nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Dit wetsvoorstel beoogt te voorzien in de (technische) aanpassing van
artikel 1008 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder aangeduid
met WRv) in verband met de inwerkingtreding op 1 mei 1995 van de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132; verder aangeduid
met EER-Overeenkomst) en van het Protocol tot aanpassing van de EER-Overeenkomst
(Trb. 1993, 69) voor het Vorstendom Liechtenstein (zie PbEG L 86).
De Overeenkomst en het Protocol zijn op 1 januari 1994 in werking getreden
(Trb. 1993, nr. 203 en 204).
Bij beschikking nr. 7/94 van 21 maart 1994 tot wijziging van Protocol
47 en sommige bijlagen bij de EER-Overeenkomst (PbEG L 160) heeft het Gemengd
Comité van de EER-Overeenkomst onder meer besloten dat aan bijlage
II van de EER-Overeenkomst een nieuw hoofdstuk XXVIII inzake cultuurgoederen
wordt toegevoegd. Op 1 juli 1994 is deze beschikking in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van genoemde beschikking van het Gemengd Comité
geldt voor Liechtenstein 1 mei 1995 als datum met ingang waarvan deze staat
zal voldoen aan richtlijn nr. 93/7/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige
wijze buiten het grondgebied van een lid-staat zijn gebracht (PbEG L 74; verder
aangeduid met de richtlijn). In artikel 13 van deze richtlijn wordt daarom
de zinsnede «op of na 1 januari 1993» ten aanzien van Liechtenstein
vervangen door «op of na 1 mei 1995».
Een en ander noodzaakt tot aanpassing van bovenvermeld artikel 1008 WRv.
Deze aanpassing was overigens reeds aangekondigd bij de parlementaire behandeling
van de implementatie van de richtlijn (zie kamerstukken II, 1994–1995,
23 657, nr. 8, blz. 5, bovenaan).
Artikel I bevat de daartoe nodige wijziging van Titel 13 van het Derde
Boek van het WRv.
Artikel II geeft een regeling voor de inwerkingtreding.
In verband met de datum voor omrekening in nationale valuta van de in
de bijlage bij de richtlijn in ecu uitgedrukte waarden verdient vermelding
dat de waarde van de ecu op 1 mei 1995 was hfl. 2,07022 (zie PbEG 95/C/112,
blz. 1).
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van
State).
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager