24 257
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de reorganisatie van de raden voor de kinderbescherming

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de reorganisatie van de raden voor de kinderbescherming.

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

18 juli 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in verband met de wenselijkheid de raden voor de kinderbescherming te reorganiseren Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede andere wetten aanpassing behoeven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van afdeling 3 van titel 13 komt te luiden:

De raad voor de kinderbescherming

B

De artikelen 238 en 239 komen te luiden:

Artikel 238

1. Er is één raad voor de kinderbescherming.

2. De wet bepaalt de taken en bevoegdheden van de raad voor de kinderbescherming. Deze worden door de raad voor de kinderbescherming namens onze Minister van Justitie uitgevoerd.

3. Ten behoeve van de vervulling van zijn taak houdt de raad zich in ieder geval op de hoogte van de ontwikkeling van de kinderbescherming, bevordert hij de samenwerking met de instellingen van kinderbescherming en jeugdhulpverlening en dient hij op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten en instellingen van advies.

4. Zijn bemoeiingen laten de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de instellingen van kinderbescherming onverlet.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden de zetel en de organisatie van de raad geregeld.

Artikel 239

1. De raad voor de kinderbescherming kan optreden ten behoeve van minderjarigen die in Nederland hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben. Eveneens kan de raad optreden ten behoeve van Nederlandse minderjarigen die in Nederland noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben.

2. Ten behoeve van de minderjarigen die binnen een arrondissement hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben, treden voor de raad voor de kinderbescherming de in dat arrondissement aanwezige werkeenheden van de raad op.

3. Indien op grond van het vorige lid meer werkeenheden in verschillende arrondissementen bevoegd zouden zijn ten behoeve van een zelfde minderjarige op te treden, doet het optreden van een van deze werkeenheden de bevoegdheid van de ander eindigen.

4. Ten behoeve van Nederlandse minderjarigen, die in Nederland noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben, treden de werkeenheden van de raad in het arrondissement Amsterdam op voor de raad voor de kinderbescherming.

5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de behandeling van klachten ter zake van een bij de raad in behandeling zijnde of geweest zijnde aangelegenheid van kinderbescherming, anders dan betrekking rechtstreeks hebbend op de uitvoering van een alternatieve sanctie, geregeld.

C

Het eerste lid van artikel 240 komt te luiden:

1. De raad voor de kinderbescherming zorgt voor de minderjarigen, die hem krachtens enig wettelijk voorschrift door de rechter of de officier van justitie voorlopig zijn toevertrouwd.

D

Artikel 243 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin van het eerste lid wordt het woord «raden» telkens vervangen door: raad; de woorden «hun taak» worden vervangen door: zijn taak.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Alle verzoeken die de raad voor de kinderbescherming ter uitvoering van zijn taak tot de rechter richt, worden kosteloos behandeld; de grossen, afschriften en uittreksels, die hij tot dat doel aanvraagt, worden hem door de griffiers vrij van alle kosten uitgereikt.

3. In het derde lid wordt het woord «raden» vervangen door: raad.

4. Het vierde lid komt te luiden:

4. Wanneer de raad voor de kinderbescherming op grond van een van de bepalingen van deze titel, of van de titels 9, 10, 12, 14, 15 en 17 van dit boek in rechte optreedt, kan hij dit zonder procureur of advocaat doen, behalve in gedingen die met een dagvaarding aanvangen.

E

Artikel 305 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: binnen wiens gebied deze minderjarigen verblijven, alsook de raad voor de kinderbescherming binnen wiens gebied zij vóór hun laatste overplaatsing verbleven,.

2. In het tweede lid wordt «iedere» vervangen door: de; de woorden «in zijn gebied» vervallen.

ARTIKEL II

De Wet op de jeugdhulpverlening wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid van artikel 14 worden de woorden «De in de regio werkzame raden voor de kinderbescherming nemen» vervangen door: De raad voor de kinderbescherming neemt.

2. In het derde lid, onder b, van artikel 27 worden de woorden «de raden» vervangen door: de raad.

3. In het eerste lid van artikel 63 wordt het woord «raden» vervangen door: raad.

ARTIKEL III

De Pleegkinderenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 vervalt het tweede lid. Het cijfer 3 voor het derde lid wordt gewijzigd in 2. Dit tweede lid komt te luiden:

2. ambtenaar van de raad voor de kinderbescherming: de directeur, een plaatsvervangend directeur of een door de directeur aangewezen ambtenaar van de raad voor de kinderbescherming.

2. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid van artikel 6 vervalt de zinsnede: «, in wiens ressort de gemeente is gelegen».

b. Het tweede lid vervalt, alsmede het cijfer 1 voor het eerste lid.

3. In de eerste zin van artikel 9 vervallen de woorden: binnen het ressort van de desbetreffende raad voor de kinderbescherming.

ARTIKEL IV

De Wet opneming buitenlandse pleegkinderen wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1 vervalt de zinsnede: raad voor de kinderbescherming: de raad voor de kinderbescherming in wiens gebied het buitenlandse pleegkind wordt of zal worden verzorgd en opgevoed.

2. In artikel 1 wordt de puntkomma na «artikelen 15 en 16» gewijzigd in een punt.

3. In het eerste lid van artikel 5 vervallen de woorden: dan wel een door Onze Minister van Justitie aangewezen raad voor de kinderbescherming.

4. In het tweede lid van artikel 25 wordt onderdeel 1 vervangen door:

1°. de directeur van de raad voor de kinderbescherming alsmede de door hem aangewezen ambtenaren;.

ARTIKEL V

Artikel 7 van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt de zinsnede «een raad voor de kinderbescherming, voor zover die uitvoering in het gebied van die raad moet geschieden» vervangen door: de raad voor de kinderbescherming.

2. In de tweede zin worden de woorden «die raad» vervangen door: de raad voor de kinderbescherming.

Overgangs- en slotbepalingen

ARTIKEL VI

Indien het bij Koninklijke Boodschap van 11 augustus 1994 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de herziening van de voorlopige maatregelen van kinderbescherming (nr. 23 808) kracht van wet heeft verkregen en in werking is getreden, vervalt met ingang van de dag waarop het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven onderdeel C van artikel I.

ARTIKEL VII

1. In zaken, daaronder begrepen procedures, waarin tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een raad voor de kinderbescherming optreedt, treedt de landelijke raad voor de kinderbescherming in zijn plaats.

2. In zaken, daaronder begrepen procedures, waarin tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de raad voor de kinderbescherming te Amsterdam op grond van artikel 239, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, optreedt, treedt de landelijke raad voor de kinderbescherming in zijn plaats.

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Justitie,

Naar boven