24 280
Duurzaam bouwen

nr. 21
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 1 december 2000

1. Inleiding

Vorig jaar november heb ik u het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 en de rapportage Monitoring Duurzaam Bouwen, resultaten Plannen van Aanpak 1995–1999 toegezonden. Op 29 maart van dit jaar heb ik hierover algemeen overleg gevoerd met de leden van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 24 280, nr. 20). Daarin heb ik toegezegd de Kamer vóór het einde van dit jaar te rapporteren over de voortgang van de Dubo-projecten en in dat kader over de stand van zaken met betrekking tot duurzame nieuwbouw.

Met deze brief geef ik invulling aan die toezegging. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de voortgang van de Dubo-projecten in algemene zin, de analyse van duurzame nieuwbouw en mijn reactie daarop, de voortgang van projecten gericht op energiebesparing en tot slot de afspraken over duurzaam bouwen in de praktijk.

November volgend jaar staat de in het Beleidsprogramma aangekondigde tussentijdse evaluatie en herijking op het programma. In dat kader zal ik ook invulling geven aan de wens van uw Kamer om te komen tot meer kwantitatieve doelstellingen voor het Dubo-beleid, naast de kwantitatieve CO2-doelstellingen die de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid reeds heeft opgelegd.

2. Conclusies met betrekking tot de voortgang in algemene zin

Het doel van het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004 is om duurzaam bouwen zodanig te verweven in het denken en doen van overheden en bouworganisaties, dat een programmatische aanpak door de rijksoverheid in 2004 niet meer nodig is. Het Beleidsprogramma trekt vier jaar uit om daarvoor de condities te scheppen. Alsdan zal worden bezien of dit streven gerealiseerd is. Een en ander laat vanzelfsprekend onverlet dat de rijksoverheid in andere opzichten wel een verantwoordelijkheid op het terrein van duurzaam bouwen blijft behouden.

Het Beleidsprogramma wordt gesteund met een Uitvoeringsprogramma voor de jaren 2000 en 2001. Hiervoor zijn de projecten uit de twee eerdere Plannen van Aanpak richtinggevend geweest. In 2001 wordt tussentijds de balans opgemaakt. Dan wordt bezien of de doelstellingen van het Beleidsprogramma zonder problemen gehaald kunnen worden of dat op onderdelen bijstelling of aanvulling nodig is.

De Voortgangsrapportage Dubo 2000-projecten in de bijlage bij deze brief geeft per project de stand van zaken weer. Deze projecten worden deels getrokken door de ministeries, maar ook door marktpartijen. De algemene conclusie is dat het Uitvoeringsprogramma redelijk op gang is gekomen. Van tweederde van de meer dan dertig projecten is de koers uitgezet in een projectplan, waarin de betrokken partijen zich kunnen vinden. Veel projecten blijken wel sterk afhankelijk te zijn van initiatief en/of financiering door de rijksoverheid. Verder wordt geconstateerd dat er veel relaties zijn tussen de verschillende projecten en dat deze projecten elkaar beïnvloeden.

Naar aanleiding van deze constatering heeft de Duboraad, het bestuurlijk overleg over duurzaam bouwen tussen overheid en marktpartijen, uitgesproken dat de samenhang tussen de projecten moet worden versterkt en dat het aantal projecten kan worden beperkt. Mede op basis van de tussentijdse evaluatie van het Beleidsprogramma volgend jaar wil ik daar in overleg met de partijen in de Duboraad invulling aan gaan geven.

3. Duurzame nieuwbouw

In het Beleidsprogramma is aangegeven dat de zogenoemde Maatlat voor duurzame nieuwbouw zijn functie heeft gehad en toe is aan herijking. In het algemeen overleg van 29 maart 2000 is daarover gesproken, mede tegen de achtergrond van de 80%-doelstelling uit het Tweede Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen. Bij die gelegenheid heb ik toegezegd de Kamer de cijfers over het planjaar 1999 toe te sturen.

De in de bijlage bij deze brief gevoegde Analyse Duurzame Nieuwbouw1 is gebaseerd op de Inventarisatie duurzame nieuwbouw 1999 door de Inspectie van de Volkshuisvesting en een analyse van bouwplannen uit 1998 door onderzoeksinstituut RIGO Research en Advies BV te Amsterdam. Deze onderzoeken geven inzicht in het aantal toegepaste maatregelen en de kosten die daaraan zijn verbonden. Beide onderzoeken kennen overigens beperkingen en geven geen effectief inzicht in het milieurendement van de nieuwbouw.

Een belangrijke graadmeter voor het toepassen van Dubo-maatregelen is de maatlat. Het doel van de maatlat was om het Dubo-gehalte van de nieuwbouw op een hoger peil te brengen. In het Tweede Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen werd als concrete doelstelling geformuleerd dat in het jaar 2000 80% van de nieuwbouw aan de maatlat zou moeten voldoen.

Voor de sociale nieuwbouw, waarvoor een concrete afspraak in het Dubo-convenant is gemaakt, wordt volgend jaar de exacte balans opgemaakt. Op basis van de huidige gegevens komt voor wat de sociale nieuwbouw betreft al een redelijk positief beeld naar voren.

Voor wat de algehele nieuwbouw betreft kan worden geconstateerd dat het op zich gelukt is om het Dubo-gehalte op een hoger peil te brengen, maar dat de geformuleerde 80% voor de bouwplannen in 2000 niet generiek gehaald zal worden. In termen van geldelijke investering wordt de ambitie van de maatlat ruimschoots gerealiseerd. In termen van toepassing van maatregelen is wel voortgang geboekt, maar enkele maatregelen blijven achter bij de oorspronkelijke verwachtingen.

De analyse van de toegepaste maatregelen leert dat vooral wordt ingezet op een verbetering van geluidsisolatie. Dit is in lijn met het vigerende beleid, zoals uiteengezet in de beleidsbrief over Geluid en Wonen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 057, nr. 6) en sluit ook aan bij de wensen van de woonconsument. In de onlangs uitgebrachte Nota Mensen, wensen, wonen zijn beleidsvoornemens gepresenteerd teneinde deze ontwikkeling naar de toekomst toe te bestendigen. Voorts wordt ruim ingezet op flexibiliteit en indeelbaarheid van woningplattegronden. Een effectieve aansluiting van de woonkwaliteit bij de voorkeuren van de consumenten nu en in de toekomst is een belangrijke pijler voor het vergroten van de toekomstwaarde en daarmee de duurzaamheid van de woningbouw.

Tegelijkertijd wijst de analyse er op dat bij twee clusters van maatregelen de toepassing achterblijft.

Ten eerste bij een aantal energiebesparende maatregelen. Hierbij dient echter te worden aangetekend dat in het onderzoek de effecten van de per 1 januari jongstleden aangescherpte EPC-eis naar 1,0 nog niet zijn meegenomen. Dit feit in combinatie met de in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid neergelegde maatregelen, zoals doorvertaald in het Beleidsprogramma, alsmede de beleidsintensivering ten aanzien van zonne-energie in de gebouwde omgeving, zal dit naar mijn verwachting rechttrekken. Met VNG en AEDES worden gesprekken gevoerd over hogere ambities op het gebied van energiebesparing.

Ten tweede blijft een aantal maatregelen in de sfeer van hernieuwbare grondstoffen en recycling achter bij de verwachtingen. Zoals gezegd geven de onderzoeken geen effectief inzicht in het milieurendement van de nieuwbouw en kan niet worden vastgesteld of en in welke mate hier materieel nu sprake is van een probleem. Op het gebied van duurzaam materiaalgebruik wordt samen met marktpartijen gewerkt aan een geobjectiveerde meetbaarheid van milieueffecten. Leveranciers van bouwmaterialen leveren daartoe productinformatie gebaseerd op levenscyclusanalyse. Om het milieueffect van de constructie van een woning te kunnen bepalen wordt gewerkt aan een genormaliseerde bepalingsmethode, het zogenoemde materiaalgebonden milieuprofiel van gebouwen (MMG). Een en ander ligt in lijn met de koers die is uitgezet in de beleidsbrief over duurzaam bouwen van mijn voorganger (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 24 280, nr. 16) en welke is bestendigd in het Beleidsprogramma Duurzaam Bouwen 2000–2004.

In de evaluatie van het Beleidsprogramma zal dit thema nadere aandacht krijgen, mede in relatie tot het Tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen (SOD-2) van het ministerie van V&W en het beleid inzake hergebruik van bouwmaterialen en -grondstoffen en recycling van reststoffen. Vooruitlopend daarop bevat het Uitvoeringsprogramma met het voorbeeldenprogramma Innovatief, flexibel en demontabel bouwen, de normalisatie van het materiaalgebonden milieuprofiel van gebouwen en het stimuleren van hernieuwbare grondstoffen al een aantal trajecten, waarop bij de herijking van het Beleidsprogramma indien nodig bij kan worden gestuurd.

Op basis van het voorafgaande kan een herijking van het duurzame nieuwbouwbeleid nu al worden vormgegeven. Continuering van een beleidsambitie op basis van een lange lijst maatregelen zoals opgenomen in het Nationaal pakket Woningbouw is naar mijn mening niet opportuun. Ik acht een toespitsing op enerzijds een integrale kwaliteitsbenadering die aansluit bij de vraag van de consument en anderzijds een aantal maatschappelijk vastgestelde inhoudelijke ambities veel effectiever. Gestreefd wordt de uitwerking hiervan in concrete afspraken met de partners vast te leggen. Of en in welke mate het nationaal pakket daarin een rol kan vervullen wordt neergelegd daar waar die afweging thuishoort, namelijk bij de marktpartijen.

In lijn met het Beleidsprogramma zal bij nieuwbouw de aandacht moeten worden verbreed naar de omgeving en de inrichting van de locatie. Het zwaartepunt zal echter de komende periode gelegd worden op de bestaande voorraad, vooral in relatie tot de forse herstructureringsopgave. Met het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), de voorbeeldenprogramma's duurzame stedebouw in het kader van het Stimuleringsprogramma Intensief Ruimtegebruik (StIR) en straks in het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) en de introductie van het EnergiePrestatieAdvies (EPA) is hier inmiddels stevig op ingezet.

4. Energiebesparing

Met het EPA moet invulling worden gegeven aan de taakstellingen die de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid oplegt aan de gebouwde omgeving.

Met de inwerkingtreding van de Regeling energiepremie per 1 januari 2000 is het generieke EPA-traject voor de woningbouw van start gegaan. Over de werking van de Regeling energiepremie als zodanig zult u te zijner tijd worden geïnformeerd door het ministerie van Financiën. Via de energiepremies worden onder andere energiebesparende maatregelen in de gebouwde omgeving gestimuleerd. In reactie op de wens van de Kamer wordt thans onderzoek verricht naar de wenselijkheid en mogelijkheid om de subsidiëring van het EPA los te koppelen van het daadwerkelijk treffen van maatregelen.

Voor de implementatie van EPA-utiliteitsbouw is aansluiting gezocht bij de energiezorgplicht op basis van de AMvB's Wet milieubeheer.

In het algemeen overleg van 29 maart 2000 heb ik aangegeven dat een besluit over eventuele aanscherping van de huidige energieprestatie-eis (EPC) voor nieuw te bouwen woningen gebaseerd moet worden op een gedegen evaluatie. In overleg met de betrokken partijen is deze evaluatie inmiddels opgestart. Naar verwachting is de praktijkevaluatie beschikbaar voor de zomer van 2001. Op basis van de conclusies kan een besluit worden genomen over een eventuele aanscherping van de EPC.

Recent heb ik met de Minister van Economische Zaken een aantal concrete beleidsvoornemens aangekondigd om de toepassing van zonne-energie te stimuleren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 276, nr. 8). De bedoeling is om afspraken te maken met marktpartijen om in het jaar 2007 circa 2,5 miljoen zonnepanelen geplaatst te hebben.

5. Afspraken over duurzaam bouwen in praktijk

In het kader van het ISV zijn met de budgetgemeenten meerjarige afspraken gemaakt, onder andere over aspecten van omgevingskwaliteit en duurzaamheid. Zoals ik heb aangegeven in het algemeen overleg van 29 maart zal duurzaamheid ook in het IPSV een rol spelen bij de verdere integratie van milieubeleid in de fysieke gebouwde omgeving. Ik benadruk overigens dat er daarbij ruimte moet zijn voor een integrale afweging, rekening houdende met economische en sociale belangen. Een te enge, strikt ecologische benadering past hier niet in.

Daarnaast is er met AEDES, Woonbond, VEWIN en EnergieNed in 1998 een convenant afgesloten om duurzaam bouwen in de sociale sector te bevorderen. Dit convenant met de koepelorganisaties bevat afspraken om duurzame keuzen in nieuwbouw en bestaande voorraad bij corporaties en huurders te stimuleren. De resultaten die dit heeft op het handelen van die corporaties worden met tussenpozen gemonitord. De monitorresultaten van het eerste convenantsjaar zijn in 2000 beschikbaar gekomen. Hieruit bleek dat een kwart van de te leveren prestaties in dit eerste van de in totaal vier convenantsjaren is gerealiseerd. Uitzondering hierop vormt de doelstelling energiebesparing, die niet is gerealiseerd. Verklaring hiervoor kan zijn dat de extra inspanning die van corporaties wordt gevraagd enige tijd vergt. De convenantspartners zijn zelf bezig te zoeken naar mogelijkheden om deze doelstelling alsnog te realiseren. Volgend jaar zullen de resultaten opnieuw worden gemonitord. Tevens wordt een evaluatie uitgevoerd van de werking van het convenant met het oog op eventuele voortzetting na 2001. Zoals eerder gemeld worden met VNG en AEDES verkennende gesprekken gevoerd over hogere ambities, in het bijzonder op het terrein van energiebesparing.

Een zelfde type convenant is in voorbereiding voor de particuliere sector. Een groot aantal partijen uit de particuliere sector heeft aangegeven hieraan te willen deelnemen. Eind november is een intentieovereenkomst ondertekend waarin deze partijen aangeven dat ze het belang van duurzame keuzen in het bouwen en beheren van woningen van belang vinden. Deze intentieverklaring wordt uitgewerkt tot concrete doelstellingen, welke in 2001 moeten worden vastgelegd in een convenant met een looptijd tot 2004.

6. Slot

De algemene conclusie in de Voortgangsrapportage Dubo 2000-projecten is dat de projecten uit het Beleidsprogramma redelijk op gang zijn gekomen. Van tweederde van de meer dan dertig projecten is de koers uitgezet in overleg met de betrokken partijen. Veel projecten blijken wel afhankelijk van initiatief of financiering door de rijksoverheid. Ook zijn er veel relaties tussen de verschillende projecten.

Met betrekking tot duurzame nieuwbouw acht ik continuering van een beleidsambitie op basis van een lange lijst maatregelen zoals opgenomen in het Nationaal pakket Woningbouw niet langer opportuun. Een toespitsing op enerzijds een integrale kwaliteitsbenadering die aansluit bij de vraag van de consument en anderzijds een aantal maatschappelijk vastgestelde inhoudelijke ambities acht ik veel effectiever. De uitwerking daarvan wil ik vastleggen in concrete afspraken met de partners. De resultaten hiervan zal ik aan de Kamer rapporteren in het kader van de evaluatie van het Dubo-beleid aan het eind van volgend jaar.

Ten aanzien van het Beleidsprogramma zal volgend jaar een herijking plaatshebben. De Duboraad heeft aangegeven dat hij wil komen tot een versterking van de samenhang en een beperking van het aantal Dubo-projecten. Daaraan wil ik in overleg met de Duboraad invulling geven mede op basis van de tussentijdse evaluatie van het Beleidsprogramma. Medio volgend jaar zal een eerste selectie zijn gemaakt van prestaties die overheid en markt gezamenlijk willen leveren en projecten die vanuit Dubo-optiek echt belangrijk zijn. Dit zal, in combinatie met de uit te voeren monitoring, belangrijke bouwstoffen opleveren voor de herijkingsoperatie.

Dan wil ik ook tegemoet komen aan de wens van de Kamer om te komen tot meer kwantitatieve doelstellingen voor het Dubo-beleid, naast de kwantitatieve CO2-doelstellingen die de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid reeds heeft opgelegd, en kan worden bezien of de doelstellingen van het Beleidsprogramma gehaald kunnen worden of dat op onderdelen bijstelling nodig is.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven