nr. 330a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 1 maart
1995 en het nader rapport d.d. 17 juli 1995, aangeboden aan de Koningin door
de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen.
Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 15 december 1994, no. 94.010059, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, bij de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het Verdrag houdende het Statuut van de Europese Scholen,
met bijlagen, met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 december
1994, nr. 94.010059, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 1 maart 1995, nr. W05.94.0755, bied ik U hierbij aan.
1. In de toelichtende nota wordt kort ingegaan op de belangrijkste veranderingen
die in het verdrag zijn ingevoerd ten opzichte van het oorspronkelijke Statuut
van 1957.
De Raad van State acht de toelichting op sommige punten te summier, met
name ten aanzien van de financiële implicaties van het verdrag in verband
met de (geschatte) bijdrage van Nederland aan de Europese School in Bergen.
De toelichtende nota dient te worden aangevuld.
1. Ter verduidelijking is de toelichting op het door de Raad genoemde
punt met een passage uitgebreid.
2. Ingevolge artikel 2 van het op 15 december 1975 te Luxemburg opgestelde
Aanvullend Protocol bij het Protocol van 13 april 1962 nopens de oprichting
van Europese scholen (Trb.1976, 48) heeft de Europese Octrooiorganisatie een
zetel en stem in de Raad van Bestuur voor alle vraagstukken met betrekking
tot de Europese school in München. Uit artikel 8 van het verdrag blijkt
dat de Europese Octrooiorganisatie niet meer qualitate qua in de Raad van
Bestuur wordt vertegenwoordigd. Anderzijds wordt in artikel 34 bepaald dat
het Aanvullend Protocol betreffende de School te München door dit verdrag
onverlet wordt gelaten. De Raad merkt op dat de toelichtende nota geen duidelijkheid
verschaft over de verhouding tussen genoemde artikelen. Indien artikel 8 een
limitatieve opsomming bevat, bestaat er nog wel een mogelijkheid om in aanmerking
te komen voor een zetel en stem in de Raad van Bestuur ingevolge de in artikel
28 van het verdrag beschreven procedure. Hiervoor is echter nodig dat de Raad
van Bestuur met eenparigheid van stemmen een deelnemingsovereenkomst sluit
met de Europese Octrooiorganisatie. Uit de toelichtende nota blijkt niet of
het voornemen bestaat om een dergelijke deelnemingsovereenkomst met de Europese
Octrooiorganisatie te sluiten. De Raad wijst er in dit verband op dat het
sluiten van een dergelijke deelnemingsovereenkomst tevens consequenties heeft
voor de toelating van leerlingen tot de Europese scholen (artikel 1 van het
verdrag). Dit is met name van belang voor het geven van onderwijs aan kinderen
van onderdanen van Liechtenstein en Zwitserland, aangezien genoemde staten
geen lid zijn van de Europese Unie, maar wel van het Europese Octrooiverdrag
(Trb.1976, 101).
Ook op dit punt dient de toelichtende nota te worden aangevuld.
2. De toelichtende nota is op dit punt eveneens uitgebreid.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De waarnemend Vice-President van de Raad van State,
P. J. Boukema
Ik moge U mede de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verzoeken
de Minister van Buitenlandse Zaken te machtigen gevolg te geven aan zijn voornemen
het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende
goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn