Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24263 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24263 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot vaststelling van een Penitentiaire beginselenwet en daarmee verband houdende intrekking van de Beginselenwet gevangeniswezen met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5 en wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering alsmede enige andere wetten (Penitentiaire beginselenwet).
De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de penitentiaire regelgeving te herzien, in het bijzonder aangaande het differentiatie- en selectiestelsel, en in verband daarmee de Beginselenwet gevangeniswezen te vervangen door de Penitentiaire beginselenwet alsmede enige bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten te wijzigen.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
b. inrichting: een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
c. afdeling: een afdeling van een inrichting als bedoeld in artikel 8, tweede lid;
d. directeur: de persoon, bedoeld in artikel 3, derde lid, alsmede diens vervanger of vervangers, bedoeld in artikel 3, vierde lid;
e. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt;
f. ambtenaar of medewerker: een persoon die een taak uitoefent in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
g. selectiefunctionaris: een persoon belast met de plaatsing en overplaatsing van gedetineerden als bedoeld in artikel 15, derde lid;
h. reclasseringswerker: een reclasseringswerker als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Reclasseringsregeling 1995;
i. rechtsbijstandverlener: de advocaat of de medewerker van de stichting, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand;
j. sectie gevangeniswezen: de sectie gevangeniswezen van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing;
k. commissie van toezicht: een commissie als bedoeld in artikel 7, eerste lid;
l. beklagcommissie: een commissie als bedoeld in artikel 62, eerste lid;
m. beroepscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid;
n. verblijfsruimte: de aan een gedetineerde door de directeur ingevolge artikel 16, tweede lid, toegewezen ruimte;
o. penitentiair programma: een programma als bedoeld in artikel 4;
p. huisregels: regels als bedoeld in artikel 5, eerste lid;
q. regime: het samenstel van de verzorging en activiteiten, bedoeld in hoofdstuk VIII en de regels die gelden voor gedetineerden in een inrichting of afdeling;
r. activiteiten: activiteiten als bedoeld in hoofdstuk VIII;
s. vrijheidsstraf: gevangenisstraf, (vervangende) hechtenis, militaire detentie en (vervangende) jeugddetentie;
t. vrijheidsbenemende maatregel: voorlopige hechtenis, vreemdelingenbewaring, gijzeling, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging en vrijheidsbeneming die op andere dan de in artikel 1, onder s, genoemde gronden plaatsvindt.
u. strafrestant: het gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf dan wel van het samenstel van dergelijke straffen dat nog moet worden ondergaan, waarbij wordt uitgegaan van de toepassing van de vervroegde invrijheidstelling volgens de daarvoor geldende wettelijke regeling;
HOOFDSTUK II. DOELSTELLING, BEHEER EN TOEZICHT
1. De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel vindt, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de persoon aan wie deze is opgelegd in een penitentiaire inrichting dan wel door diens deelname aan een penitentiair programma.
2. Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij.
3. De tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen vindt zo spoedig mogelijk plaats na de oplegging van de straf of het nemen van de maatregel.
4. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging plaatsvindt van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn.
1. Onze Minister wijst penitentiaire inrichtingen aan.
2. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij Onze Minister. Onze Minister kan mandaat verlenen inzake de uitvoering hiervan alsmede betreffende de hem bij of krachtens deze wet toegekende overige bevoegdheden aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
3. Het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen.
4. Onze Minister wijst een of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende het beheer van en het regime in een inrichting.
1. Een penitentiair programma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door personen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in aansluiting op hun verblijf in een inrichting en dat als zodanig door Onze Minister is erkend.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven die in elk geval de inhoud, de voorwaarden voor en het toezicht op deelname, de gevolgen van niet-nakoming van de voorwaarden en de rechtspositie van de deelnemers aan een penitentiair programma betreffen.
3. Met inachtneming van de voorschriften krachtens het tweede lid kan Onze Minister een penitentiair programma erkennen en bepalen welke gedetineerden voor deelname hieraan in aanmerking komen.
1. De directeur stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichting of afdeling vast.
2. De directeur kan de uitoefening van hem bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten overdragen aan ambtenaren en medewerkers, met uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en vierde lid.
3. De directeur is, voor zover zulks noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, bevoegd aan de gedetineerden bevelen te geven. De gedetineerden zijn verplicht deze bevelen op te volgen.
4. Aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent:
a. de onderbrenging van een kind in de inrichting, bedoeld in artikel 12, tweede en vierde lid;
b. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a en b, onderscheidenlijk artikel 23, tweede lid;
c. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, op de gronden van artikel 23, eerste lid onder a en b, onderscheidenlijk artikel 24, derde lid, en de toepassing van artikel 25;
d. de beperking en de intrekking van verlof, bedoeld in artikel 26, derde lid;
e. het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 31;
f. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 32;
g. de bevestiging door mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 33, eerste onderscheidenlijk derde lid;
h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.
De sectie gevangeniswezen heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in penitentiaire inrichtingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
b. Onze Minister te adviseren omtrent het onder a gestelde;
c. zorg te dragen voor de behandeling van beroepschriften ingevolge de hoofdstukken XII en XIII.
1. Bij elke inrichting dan wel afdeling wordt door Onze Minister een commissie van toezicht ingesteld.
2. De commissie van toezicht heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in de inrichting of afdeling;
b. kennis te nemen van door de gedetineerden naar voren gebrachte grieven;
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in hoofdstuk XI;
d. aan Onze Minister, de sectie gevangeniswezen en de directeur advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.
3. De commissie van toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de gedetineerden regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Bij toerbeurt treedt één van haar leden hiertoe op als maandcommissaris.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de maandcommissaris.
1. Onze Minister bepaalt de bestemming van elke inrichting of afdeling ingevolge de artikelen 9 tot en met 14 en stelt regels voor de plaatsing en overplaatsing van de gedetineerden.
2. Onze Minister kan delen van een inrichting als afdeling met een aparte bestemming aanwijzen.
1. Inrichtingen zijn te onderscheiden in huizen van bewaring en gevangenissen. In bijzondere gevallen kan Onze Minister een inrichting aanwijzen tot zowel huis van bewaring als gevangenis.
2. In huizen van bewaring kunnen worden opgenomen:
a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven;
b. personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf plaatsvindt voor zover hun strafrestant bij het onherroepelijk worden van de veroordeling niet meer bedraagt dan drie maanden;
c. personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf plaatsvindt en die in afwachting zijn van plaatsing in een gevangenis of deelname aan een penitentiair programma;
d. personen in vreemdelingenbewaring;
e. gegijzelden;
f. ter beschikking gestelden ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in de artikelen 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht is gegeven voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is;
g. alle anderen aan wie krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.
3. Onze Minister wijst in elk arrondissement ten minste één inrichting of afdeling aan als huis van bewaring.
1. Gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld.
2. In bijzondere gevallen kan gijzeling als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in een gevangenis ten uitvoer worden gelegd.
3. Gevangenissen kunnen volgens regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden onderscheiden naar de lengte van de straf of het strafrestant van de daarin op te nemen tot vrijheidsstraf veroordeelden.
1. Mannelijke en vrouwelijke gedetineerden worden gescheiden ondergebracht.
2. Onze Minister wijst inrichtingen of afdelingen aan die uitsluitend zijn bestemd voor de onderbrenging van vrouwelijke gedetineerden.
3. Onze Minister kan inrichtingen of afdelingen aanwijzen waarin van het eerste lid wordt afgeweken vanwege hun bestemming als inrichting of afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 14.
4. De directeur kan gedetineerden van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.
1. Onze Minister wijst de inrichtingen of de afdelingen aan waarin kinderen tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd kunnen worden ondergebracht.
2. Indien een gedetineerde een kind in de inrichting of afdeling, bedoeld in het eerste lid, wil onderbrengen ten einde het aldaar te verzorgen en op te voeden behoeft hij de toestemming van de directeur. De directeur kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
3. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid.
4. De directeur kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de inrichting of afdeling het advies inwinnen van de Raad voor de Kinderbescherming.
5. De directeur kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het derde lid of indien de gedetineerde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen.
6. De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.
7. In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting.
8. De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het Rijk, voor zover de gedetineerde niet zelf in die kosten kan voorzien.
1. Inrichtingen of afdelingen daarvan zijn naar de mate van beveiliging als volgt te onderscheiden en aan te duiden:
a. zeer beperkt beveiligd;
b. beperkt beveiligd;
c. normaal beveiligd;
d. uitgebreid beveiligd;
e. extra beveiligd.
2. Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling de mate van beveiliging, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of een afdeling als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te komen.
1. Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven.
2. De bijzondere opvang, bedoeld in het eerste lid, kan verband houden met de leeftijd, de persoonlijkheid, de lichamelijke of de geestelijke gezondheidstoestand van de gedetineerden, alsmede met het delict waarvoor zij zijn gedetineerd.
3. Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of een afdeling als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te komen.
HOOFDSTUK IV. SELECTIE EN SELECTIEPROCEDURE
Paragraaf 1. Plaatsing en overplaatsing
1. De personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast worden geplaatst in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemming daarvan ingevolge hoofdstuk III. Van het bepaalde omtrent de bestemming kan worden afgeweken op gronden gelegen in de persoon van de betrokkene. Indien een persoon voor plaatsing in meer dan één inrichting of afdeling in aanmerking komt, geschiedt deze met inachtneming van artikel 2, tweede, derde en vierde lid.
2. Gedetineerden die hiervoor ingevolge artikel 4, derde lid, in aanmerking komen, kunnen in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in artikel 4, tweede lid, kan de deelname worden beëindigd.
3. Met de plaatsing en overplaatsing, bedoeld in het eerste lid, en de beslissingen, bedoeld in het tweede lid, zijn door Onze Minister als zodanig aangewezen selectiefunctionarissen belast. Deze zijn bevoegd de overbrenging van personen te bevelen naar de voor hen bestemde inrichting of afdeling dan wel ten behoeve van deelname aan het voor hen bestemde penitentiair programma dan wel de beëindiging hiervan. Zij kunnen de overbrenging doen geschieden door daartoe aangewezen ambtenaren of medewerkers.
4. De selectiefunctionarissen nemen bij de beslissing, bedoeld in het eerste lid, de aanwijzingen van het openbaar ministerie en van de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd in aanmerking.
5. Onze Minister stelt nadere regels vast omtrent de procedure van plaatsing en overplaatsing, bedoeld in het eerste lid.
1. De directeur bepaalt de wijze van onderbrenging van de gedetineerden die overeenkomstig artikel 15 zijn geplaatst in de inrichting of afdeling met het beheer waarvan hij is belast.
2. De directeur wijst iedere gedetineerde een verblijfsruimte toe met inachtneming van de artikelen 20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid.
3. De directeur kan onderdelen van de inrichting of afdeling aanwijzen voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang in de zin van artikel 14 behoeven.
4. De directeur bepaalt de criteria waaraan de gedetineerde moet voldoen om voor onderbrenging als bedoeld in het derde lid in aanmerking te komen.
5. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.
Paragraaf 2. Bezwaar- en verzoekschriftprocedure
1. De betrokkene heeft het recht een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing:
a. tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in artikel 15, eerste lid;
b. tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma.
2. Op de wijze van indiening is artikel 61, tweede, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. De selectiefunctionaris stelt de betrokkene in de gelegenheid schriftelijk of mondeling diens bezwaarschrift toe te lichten, tenzij hij het aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
4. De selectiefunctionaris stelt de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor deze begrijpelijke taal op de hoogte. Hierbij wijst hij hem op de mogelijkheid van het instellen van beroep, bedoeld in hoofdstuk XIII, alsmede de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.
5. Het indienen van een bezwaarschrift blijft achterwege, indien de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen een door de selectiefunctionaris voorgenomen en hem betreffende beslissing als bedoeld in het eerste lid kenbaar te maken.
1. De betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot:
a. plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling;
b. deelname aan een penitentiair programma.
2. De artikelen 61, tweede en vierde lid, en 17, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Indien het verzoekschrift, bedoeld in het eerste lid, is afgewezen, kan zes maanden na deze afwijzing opnieuw een dergelijk verzoekschrift worden ingediend.
HOOFDSTUK V. BEWEGINGSVRIJHEID
Paragraaf 1. Mate van gemeenschap
1. De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting vindt plaats in algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is.
2. Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling de mate van gemeenschap.
1. In een regime van algehele gemeenschap verblijven gedetineerden te zamen in woon- en werkruimten of nemen gemeenschappelijk deel aan activiteiten.
2. In een regime van algehele gemeenschap kunnen gedetineerden worden verplicht zich tijdens de maaltijden, gedurende bezoektijden voor zover zij geen bezoek ontvangen, alsmede gedurende activiteiten waaraan zij niet deelnemen, in hun verblijfsruimte op te houden. Deze ruimte is voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemd.
3. In een regime van algehele gemeenschap houden gedetineerden zich gedurende de voor de nachtrust bestemde uren en op in de huisregels bepaalde overige uren gedurende het weekeinde en de algemeen erkende feestdagen in hun verblijfsruimte op.
In een regime van beperkte gemeenschap worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk bestemde verblijfsruimte op.
1. In een individueel regime worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk bestemde verblijfsruimte op.
2. In een individueel regime bepaalt de directeur de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen.
1. De directeur kan een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten:
a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
b. indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is;
c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde;
d. indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.
2. De uitsluiting ingevolge het eerste lid, onder a of b, duurt ten hoogste twee weken. De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat.
3. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker de maatregel, bedoeld in het eerste lid, voor een periode van ten hoogste vijftien uren treffen.
1. De directeur is bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. De afzondering ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a of b, duurt ten hoogste twee weken.
2. De afzondering wordt ten uitvoer gelegd in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte. Gedurende het verblijf in afzondering neemt de gedetineerde niet deel aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 49, derde lid. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de afzonderingscel beperken of uitsluiten.
3. De directeur kan de afzondering, bedoeld in het eerste lid, op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering nog bestaat.
4. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld.
5. De directeur draagt zorg dat ingeval van afzondering het nodige contact tussen ambtenaren en medewerkers van de inrichting en de gedetineerde wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de situatie van de gedetineerde wordt afgestemd.
6. De directeur draagt zorg dat, ingeval de afzondering langer dan vierentwintig uren duurt en ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingscel, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
7. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de afzonderingscel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de afzonderingscel aan de gedetineerde toekomen.
1. Indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2. Indien de directeur van oordeel is dat van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid sprake is, plaatst hij in overeenstemming met de selectiefunctionaris de gedetineerde over.
3. Over de verlenging van de afzondering, waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een andere inrichting of afdeling, beslist de directeur van de inrichting of afdeling waarin de afzondering was opgelegd, in overeenstemming met de selectiefunctionaris en gehoord de directeur van de inrichting of afdeling waar de tenuitvoerlegging van de afzondering plaatsvindt.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing en van verlenging van de afzondering ingevolge het tweede onderscheidenlijk het derde lid.
Paragraaf 3. Verlaten van de inrichting
1. Een gedetineerde kan, ingevolge het derde en het vierde lid, worden toegestaan de inrichting te verlaten.
2. Het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, schort de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel niet op.
3. Onze Minister stelt nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan een gedetineerde moet voldoen om voor het verlof in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening, weigering, beperking en intrekking alsmede de duur en frequentie van het verlof en de voorwaarden die aan het verlof kunnen worden verbonden.
4. De directeur stelt een gedetineerde in de gelegenheid onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:
a. indien de gedetineerde krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;
b. indien de gedetineerde ter zake van een misdrijf moet terechtstaan;
c. indien de gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
5. Met het oog op het verlaten van de inrichting, bedoeld in het vierde lid, kan de directeur aan daartoe door hem aangewezen ambtenaren of medewerkers bevelen dat de betrokken persoon naar de daartoe bestemde plaats wordt overgebracht.
HOOFDSTUK VI. CONTROLE EN GEWELDGEBRUIK
Het recht van de gedetineerde op onaantastbaarheid van zijn lichaam, zijn kleding en de van zijn lichaam afgescheiden stoffen en zijn verblijfsruimte kan overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden beperkt.
1. De directeur kan de gedetineerde verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen en dit op verzoek van een ambtenaar of medewerker te tonen.
2. De gedetineerde is verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn beeltenis of het nemen van een vingerafdruk.
1. De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.
2. Het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde omvat mede het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam van de gedetineerde. Het onderzoek aan de kleding van de gedetineerde omvat mede het onderzoek van de voorwerpen die de gedetineerde bij zich draagt of met zich mee voert.
3. Het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde wordt op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde verricht.
4. Indien bij een onderzoek aan het lichaam of de kleding voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, en, voor zover het onderzoek betrekking heeft op de openingen of holten van het lichaam van de gedetineerde, deze voorwerpen zonder het gebruik van hulpmiddelen daaruit kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel in verband met de beslissing tot plaatsing of overplaatsing dan wel in verband met de verlening van verlof, een gedetineerde verplichten urine af te staan ten behoeve van een onderzoek van die urine op aanwezigheid van gedragsbenvloedende middelen.
2. Onze Minister stelt nadere regels vast omtrent de wijze van uitvoering van het urineonderzoek. Deze regels betreffen in elk geval het recht van de gedetineerde om de uitslag te vernemen en om voor eigen rekening een hernieuwd onderzoek van de afgestane urine te laten plaatsvinden. Artikel 29, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De directeur kan bepalen dat een gedetineerde in het lichaam wordt onderzocht, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel voor de gezondheid van de gedetineerde. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
2. Een ambtenaar of medewerker van de inrichting waar de gedetineerde verblijft kan indien onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is, een beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen.
3. Indien bij het onderzoek in het lichaam voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, en deze voorwerpen door de arts of verpleegkundige uit het lichaam kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Artikel 29, vierde lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
1. De directeur kan een gedetineerde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of van anderen. De handeling wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid. Deze regels betreffen in ieder geval de melding en registratie van de geneeskundige handeling, alsmede de taak van de verantwoordelijke arts indien de geneeskundige handeling noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde.
1. De directeur kan bepalen dat een gedetineerde tijdens de afzondering door bevestiging van mechanische middelen aan zijn lichaam voor een periode van ten hoogste vierentwintig uren in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, indien die beperking noodzakelijk is ter afwending van een van de gedetineerde uitgaand ernstig gevaar voor diens gezondheid of de veiligheid van anderen dan de gedetineerde. De directeur stelt de arts of diens vervanger en de commissie van toezicht van de bevestiging onverwijld in kennis.
2. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker hiertoe beslissen en deze voor een periode van ten hoogste vier uren ten uitvoer leggen. De directeur, de arts of diens vervanger en de commissie van toezicht worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
3. De directeur kan de beslissing tot bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam van de gedetineerde telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam.
1. De directeur is bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken:
a. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van gedetineerden;
b. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
2. Artikel 29, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De directeur is bevoegd jegens een gedetineerde geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing;
c. de voorkoming van het zich onttrekken door de gedetineerde aan het op hem uitgeoefende toezicht.
2. De selectiefunctionaris of een daartoe door hem aangewezen ambtenaar of medewerker is bevoegd jegens een gedetineerde geweld te gebruiken of vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden met het oog op een van de volgende belangen:
a. de uitvoering van een door hem genomen beslissing;
b. de voorkoming van het zich onttrekken van de gedetineerde aan het op hem uitgeoefende toezicht.
3. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Degene die geweld heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag en doet dit verslag onverwijld aan de directeur dan wel de selectiefunctionaris toekomen.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.
HOOFDSTUK VII. CONTACT MET DE BUITENWERELD
1. De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde.
2. De directeur is bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde.
3. De directeur is bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen van toezicht wordt aan de gedetineerden tevoren mededeling gedaan.
4. De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
c. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
5. De directeur draagt zorg dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden teruggegeven aan de gedetineerde of voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de gedetineerde op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. Artikel 36, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven door de gedetineerde gericht aan of afkomstig van:
a. leden van het Koninklijk Huis;
b. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, een commissie daaruit of leden daarvan;
c. Onze Minister;
d. justitiële autoriteiten;
e. de Nationale ombudsman;
f. de geneeskundig inspecteurs van de volksgezondheid;
g. de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing of leden daarvan;
h. de commissie van toezicht of een beklagcommissie, of leden daarvan;
i. diens rechtsbijstandverlener;
j. diens reclasseringswerker;
k. andere door Onze Minister of de directeur aan te wijzen personen of instanties.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder d, wordt onder justitiële autoriteiten mede begrepen: organen die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken.
3. Het eerste lid geldt niet, voor zover de uitvoering van de beperkingen die aan de gedetineerde zijn opgelegd ingevolge de artikelen 222 en 225 van de Invoeringswet van het Wetboek van Strafvordering zich hiertegen verzet.
4. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door de in het eerste lid genoemde personen en instanties.
1. De gedetineerde heeft het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek.
2. De directeur kan het aantal tegelijkertijd tot de gedetineerde toe te laten personen beperken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
3. De directeur kan de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Deze weigering geldt voor ten hoogste drie maanden.
4. De directeur kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen de bezoeker en de gedetineerde. Tevoren wordt aan betrokkenen mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.
5. Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren. De directeur kan bepalen dat een bezoeker aan zijn kleding wordt onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op door hem meegebrachte voorwerpen. De directeur is bevoegd dergelijke voorwerpen gedurende de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst dan wel aan een opsporingsambtenaar ter hand te stellen met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
6. De directeur kan het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen en de bezoeker uit de inrichting doen verwijderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid.
7. De in artikel 37, eerste lid, onder g en h, genoemde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de gedetineerde. De overige in dat lid genoemde personen en instanties hebben toegang tot de gedetineerde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Tijdens dit bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval van de gedetineerde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker.
1. De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht tenminste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde.
2. De directeur kan bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het telefoongesprek. Tevoren wordt aan de betrokkene mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.
3. De directeur kan de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. De beslissing tot het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken geldt voor ten hoogste drie maanden.
4. De gedetineerde wordt in staat gesteld met de in artikel 37, eerste lid, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaan. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.
1. De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;
d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
2. De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.
3. De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK VIII. VERZORGING, ARBEID EN ANDERE ACTIVITEITEN
1. De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is.
3. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38.
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels kunnen betrekking hebben op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een inrichting.
1. De gedetineerde heeft recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger.
2. De gedetineerde heeft recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast.
3. De directeur draagt zorg dat de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger:
a. regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur;
b. op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is;
c. de gedetineerden die hiervoor in aanmerking komen onderzoekt op hun geschiktheid voor deelname aan arbeid, sport of een andere activiteit.
4. De directeur draagt zorg voor:
a. de verstrekking van de door de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voorgeschreven medicijnen en diëten;
b. de behandeling van de gedetineerde op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger;
c. de overbrenging van de gedetineerde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling, indien de onder b bedoelde behandeling aldaar plaatsvindt.
1. De gedetineerde heeft recht op sociale verzorging en hulpverlening.
2. De directeur draagt zorg dat reclasseringswerkers en andere daarvoor in aanmerking komende gedragsdeskundigen de in het eerste lid omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.
3. De directeur draagt zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
1. De directeur draagt zorg dat aan de gedetineerde voeding, noodzakelijke kleding en schoeisel worden verstrekt dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.
2. De gedetineerde heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens de arbeid of sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van kleding en schoeisel.
3. De directeur draagt zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden.
4. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde in staat gesteld wordt zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen.
5. In de huisregels worden regels gesteld omtrent de aankoop door gedetineerden van andere gebruiksartikelen dan die welke door de directeur ter beschikking worden gesteld.
1. In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
2. De directeur kan een gedetineerde toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
3. De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen die een gedetineerde ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
4. De directeur is bevoegd aan de gedetineerde toebehorende voorwerpen voor diens rekening te laten onderzoeken, ten einde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan kan worden toegestaan dan wel is verboden, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid.
5. De directeur is bevoegd voorwerpen ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend dan wel die zijn verboden, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde op diens kosten worden bewaard, hetzij voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de gedetineerde op te geven adres, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. Het bezit van contant geld door de gedetineerden in de inrichting of een afdeling is verboden, tenzij in de huisregels anders is bepaald.
2. In inrichtingen of afdelingen waar het bezit van contant geld door de gedetineerden verboden is, heeft de gedetineerde de beschikking over een rekening-courant bij de inrichting.
3. In de huisregels kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bezit van contant geld en het gebruik van de rekening-courant. Deze regels kunnen een beperking betreffen van het bedrag waarover de gedetineerde ten hoogste in contanten of door middel van zijn rekening-courant mag beschikken.
Paragraaf 2. Arbeid en andere activiteiten
1. De gedetineerde heeft recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid.
2. De directeur draagt zorg voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet.
3. Gedetineerden die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld zijn verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid, zowel binnen als buiten de inrichting of afdeling, te verrichten.
4. De arbeidstijd wordt in de huisregels vastgesteld binnen de grenzen van hetgeen buiten de inrichting gebruikelijk is.
5. Onze Minister stelt regels omtrent de samenstelling en de hoogte van het arbeidsloon. De directeur is belast met de vaststelling en uitbetaling van het arbeidsloon.
1. De gedetineerde heeft recht op het kennis nemen van het nieuws, voor eigen rekening, en het wekelijks gebruik maken van een bibliotheekvoorziening. De gedetineerde heeft het recht op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde.
2. De gedetineerde heeft recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet.
3. De directeur draagt zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in de in het eerste lid, tweede volzin, en tweede lid bedoelde activiteiten kunnen voorzien.
4. Onze Minister stelt regels omtrent de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten die voor de gedetineerde aan het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover hierin niet in de inrichting wordt voorzien, kunnen zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen betreffen de aard, de duur en de kosten van deze activiteiten alsmede de vooropleiding van de gedetineerde en diens vorderingen.
1. De gedetineerde heeft recht op recreatie en dagelijks verblijf in de buitenlucht, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet.
2. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uren per week.
3. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven.
HOOFDSTUK IX. DISCIPLINAIRE STRAFFEN
1. Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.
2. De directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan.
3. Indien de directeur of zijn plaatsvervanger feiten als bedoeld in het eerste lid constateert, blijft het eerste lid buiten toepassing.
4. Een straf kan worden opgelegd dan wel ten uitvoer gelegd in een andere inrichting of afdeling dan waarin het verslag, bedoeld in het eerste lid, is opgemaakt.
1. De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
a. opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken;
b. ontzegging van bezoek voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
c. uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken;
d. weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof;
e. geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het in de inrichting of afdeling geldende weekloon.
2. De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf deze zal worden vervangen, ingeval de boete niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3. De directeur kan voor feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en c genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij te zamen niet langer duren dan twee weken;
4. De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur om ter zake van de door de gedetineerde toegebrachte schade met hem een regeling te treffen.
5. Geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
6. Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. De directeur kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.
1. Indien de tenuitvoerlegging van de opsluiting in een strafcel in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2. Indien de directeur van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zich voordoet, plaatst hij in overeenstemming met de selectiefunctionaris de gedetineerde hiertoe over.
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing ingevolge het tweede lid.
1. Een straf kan geheel of ten dele voorwaardelijk worden opgelegd. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie maanden.
2. De directeur stelt in elk geval als voorwaarde dat de gedetineerde zich onthoudt van het plegen van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De directeur kan andere voorwaarden aan het gedrag van de gedetineerde stellen. De opgelegde voorwaarden worden vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 58, eerste lid.
3. Bij het overtreden van een voorwaarde binnen de proeftijd kan de directeur bepalen dat de opgelegde voorwaardelijke straf geheel of ten dele ten uitvoer wordt gelegd.
4. De directeur kan een onvoorwaardelijke straf geheel of ten dele omzetten in een voorwaardelijke straf.
1. Van elke strafoplegging dan wel wijziging daarvan houdt de directeur aantekening.
2. Indien een straf ingevolge de hoofdstukken XI of XII geheel of ten dele wordt herzien, houdt de directeur hiervan aantekening.
1. De gedetineerde aan wie de disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onder a, is opgelegd is uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 49, derde lid. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de strafcel beperken of uitsluiten.
2. De directeur draagt zorg dat, ingeval de opsluiting in een strafcel ten uitvoer wordt gelegd en langer dan vierentwintig uren duurt, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de strafcel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de strafcel aan de gedetineerde toekomen.
HOOFDSTUK X. INFORMATIE, HOOR- EN MEDEDELINGSPLICHT EN DOSSIER
1. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten.
2. De gedetineerde wordt hierbij in het bijzonder gewezen op diens bevoegdheid:
a. een bezwaar- of verzoekschrift in te dienen overeenkomstig hoofdstukken IV;
b. zich te wenden tot de maandcommissaris van de commissie van toezicht;
c. een klaag- of beroepschrift in te dienen overeenkomstig de hoofdstukken XI, XII en XIII.
3. Een gedetineerde vreemdeling wordt bij binnenkomst in de inrichting geïnformeerd over zijn recht de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn detentie op de hoogte te laten stellen.
1. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent:
a. de weigering of intrekking van de toestemming om een kind in de inrichting onder te brengen, bedoeld in artikel 12. b. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk tweede lid;
c. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk artikel 24, derde lid, en de toepassing van artikel 25;
d. de beperking en de intrekking van verlof, bedoeld in artikel 26, derde lid;
e. het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 31;
f. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 32.
g. de bevestiging door mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 33, eerste onderscheidenlijk derde lid;
h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51 en toepassing van de artikelen 52 en 53, derde lid.
2. Zo nodig geschiedt het horen van de gedetineerde met bijstand van een tolk. Van het horen van de gedetineerde wordt aantekening gehouden.
3. Toepassing van het eerste lid, onder b, c, d, e, f en g, kan achterwege blijven indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.
1. De directeur geeft de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.
2. De directeur geeft de gedetineerde op de in het eerste lid omschreven wijze een mededeling omtrent:
a. de weigering van verzending of uitreiking van een brief of ander poststuk dan wel van bijgesloten voorwerpen, bedoeld in artikel 36, vierde lid;
b. de weigering van de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of bepaalde personen, bedoeld in artikel 38, derde lid;
c. het verbod van het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken, bedoeld in artikel 39, derde lid;
d. de weigering van een contact met een vertegenwoordiger van de media, bedoeld in artikel 40, eerste lid.
3. In de gevallen, genoemd in het tweede lid, kan de mededeling achterwege blijven, indien de beslissing van de directeur strekt ter uitvoering van een beperking die aan de gedetineerde is opgelegd ingevolge de artikelen 222 en 225 van de Invoeringswet van het Wetboek van Strafvordering.
4. De gedetineerde wordt in de mededeling, bedoeld in het eerste en tweede lid gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beklag, bedoeld in hoofdstuk XI, de wijze waarop en de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden, alsmede op de mogelijkheid tot het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanleg van dossiers. In elk geval betreffen deze de omschrijving van gedetineerden over wie een dossier moet worden aangelegd, de aard van de daarin vervatte informatie, het recht op inzage of afschrift van het dossier door de betrokken gedetineerde en de beperkingen daarop en de termijn gedurende welke alsmede de wijze waarop het dossier bewaard blijft.
1. Een gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
2. Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.
3. De directeur draagt zorg dat een gedetineerde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
1. De gedetineerde doet beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagcommissie bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.
2. De indiening van het klaagschrift kan door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft geschieden. De directeur draagt in dat geval zorg dat het klaagschrift, of, indien het klaagschrift zich in een envelop bevindt, de envelop, van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening.
3. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag.
4. Indien de gedetineerde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst kan hij het klaagschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
5. Het klaagschrift wordt uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde is verzuim is geweest.
1. Het klaagschrift wordt behandeld door een door de commissie van toezicht benoemde beklagcommissie, bestaande uit drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
2. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie kan, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, het klaagschrift enkelvoudig afdoen, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beklagcommissie toekomen.
3. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het tweede lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beklagcommissie.
4. De behandeling van het klaagschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beklagcommissie van oordeel is dat de niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
1. De secretaris van de beklagcommissie zendt de directeur een afschrift van het klaagschrift toe.
2. De directeur geeft dienaangaande zo spoedig mogelijk schriftelijk de nodige inlichtingen aan de beklagcommissie, tenzij hij van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is of tenzij het vierde lid toepassing vindt. Hij voegt daaraan de opmerkingen toe, waartoe het klaagschrift hem overigens aanleiding geeft.
3. Aan de klager geeft de secretaris van de beklagcommissie schriftelijk kennis van de inhoud van deze inlichtingen en opmerkingen.
4. De beklagcommissie kan het klaagschrift in handen stellen van het lid van de commissie van toezicht, bedoeld in artikel 7, derde lid, teneinde deze in de gelegenheid te stellen terzake te bemiddelen. De secretaris doet hiervan mededeling aan de directeur.
1. De beklagcommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid omtrent het klaagschrift mondeling opmerkingen te maken, tenzij zij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
2. De klager en de directeur kunnen de voorzitter van de beklagcommissie de vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.
3. De beklagcommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager onderscheidenlijk de directeur mondeling medegedeeld.
4. De beklagcommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen, zijn het tweede en derde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
1. De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning van de tolk en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
3. Tijdens de beklagprocedure staat de beklagcommissie aan de klager op diens verzoek toe van de gedingstukken kennis te nemen.
4. Indien de klager elders verblijft kunnen de opmerkingen, bedoeld in artikel 64, eerste lid, op verzoek van de beklagcommissie ten overstaan van een lid van een andere beklagcommissie worden gemaakt.
5. Van het horen van de betrokkenen maakt de secretaris een schriftelijk verslag, dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt de reden daarvan in het verslag vermeld.
1. Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.
2. De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak. In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan de directeur en de klager mededeling gedaan.
2. De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Zij bevat een verslag van het horen van personen door de beklagcommissie. Zij wordt door de voorzitter, alsmede door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de beslissing van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend.
3. De uitspraak vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 70, tweede lid.
4. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
5. De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan de klager en de directeur. Zij worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede op de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 70, tweede lid. Als dag van de uitspraak geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan, wordt deze uitspraak op het klaagschrift aangetekend.
6. Indien het vijfde lid toepassing heeft gevonden en beroep wordt ingesteld als voorzien in artikel 69, eerste lid, vindt uitwerking van de beslissing van de beklagcommisisie plaats op de wijze, bedoeld in het tweede lid. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie.
7. De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de gedetineerde kan worden afgeleid. Met betrekking tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
1. De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beklag;
b. ongegrondverklaring van het beklag;
c. gegrondverklaring van het beklag.
2. Indien de beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:
a. in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag, dan wel
b. bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht, verklaart zij het beklag gegrond en vernietigt zij de beslissing geheel of gedeeltelijk.
3. Bij toepassing van het tweede lid kan de beklagcommissie:
a. de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
b. bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
c. volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.
4. Bij toepassing van het derde lid, onder a, kan de beklagcommissie in haar uitspraak een termijn stellen.
5. De beklagcommissie kan bepalen dat de uitspraak buiten werking blijft totdat deze onherroepelijk is geworden.
6. Indien het tweede lid toepassing vindt, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.
7. Voor zover de in het zesde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie dan wel de voorzitter, na de directeur te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
HOOFDSTUK XII. BEROEP TEGEN DE UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE
1. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kunnen de directeur en de klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift moet uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend.
2. Het beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door de sectie gevangeniswezen benoemde beroepscommissie van drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
3. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 60, derde lid, 61, vierde lid, 62, vierde lid, 63, eerste, tweede en derde lid, 64, en 65, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepscommissie kan bepalen dat:
a. de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepscommissie kunnen worden gemaakt;
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
1. Het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 68, zevende lid, inhoudt.
2. Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van degene die het beroep heeft ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
1. De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak.
2. De uitspraak van de beroepscommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
b. bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden;
c. vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.
3. Indien het tweede lid, onder c, toepassing vindt, doet de beroepscommissie hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.
4. Ten aanzien van de uitspraak van de beroepscommissie zijn de artikelen 66 en 67, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK XIII. BEROEP INZAKE PLAATSING, OVERPLAATSING EN VERLOF
1. De betrokkene heeft het recht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaar- of verzoekschrift voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring, onderscheidenlijk afwijzing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de commissie, bedoeld in artikel 73, eerste lid. De betrokkene heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen in het geval dat het indienen van een bezwaarschrift op de grond als vermeld in artikel 17, vijfde lid, achterwege is gebleven.
2. De gedetineerde heeft het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag ingevolge artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de commissie, bedoeld in artikel 73 eerste lid.
1. Het beroepschrift wordt behandeld door een door de sectie gevangeniswezen benoemde commissie van drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
2. Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep instelt. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde is verzuim is geweest.
3. Indien de betrokkene gedetineerd is, kan de indiening van het beroepschrift geschieden door tussenkomst van de directeur van de inrichting of afdeling waar hij verblijft. De directeur draagt zorg dat het beroepschrift onverwijld van een dagtekening wordt voorzien. Als dag waarop het beroepschrift is ingediend geldt die van de dagtekening.
4. De artikelen 60, derde lid, 61, vierde lid, 63, 64, 65, 66, 67, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde en zevende lid, met uitzondering van de eerste volzin, 68, eerste, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de commissie, bedoeld in het eerste lid, kan bepalen dat:
a. de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gemaakt;
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
HOOFDSTUK XIV. OVERLEG EN VERTEGENWOORDIGING
De directeur draagt zorg voor een regelmatig overleg met gedetineerden over zaken die rechtstreeks de detentie raken.
1. De in de artikelen 17 en 18, alsmede in de hoofdstukken XI tot en met XIII aan de gedetineerde toegekende rechten kunnen, behoudens ingeval de selectiefunctionaris of beklag- of beroepscommissie van oordeel is dat zwaarwegende belangen van de gedetineerde zich daartegen verzetten, mede worden uitgeoefend door:
a. de curator, indien de gedetineerde onder curatele is gesteld;
b. de mentor, indien ten behoeve van de gedetineerde een mentorschap is ingesteld;
c. de ouders of voogd, indien de gedetineerde minderjarig is.
2. De directeur draagt zorg dat de in het eerste lid genoemde personen op deze rechten opmerkzaam worden gemaakt.
HOOFDSTUK XV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Voor zover de regels van de krijgsmacht daartoe aanleiding geven kan bij militaire gedetineerden van de bepalingen in deze wet worden afgeweken.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 9, eerste lid, onder b, vervalt onderdeel 2° onder vernummering van de onderdelen 3° en 4° tot 2° en 3°.
B. Artikel 11 komt te luiden:
Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. Deze regels betreffen in elk geval:
a. de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze tenuitvoerlegging;
b. de selectie van de personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van de voornoemde straffen en maatregelen plaatsvindt voor de inrichtingen;
c. het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;
d. het regime in de inrichtingen;
e. gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten van de onder b omschreven personen plaats kan vinden;
f. de rechtsgang voor de onder b omschreven personen aangaande hun rakende beslissingen het regime van de inrichting betreffende alsmede aangaande hun betreffende beslissingen tot plaatsing en overplaatsing.
C. De artikelen 12, 14, 19, 20, 22 , 25, 32 en 434 vervallen.
D. In artikel 35 wordt in plaats van «kosten van gevangenisstraf, hechtenis en plaatsing in een rijkswerkinrichting» gelezen: kosten van gevangenisstraf en hechtenis.
E. Van artikel 62 vervalt het laatste lid.
F. In artikel 249, tweede lid, onder 2° vervallen het woord «rijkswerkinrichtingen» en de komma daarna.
G. Artikel 453 wordt als volgt gewijzigd.
In het vierde lid, eerste volzin, vervalt het gedeelte «en kan de schuldige daarenboven, zo hij tot werken in staat is tot plaatsing in een rijkswerkinrichting worden veroordeeld voor ten hoogste een jaar» en vervalt de tweede volzin.
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 411 vervalt.
B. In artikel 451a vervallen het woord «rijkswerkinrichting» en de daaraan voorafgaande komma.
C. Artikel 553 komt als volgt te luiden:
De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie dan wel op voordracht van deze door Onze Minister.
D. In artikel 566, eerste lid, wordt in plaats van «in de daartoe bestemde gevangenis, rijkswerkinrichting of andere inrichting» gelezen: in de daartoe bestemde gevangenis of inrichting.
E. In artikel 567 en artikel 571, eerste lid, vervallen telkens het woord «rijkswerkinrichtingen» en de komma daarna.
F. Na artikel 570a wordt ingevoegd artikel 570 b dat luidt:
1. Onze Minister kan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.
2. Onze Minister kan nadere regels stellen aangaande het onderbreken van de tenuitvoerlegging, bedoeld in het eerste lid. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan de betrokkene moet voldoen om voor strafonderbreking in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening alsmede de voorwaarden die hieraan kunnen worden verbonden.
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 56, eerste lid, onder b, wordt in plaats van «432–434» gelezen: «432–433».
In artikel 7 van de Wet op de economische delicten vervalt het bepaalde onder b.
De Wet bijzondere opnemingen wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 53, tweede lid, onder f, wordt in plaats van «Beginselenwet gevangeniswezen (Stb. 1951, 596)» gelezen: Penitentiaire beginselenwet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 oktober 1993 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmee verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (23 445) tot wet wordt verheven, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
In artikel 3, eerste lid, wordt «gestichten als bedoeld in artikel 6 van de Beginselenwet gevangeniswezen» vervangen door: inrichtingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet.
In artikel 6, tweede lid, wordt «kan stellen» vervangen door: stelt, en wordt als tweede volzin ingevoegd: Onze Minister kan mandaat verlenen inzake de uitvoering van het opperbeheer alsmede betreffende de hem bij of krachtens deze wet toegekende overige bevoegdheden aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
In artikel 16, eerste lid, wordt na de tweede volzin een derde volzin toegevoegd luidende: Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte moet voldoen.
In artikel 23 wordt na «inrichting» ingevoegd: dan wel in verband met de verlening van verlof.
In artikel 26, eerste lid, wordt ingevoegd: Het hoofd van de inrichting stelt de arts of diens plaatsvervanger en de commissie van toezicht van de bevestiging onverwijld in kennis.
In artikel 26, tweede lid, wordt ingevoegd: Het hoofd van de inrichting, de arts of diens plaatsvervanger en de commissie van toezicht worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
Artikel 33, achtste lid, komt als volgt te luiden:
8. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toepassing van de afzondering of separatie. Deze regels betreffen in elk geval de rechten de tijdens de afzondering of separatie aan de verpleegde toekomen.
In artikel 35, eerste lid, onder g en h wordt, na plaatsing van een komma, telkens ingevoegd: of leden daarvan.
Aan artikel 42 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister stelt regels omtrent de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten die voor de verpleegde aan het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover hierin niet in de inrichting wordt voorzien, kunnen zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen betreffen de aard, de duur en de kosten van deze activiteiten alsmede de vooropleiding van de verpleegde en diens vorderingen.
Artikel 43, tweede lid, wordt na «veiligheid in de inrichting» na het plaatsen van een komma ingevoegd: dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.
Aan artikel 49 wordt een nieuw zesde en zevende lid toegevoegd luidende:
6. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden stelt de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde in de gelegenheid de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:
a. indien hij krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;
b. indien hij ter zake van een misdrijf moet terecht staan;
c. indien hij bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
7. Het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden kan bepalen dat tijdens het verlaten van de inrichting toezicht wordt uitgeoefend.
Aan artikel 51 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Een verpleegde vreemdeling wordt bij binnenkomst in de inrichting geïnformeerd over zijn recht de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn vrijheidsbeneming op de hoogte te laten stellen.
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, wordt na de tweede volzin een derde volzin ingevoegd, luidende: De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2. In het vijfde lid, derde volzin, wordt «blijkt dat de verpleegde het klaagschrift zo spoedig mogelijk heeft ingediend als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd» vervangen door: redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.
In artikel 59, eerste lid, wordt na «beklagcommissie», na het plaatsen van een komma, ingevoegd: tenzij hij van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de eerste volzin een tweede volzin ingevoegd, luidende: Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2. In het tweede lid wordt na de eerste volzin een tweede volzin ingevoegd, luidende: De beloning van de tolk en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid, komt als volgt te luiden:
4. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling als bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2. In het zevende lid wordt «de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing» vervangen door: het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Artikel 74 komt te vervallen.
De Beginselenwet gevangeniswezen wordt ingetrokken, met uitzondering van de artikelen 2 tot en met 5.
De regels en de bestemmingen van gevangenissen en huizen van bewaring vastgesteld krachtens artikel 22 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold vóór de inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn vastgesteld krachtens de toepasselijke bepalingen van deze wet.
Deze wet heeft geen gevolgen voor klaagschriften of beroepschriften die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet kan worden aangehaald als: Penitentiaire beginselenwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
INHOUDSOPGAVE PENITENTIAIRE BEGINSELENWET
Hoofdstuk I. Begripsbepalingen | 2 |
Hoofdstuk II. Doelstelling, beheer en toezicht | 2 |
Hoofdstuk III. Bestemming | 4 |
Hoofdstuk IV. Selectie en selectieprocedure | 7 |
Paragraaf 1. Plaatsing en overplaatsing | 7 |
Paragraaf 2. Bezwaar- en verzoekschriftprocedure | 7 |
Hoofdstuk V. Bewegingsvrijheid | 8 |
Paragraaf 1. Mate van gemeenschap | 8 |
Paragraaf 2. Ordemaatregelen | 9 |
Paragraaf 3. Verlaten van de inrichting | 10 |
Hoofdstuk VI. Controle en geweldgebruik | 11 |
Hoofdstuk VII. Contact met de buitenwereld | 13 |
Hoofdstuk VIII. Verzorging, arbeid en andere activiteiten | 16 |
Paragraaf 1. Verzorging | 16 |
Paragraaf 2. Arbeid en andere activiteiten | 18 |
Hoofdstuk IX. Disciplinaire straffen | 19 |
Hoofdstuk X. Informatie, hoor- en mededelingsplicht en dossier | 21 |
Hoofdstuk XI. Beklag | 22 |
Hoofdstuk XII. Beroep tegen de uitspraak van de beklagcommissie | 26 |
Hoofdstuk XIII. Beroep inzake plaatsing, overplaatsing en verlof | 27 |
Hoofdstuk XIV. Overleg en vertegenwoordiging | 27 |
Hoofdstuk XV. Overgangs- en slotbepalingen | 28 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24263-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.