nr. 41
MOTIE VAN HET LID SOUTENDIJK-VAN APPELDOORN C.S.
Voorgesteld 10 april 1997
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat conform de motie-Soutendijk-van Appeldoorn (stuknr. 22 536,
nr. 2) een helder verband dient te worden aangebracht tussen de mogelijke
omzetting van de laatste fase van een vrijheidsstraf en het systeem van de
vervroegde invrijheidstelling;
overwegende, dat voor de vervroegde invrijheidstelling het gedrag van
de gedetineerde een belangrijk criterium dient te zijn;
van mening, dat het hanteren van het «gedragscriterium» zich
niet verdraagt met het automatische karakter van de huidige vervroegde invrijheidstelling;
van mening, dat het principe van uitstel van de vervroegde invrijheidstelling
op grond van het criterium «zich zeer ernstig misdragen hebben»
meer past bij het principe van de automatische vervroegde invrijheidstelling
en te weinig duidelijk maakt dat positief gedrag dient te worden beloond en
negatief gedrag dient te worden gesanctioneerd;
bovendien van mening, dat ook het gedrag en de inzet van een deelnemer
aan een zg. penitentiair programma van invloed moet kunnen zijn op het ingaan
dan wel uitstellen van de vervroegde invrijheidstelling;
verzoekt de regering de criteria voor de regeling van vervroegde invrijheidstelling
nader uit te werken zodat hij voldoet aan bovenstaande uitgangspunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Soutendijk-van Appeldoorn
Schutte
Van den Berg
Rouvoet