24 341
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten in verband met de invoering van de mogelijkheid tot het doen van aangifte op elektronische wijze (elektronische aangifte)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 24 juli 1995 en het nader rapport d.d. 6 september 1995, aangeboden aan de Koningin door de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 1 mei 1995, no. 95.003571, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten in verband met de invoering van de mogelijkheid tot het doen van aangifte op elektronische wijze (elektronische aangifte).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 1 mei 1995, nr. 95.003571, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 juli 1995, nr. W06.95.0208, bied ik U hierbij aan.

1. Het voorstel van wet regelt enkel het mogelijk maken van het in gedigitaliseerde vorm doen van de «klassieke» – schriftelijke – aangifte. De ontwikkelingen van de automatisering tezamen met de sterk uitgebreide renseigneringsverplichtingen bieden echter mogelijkheden tot verdergaande stappen. Het door een belastingplichtige verschaffen van gegevens die bij de belastingadministratie bekend zijn en geen nadere controle behoeven, zoals bij de waarde van onroerende zaken – en het daarvan afgeleide huurwaardeforfait – het geval is, bezwaart bijvoorbeeld het aangifte- en controleproces en zou vermeden kunnen worden. Ook op andere wijze kan het doen van aangifte worden verlicht of gewijzigd zonder dat de controle- of informatiemogelijkheden van de belastingadministratie worden beperkt. In de toelichting dient uiteen te worden gezet in hoeverre het voorliggende voorstel een stap op weg naar een vereenvoudigde aangifte is, en welke maatregelen door de belastingadministratie verder zijn voorzien.

1. Terecht constateert de Raad dat het voorliggende voorstel van wet enkel het mogelijk maken van het in gedigitaliseerde vorm doen van de «klassieke» – schriftelijke – aangifte regelt.

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt niet inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in hetgeen aan gegevens wordt gevraagd bij de aangifte. Het regelt, zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, slechts de modaliteiten van het aangiftesysteem. Daarbij zij overigens benadrukt dat bij de elektronische aangifte dezelfde gegevens worden gevraagd als bij de schriftelijke aangifte.

2. Bij het doen van elektronische aangifte kunnen fouten optreden die bij een schriftelijke aangifte niet mogelijk zijn, zoals het niet verwerkbaar zijn van een aangiftediskette bij de aangifteplichtige of het niet leesbaar zijn van de diskette door de belastingdienst. In de toelichting dient te worden ingegaan op deze aspecten en de gevolgen daarvan, onder meer ten aanzien van verlenging van termijnen en het gebruik van diskettekopieën.

2. De Raad merkt terecht op dat bij het doen van aangifte op elektronische wijze fouten kunnen optreden die bij een schriftelijke aangifte niet mogelijk zijn. Vandaar dat ook maatregelen worden getroffen die samenhangen met de bijzonderheden van de elektronische aangifte. In de toelichting wordt hier op ingegaan.

3. Een van de huidige methoden om bij verzending elektronische gegevens tegen onbedoelde kennisneming door derden te beveiligen, is de versleuteling van zulke gegevens in een voor derden onleesbare code. In de toelichting dient te worden ingegaan op de vraag of en onder welke voorwaarden deze encryptie met het oog op de bescherming van de privacy van belastingplichtigen mogelijk zal zijn.

3. Aan het verzoek van de Raad om in de toelichting in te gaan op de vraag of en onder welke voorwaarden waarborgen kunnen worden getroffen om onbedoelde kennisneming door derden te voorkomen is gevolg gegeven.

4. In de toelichting op artikel II van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB'64) is gesteld dat in de bepalingen waarin dit nog niet het geval is, in aansluiting op de huidige praktijk, is opgenomen dat het verzoek om toepassing van een faciliteit bij de aangifte moet worden gedaan, zodat een duidelijker koppeling ontstaat tussen het verzoek, de aangifte en de uiteindelijke aanslagregeling. De Raad van State is van oordeel dat deze motivering ontoereikend is voor alle voorgestelde aanvullingen. Met name in de ondernemingssfeer kan het verzoek om een bepaalde faciliteit afhankelijk zijn van omstandigheden die eerst bij de aanslagregeling komen vast te staan. In deze gevallen zal derhalve de mogelijkheid moeten worden geboden op een gedaan verzoek terug te komen, in ieder geval indien bij de aanslagregeling van de aangifte wordt afgeweken. De huidige regeling, waarbij een verzoek kan worden gedaan zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat, voorkomt het «voor de zekerheid doen» van een verzoek, en heeft uit dien hoofde de voorkeur boven het verplicht doen van een verzoek met de mogelijkheid van het ongedaan maken van dat verzoek. Met betrekking tot artikel 17 Wet IB'64 voorkomt de huidige regeling daarenboven het probleem dat optreedt indien het verzoek bij een van beide partijen wel en bij de andere niet bij de aangifte is gedaan. De in de artikelen 11, 15, 17, 39, 44f en 44g Wet IB'64 opgenomen verplichting het verzoek bij de aangifte te doen dient nader te worden bezien.

4. De Raad geeft in overweging de in verschillende artikelen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 opgenomen verplichting om bepaalde verzoeken bij de aangifte te doen nader te bezien. Ten onrechte vreest de Raad dat de huidige regeling waarbij een verzoek kan worden gedaan zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat ten nadele van de belastingplichtige wordt gewijzigd. Immers door het verzoek aan de aangifte te koppelen wordt het onderdeel van de aangifte, hetgeen betekent dat het verzoek, net als de aangifte, in zijn algemeenheid kan worden aangevuld totdat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Deze mogelijkheid bestaat niet – maar wordt overigens niet opgeroepen door dit wetsvoorstel – indien bij het desbetreffende artikel in de parlementaire geschiedenis uitdrukkelijk is aangegeven dat de belastingplichtige het verzoek niet later dan bij het doen van aangifte moet uitbrengen en dat hij in de bezwaar- en beroepsfase niet meer kan terugkomen op een eenmaal ingenomen standpunt (zie bij voorbeeld ten aanzien van artikel 44e van de Wet op de inkomstenbelasting 1964: Kamerstukken I 1971/72, 11 818, nr. 11a, blz. 4).

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De Raad geeft aan dat het woord «electronisch(e)» telkens vervangen dient te worden door «elektronisch(e)». Over de spelwijze van dit woord blijkt onduidelijkheid te bestaan. In de laatste officiële versie van de Woordenlijst van de Nederlandse taal uit 1954 komt het niet voor. In de verschillende oplagen van de Herziene Woordenlijst van de Nederlandse taal van 1990 wordt een wisselende spellingswijze gehanteerd. Het ontmoet uiteraard geen bezwaren de door de Raad voorgestelde spellingswijze te hanteren.

Het gebruik van Engelse termen in de memorie van toelichting is tot het uiterste beperkt. Voor enkele termen – zoals «Electronic Data Interchange» – bestaan geen Nederlandse equivalenten. Deze zijn dus gehandhaafd. Het woord «floppy» is telkens vervangen door «diskette».

Het zinsdeel «gelijktijdig met de betaling bij de ontvanger» in artikel 10, eerste lid, AWR is reeds vervallen bij wet van 21 april 1994 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de herziening van de bevoegdheid tot navorderen (Stb. 1994, 301).

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 24 juli 1995, no. W06.95.0208, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

Wetsvoorstel

– In opschrift en considerans het woord «electronische» steeds wijzigen in: elektronische.

– In artikel II, onder P, de in artikel 52, eerste lid, derde volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 te vervangen woorden «het tijdstip van de uitreiking van het aangiftebiljet» wijzigen in: het tijdstip van uitreiking van het aangiftebiljet.

– In artikel VII, onder C.1. betreffende artikel 40, eerste lid, van de Successiewet 1956 tevens vermelden dat «aan de schenker» moet worden gewijzigd in: de schenker.

Memorie van toelichting

– De Engelse termen, mede gelet op aanwijzing 57 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar), zoveel mogelijk vervangen door termen in de Nederlandse taal.

– «Electronisch» en «electronische» steeds wijzigen in: elektronisch respectievelijk elektronische.

– Het woord «floppy», dat voor de aanduiding van de thans gangbare losse schijven verouderd is, vervangen door: diskette.

– Met betrekking tot het in artikel 10, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervallen zinsdeel «gelijktijdig met de betaling bij de ontvanger» vermelden waarom deze voorwaarde niet langer nodig is.

– In hoofdstuk 8, derde alinea, mede met het oog op aanwijzing 219 Ar, de vindplaats van het daarin bedoelde begrotingshoofdstuk vermelden.

Naar boven