nr. 44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 juni 1997
Naar aanleiding van de brief aan de vaste commissie voor Justitie van
5 juni jl., waarin de commissie mij verzoekt om zo spoedig mogelijk de bij
gelegenheid van de parlementaire behandeling van de Penitentiaire beginselenwet
(24 263) gedane toezeggingen inzakede vervroegde invrijheidstelling
en de recidivecijfers in de ons omringende landen na te komen, bericht
ik U als volgt.
Het vergelijken van recidivecijfers is een lastige aangelegenheid. Waar
dit reeds geldt voor de vergelijking van onderzoeksbevindingen op nationaal
niveau, geldt dit temeer voor de vergelijking van recidivecijfers uit verschillende
landen.
Allereerst varieert de inhoud van het begrip recidive nogal. Dit kan variëren
van hernieuwd justitiecontact tot een nieuwe veroordeling tot vrijheidsstraf.
De recidivetermijnen verschillen vervolgens ook. Het zal duidelijk zijn dat
het vaststellen van de recidive na 2 jaar tot andere uitkomsten leidt dan
het meten van recidive over een periode van 5 jaar. De onderzoeken zijn voorts
niet steeds gebaseerd op dezelfde groepen. Soms worden personen gevolgd ten
aanzien van wie een vervolging heeft plaatsgevonden; dan weer worden personen
gevolgd die een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf hebben ondergaan. Ook dat
bemoeilijkt de vergelijking van de uitkomsten. De onderzoeken vinden bovendien
niet in dezelfde periode plaats, zodat soms recent onderzoeksmateriaal moet
worden gezet naast al wat ouder onderzoeksmateriaal.
Een groep van deskundigen in het verband van de Raad van Europa heeft
zich in 1995 over dit vraagstuk gebogen en daarover een publicatie verzorgd.
Onderstaande gegevens ontleen ik aan deze publicatie (European sourcebook
of crime and criminal Justice statistics).
In Zwitserland, Noord-Ierland, Zweden, Noorwegen, Frankrijk en Nederland
is recidiveonderzoek gedaan waarvan de cijfers tot op zekere hoogte met elkaar
vergeleken kunnen worden.
Het recidivepercentage in deze landen ligt tussen de 20% na 1 jaar tot
51% na 6 jaar.
In Nederland en Zwitserland recidiveert na 1 jaar 21 resp. 20 procent.
In Noord-Ierland is dit percentage vele malen hoger, namelijk 50%. Voor Zwitserland
en Noord-Ierland zijn personen gevolgd die uit de gevangenis werden ontslagen
in respectievelijk 1982 en 1986. De Nederlandse cijfers slaan op alle personen
die in 1977 verdacht werden.
Na twee jaar stijgt in Zwitserland het aantal recidivisten naar 38%. In
Noord-Ierland loopt het op tot 60%.
Na 3 jaar recidiveert in Zweden 36% van de veroordeelden en in Noorwegen
is dat 44% van de verdachten. Over het recidiveren na 4 jaar zijn alleen gegevens
voorhanden van Frankrijk. Daar recidiveert 34%, maar dat is een groep die
een straf van meer dan 3 jaar opgelegd heeft gekregen.
Na 5 jaar recidiveert in Zwitserland 49% en na 6 jaar in Nederland 51%.
Aangezien de recidivecijfers van Zwitserland betrekking hebben op een groep
personen die in de gevangenis gezeten heeft, terwijl de Nederlandse cijfers
slaan op alle personen die in 1997 vervolg werden, zijn deze percentages niet
geheel vergelijkbaar. Het Nederlandse recidiveonderzoek is een relatief oud
onderzoek. Momenteel is bekend dat, mede door het groot aantal verslaafden,
het recidivepercentage in Nederland hoger ligt.
De deskundigen die voornoemd rapport van de Raad van Europa hebben samengesteld,
bleken ten aanzien van recidive een aantal opvattingen gemeenschappelijk te
hebben. Zij waren het erover eens dat:
– een crimineel verleden de beste voorspeller is van (nieuwe) recidive;
– de recidive bij mannen hoger is dan bij vrouwen;
– de kans op herhaling het grootste is in het eerste jaar na ontslag;
– er geen sterk verband is tussen ernst van het delict en de mate
van recidive;
– recidivisten zich niet onderscheiden van niet-recidivisten wanneer
men kijkt naar het type delict waarvoor betrokkenen voor het eerst veroordeeld
werden.
In Nederland is door het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum
van het Ministerie van Justitie een begin gemaakt met de ontwikkeling van
een zogenaamde «recivide-monitor». Een representatieve groep van
veroordeelden die onderworpen waren aan verschillende sanctievormen zal systematisch
worden gevolgd. Oogmerk daarvan is het creëren van standaarden, waartegen
bepaalde bevindingen kunnen worden afgezet. Omdat het thans veelal aan achtergrondinformatie
ontbreekt is het niet goed mogelijk te beoordelen hoe hoog of hoe laag bepaalde
recidivepercentages zijn. Daarnaast kan met behulp van de recidivemonitor
in beeld worden gebracht in welke mate recidivisten beslag leggen op justitiële
capaciteit. Het project verkeert in de startfase. Er is een protocol opgesteld
dat de werkwijze beschrijft.
De nadere informatie inzake de vervroegde invrijheidstelling kan ik U
nog niet doen toekomen. Dit onderwerp vereist het nodige onderzoek. Ik zal
daarvoor nog enige tijd nodig hebben. Ik stel mij voor de informatie inzake
de voor- en nadelen van de vervroegde invrijheidstelling aan u te doen toekomen
bij gelegenheid van het voorhangen van de nadere regels ten aanzien van het
penitentiaire programma.
Beide onderwerpen hangen immers nauw met elkaar samen. Volgens de huidige
planning zal dit in oktober van dit jaar zijn.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager