese Unie wordt met het derde lid voorts benadrukt.

De toelichting is terzake verduidelijkt.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken. De Vice-President van de Raad van State, W. Scholten

Ik moge U verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. Kok

Naar boven