nr. 346a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 juni
1995 het nader rapport d.d. 17 augustus 1995, aangeboden aan de Koningin door
de Minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 4 april 1995, no. 95.002740, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en de regering van Mongolië inzake luchtdiensten; 's-Gravenhage, 9 maart
1995, met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 april 1995,
nr. 95.002740, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 20 juni 1995, nr. W09.95.0166, bied ik U hierbij aan.
In de titel, preambule en tekst van het verdrag worden de Regering van
het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Mongolië als de verdragspartijen
aangeduid.
Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Raad van State heeft de Minister
van Buitenlandse Zaken het standpunt ingenomen (bijvoorbeeld kamerstukken
II 1994/95, 24 037, nr. 149a en A, en 24 056, nr. 181a en A) dat zowel volkenrechtelijk
als staatsrechtelijk de staat en niet de regering als verdragspartij geldt,
maar dat er landen zijn die alleen regeringen als verdragspartij wensen te
noemen en tijdens de onderhandelingen niet aan de Nederlandse voorkeur ter
zake tegemoet wensen te komen. De minister heeft in dit verband opgemerkt
dat in gevallen waarin het Koninkrijk niet als verdragspartij wordt aangegeven
hier tijdens de onderhandelingen naar is gestreefd en dat in die gevallen
steeds vaststaat dat sprake is van binding van de staten. De Raad adviseert
in de toelichtende nota voornoemd uitgangspunt weer te geven en daarbij tevens
aan te duiden waarom dit geen weerslag heeft kunnen vinden in het onderhavige
verdrag. De Raad dringt aan op blijvende aandacht voor dit punt bij de onderhandelingen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad moge het volgende dienen.
Onderhandelingen over verdragen inzake luchtvaart worden van Nederlandse
kant gevoerd op basis van een model-tekst. In aansluiting op wijdverbreid
internationaal gebruik terzake werden tot voor kort in het Nederlandse model
de regeringen genoemd als verdragsluitende partijen. Inmiddels zijn de door
het Koninkrijk gebruikte model-teksten op dit punt aangepast.
Tegenwoordig wordt tegenover andere landen een model-tekst gehanteerd,
waarin conform de wens van de Raad niet alleen in de titel, maar ook in de
preambule en de verdere tekst expliciet tot uitdrukking wordt gebracht dat
het gaat om een verdrag tussen staten. Ook andere model-verdragen die door
het Koninkrijk worden gehanteerd – zoals op het terrein van wegvervoer
en investeringsbescherming – zijn terzake aangepast.
Wanneer echter reeds is onderhandeld over een verdrag op basis van het
oude model, of de onderhandelingen in feite al waren afgesloten, zoals in
het onderhavige geval, is het veelal niet opportuun nog een formalistische
wijziging voor te stellen op een van eigen kant voorgestelde tekst. Mede omdat
het onderhandelingsproces vaak een langlopende zaak is, kan het al met al
dus wellicht nog enige tijd duren dat er verdragen worden gesloten op basis
van het oude model.
Er behoeft overigens niet voor te worden gevreesd dat het dan niet in
feite de staten zouden zijn die worden gebonden. Zoals naar aanleiding van
eerdere adviezen van de Raad reeds is opgemerkt, staat het in die gevallen
steeds vast dat er sprake is van binding van de staten. Uiteraard zal dit
punt blijvende aandacht houden bij de onderhandelingen. De eerste paragraaf
van de toelichting is op dit punt aangepast.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
Ik moge U, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, verzoeken
mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld
van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te
leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo