24 273
Wijziging van een aantal wetten met het oog op de uitvoering van het besluit van het gemengd comité van de EER nr. 7/94 van 21 maart 1994 tot wijziging van Protocol 47 en sommige bijlagen van de EER-Overeenkomst (EER-Uitvoeringswet II)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 oktober 1995

Met erkentelijkheid heeft ondergetekende kennis genomen van het verslag uitgebracht door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De fractie van de VVD stelde enkele vragen en maakte enkele opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel. Daarop wordt in het navolgende ingegaan. De ondergetekende heeft er goede nota van genomen dat de commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende acht voorbereid.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij staan positief ten opzichte van de uitbreiding van de reikwijdte van de wetten tot de landen die partij zijn in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Tevens staan zij positief ten opzichte van de aanvulling van bijlage 2 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen met een aantal beroepen in Oostenrijk en Noorwegen, die voortvloeit uit de uitbreiding van reikwijdte van het wetsvoorstel erkenning EG-beroepsopleidingen.

De ondergetekende is bedoelde leden erkentelijk voor deze positieve benadering. Voor de goede orde zij er op gewezen dat de aanvulling van bijlage 2 evenzeer betrekking heeft op een aantal beroepen in IJsland. Ondergetekende meent er van uit te mogen gaan dat de positieve opstelling van bedoelde leden zich ook uitstrekt tot die aanvulling.

De leden van de VVD-fractie hebben op het punt van de wederzijdse erkenning van beroepsopleidingen een specifieke vraag. Zij hebben een brief ontvangen van een Hoofd Verpleging van een ouderenverpleegtehuis in Aken (Duitsland). Dit tehuis is op zoek naar gediplomeerde bejaardenverzorgers, die in Duitsland schaars zijn. Het hoofd verpleging probeerde gediplomeerde bejaardenverzorgers in Nederland aan te trekken. Daarbij bleek haar dat de Duitse regering Nederlandse gediplomeerde bejaardenverzorgers en ziekenverzorgers (zelfs met ruime ervaring) niet erkent als «Altenpfleger». Kan de minister laten uitzoeken of het beroep «Altenpfleger» valt onder de regeling voor de wederzijdse erkenning van beroepsopleidingen? Bedoelde leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

In het wetsvoorstel betreffende de EER-Uitvoeringswet II is voorzien in een uitbreiding van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen. De inhoud van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen is ontleend aan de richtlijn nr. 92/51/EEG betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (verder te noemen RAS II). Uitgangspunt van dat stelsel is dat diplomawaardering en diplomavergelijking door elk van de lid-staten zelf dient te geschieden op basis van de in de RAS II neergelegde uitgangspunten. Onderdanen van lid-staten die in Duitsland werk zoeken en in verband daarmee behoefte hebben aan vergelijking en waardering van hun opleiding en diploma, dienen zich dus tot de Duitse overheid te wenden. Deze is vervolgens verplicht de in de Duitse regelgeving geïmplementeerde regels van RAS II te hanteren. Indien een onderdaan van een lidstaat bezwaar heeft tegen de uitleg die de Duitse overheid aan de richtlijn geeft, kan hij of zij zich tot de rechter in Duitsland wenden. De Nederlandse overheid is gelet op het bovenstaande dus niet bevoegd uitspraken te doen over de vraag of door de Duitse overheid al dan niet terecht geen erkenning wordt gegeven aan de in Nederland opgeleide en gediplomeerde bejaardenverzorger of ziekenverzorger. Bij de omgekeerde situatie in Nederland, dat wil in casu zeggen dat een Duitse «Altenpfleger» zich in Nederland meldt voor een EG-verklaring in verband met het beroep bejaardenverzorger of het beroep ziekenverzorger, wordt in de eerste plaats nagegaan of het hier om een gereglementeerd beroep dan wel een gereglementeerde opleiding gaat. Wat het beroep van ziekenverzorger aangaat, is in het kader van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen sprake van een gereglementeerd beroep op het niveau van certificaat. Het beroep bejaardenverzorger echter is in Nederland geen gereglementeerd beroep. Ten aanzien van het beroep bejaardenverzorger bestaan verschillende opleidingsmogelijkheden, met verschillend niveau en verschillend qua breedte, die toegang tot dat beroep geven. In de situatie die door de leden van de VVD-fractie wordt aangehaald, lijkt het te gaan om bejaardenverzorgers met de secundaire opleiding tot bejaardenverzorger in het leerlingwezen. Deze opleiding is een gereglementeerde opleiding die valt onder bijlage D van RAS II (zie de richtlijn 95/43/EG van 20-7-1995 ter aanvulling van de bijlagen C en D van RAS II, die binnenkort zal zijn geïmplementeerd). Beide beroepen, het beroep bejaardenverzorger en het beroep ziekenverzorger, kunnen dus onder de werking van RAS II worden gebracht. Niet duidelijk is, vervolgens, of en zo ja hoe het beroep «Altenpfleger» in Duitsland gereglementeerd is. Anders dan door de meeste andere betrokken lidstaten zijn door de Duitse overheid nog geen lijsten met gereglementeerde beroepen en gereglementeerde opleidingen voor verdere verspreiding overgelegd aan de Commissie. Gesteld dat wat betreft het beroep «Altenpfleger» in Duitsland sprake is van een gereglementeerd beroep of een gereglementeerde opleiding, dan zou de Duitse «Altenpfleger» in Nederland zonder meer een EG-verklaring moeten worden gegeven in verband met de hierboven aangeduide beroepen. Daarbij verdient nog opmerking dat in geval van wezenlijke verschillen tussen de door betrokkene gevolgde opleiding en de hier in Nederland terzake geldende opleidingseisen het zogenoemde compensatiemechanisme in werking zal treden. Met andere woorden, daar waar duidelijk sprake is van lacunes in de opleiding van betrokkene zal van hem verlangd kunnen worden een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te volgen.

Verder ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een overzicht van alle beroepsopleidingen (gekoppeld aan specifieke landen van de Europese Gemeenschappen) waarbij zich recentelijk knelpunten hebben voorgedaan op het punt van de wederzijdse erkenning van diploma's of beroepsopleidingen.

In het kader van de voorziene evaluatie van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen zal de Tweede Kamer een overzicht worden verstrekt van de stand van zaken met betrekking tot de werking van deze wetten. Knelpunten, voor zover deze bekend zijn, zullen daarbij ook aan de orde komen.

De leden van de VVD-fractie achten een zo uitgebreid mogelijke lijst van wederzijds te erkennen beroepen en beroepsopleidingen (zeker in de buurlanden) van het grootste belang, omdat wederzijdse erkenning kansen op werk biedt aan gekwalificeerde Nederlandse werknemers die op de Nederlandse arbeidsmarkt wellicht minder gemakkelijk aan de slag komen.

Met deze leden kan er mee worden ingestemd dat de wederzijdse erkenning van diploma's een belangrijk instrument is ter bevordering van de werking van de Europese markt en dat zo'n erkenning in het belang is van gekwalificeerde Nederlandse beroepsbeoefenaren. Ook kan, voor zover deze leden daarop doelen, worden ingestemd met de stelling dat het wenselijk is dat beide algemene wetten inzake de erkenning van diploma's en beroepsopleidingen er toe leiden dat uitwisseling van beroepsbeoefenaren mogelijk wordt in een zo groot mogelijk aantal vergelijkbare beroepen. Wel merken de ondergetekenden op dat het in beide algemene wetten in beginsel gaat om een algemeen stelsel van vergelijkbaarheid in het kader van door een of meer lid-staten gereglementeerde beroepen. Voor niet gereglementeerde beroepen wordt ervan uitgegaan dat er geen wettelijke belemmeringen voor de beroepsuitoefening in een andere lidstaat zijn. Wat betreft RAS II is daar, mede op verzoek van Nederland en mede met het oog op de door deze leden bedoelde belangen van Nederlandse beroepsbeoefenaren, aan toegevoegd een stelsel van gereglementeerde opleidingen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven