Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24245 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 24245 nr. A |
– De considerans luidde oorspronkelijk: «Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is de regelingen met betrekking tot de dienstplicht te herzien mede in verband met de verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verdediging;
dat in verband daarmee het bepaalde in de Dienstplichtwet en de Wet rechtstoestand dienstplichtigen in één wettelijk kader zal worden vastgelegd;»
– Artikel 1, derde lid, ontbrak
– In artikel 2 is «Onverminderd» vervangen door: «Uitgezonderd».
– In artikel 4 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het tweede lid zijn de tweede en derde volzin toegevoegd.
2. Het derde lid is vervallen. Dit lid luidde: «3. De aangifte geschiedt door de in te schrijven persoon zelf binnen de door Onze Minister te bepalen tijd».
– Artikel 9 is vervangen. Oorspronkelijk luidde dit artikel:
«Artikel 9. Uitvoeringsregeling i.v.m. keuring en herkeuring
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in deze paragraaf».
– Het opschrift van paragraaf 4 luidde oorspronkelijk:
«Paragraaf 4. Uitstel, ontheffing en uitsluiting»
– Artikel 10 (Uitstel) is vernummerd tot artikel 12 onder gelijktijdige invoeging na artikel 9 van een nieuw artikel 10 (Afkeuring door bedrog). In het nieuwe artikel 12 is de zinsnede «en waarin het militair belang geacht kan worden het uitstel te gedogen» vervangen door: «en voor zover het militair belang niet wordt geschaad».
– Artikel 11 (Ontheffing) is vernummerd tot artikel 13. In het nieuwe artikel 13 is de zinsnede «Op aanvraag kan door Onze Minister wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden ontheffing worden verleend» vervangen door: «Op aanvraag wordt door Onze Minister wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden ontheffing verleend».
– Artikel 12 is vernummerd tot artikel 14. Dit artikel luidde oorspronkelijk:
«Artikel 12. Nadere voorschriften i.v.m. uitstel en ontheffing
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het bepaalde in de artikelen 10 en 11, eerste lid.
2. Uitstel of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.
3. Aan uitstel of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
4. Uitstel of een ontheffing kan door Onze Minister worden ingetrokken, wanneer:
a. een of meer redenen waarom het uitstel of de ontheffing is verleend, is of zijn vervallen;
b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd; of
c. na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, het uitstel of de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend».
– Artikel 13 is vernummerd tot artikel 11. Het opschrift van het artikel dat luidde «Uitsluitingen» is vervangen door: «Redenen van uitsluiting».
– Het opschrift van paragraaf 5 luidde oorspronkelijk:
«Paragraaf 5. Verplichting tot vervullen van werkelijke dienst»
– Artikel 14 (Gewone omstandigheden) is vernummerd tot artikel 16 onder gelijktijdige invoeging na artikel 14 van een nieuw artikel 15 (Nadere regels uitstel en ontheffing).
– In het nieuwe artikel 16 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het tweede lid ontbrak de tweede volzin.
2°. In het derde lid is «het bepaalde in» vervallen en is «gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen vooraf» aan vervangen door: «gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen zoveel mogelijk vooraf aan». Aan dit lid is de derde volzin toegevoegd.
3°. In het vierde lid is «nadere voorschriften» vervangen door: «nadere regels».
4°. In het vijfde lid is de tweede volzin vervallen die luidde: «Daarbij kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld».
– De artikelen 15 tot en met 59 zijn vernummerd tot 17 tot en met 61, onder gelijktijdige aanpassing van in deze artikelen opgenomen verwijzingen naar andere artikelen.
– In het artikel vernummerd tot artikel 17, derde lid, is de tweede volzin vervallen die luidde: «Daarbij kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld».
– In het artikel vernummerd tot artikel 21 (Rechtspositieregeling) luidde onderdeel m van dat artikel oorspronkelijk: «m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende verenigingen van militairen overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van dienstplichtigen».
– In het tot artikel 33, eerste lid, (Nalatigheid inschrijving en inlichtingen) vernummerde artikel is «artikel 4, derde lid» vervangen door: «artikel 4, tweede lid».
– In het tot artikel 37 (Opschorting) vernummerde artikel zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. Het eerste lid, eerste volzin, luidde oorspronkelijk: «1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kunnen de artikelen 6 tot en met 17 en de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 23, derde lid, 31 en 33, worden opgeschort».
2°. In het tweede lid ontbrak de tweede volzin.
3°. Het derde lid ontbrak.
– In het tot artikel 38 (Beëindiging opschorting) vernummerde artikel zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. Het eerste lid, eerste volzin, luidde oorspronkelijk: «1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kan de opschorting van de artikelen 6 tot en met 17 alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 23, derde lid, 31 en 33, worden beëindigd».
2°. In de derde volzin van het tweede lid is de zinsnede «zo spoedig mogelijk ingediend» vervangen door: «zo spoedig mogelijk ingediend en wordt het koninklijk besluit ingetrokken».
3°. In het tweede lid ontbrak de vierde volzin.
– Onderdeel A van het artikel vernummerd tot artikel 43 (Militaire Ambtenarenwet 1931) luidde oorspronkelijk: «In artikel 1 vervalt het vierde lid en wordt het vijfde lid vernummerd tot vierde lid».
– In het tweede lid van onderdeel B van artikel 46 (wijziging artikel 8:4, onderdeel i, van de Algemene wet bestuursrecht) ontbraken telkens de woorden «keuring, herkeuring,.».
– In het tot artikel 49 (Omzetting ingeschrevenen) vernummerde artikel ontbrak «zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet».
– In het tot artikel 50 (Omzetting (on)geschiktverklaarden) vernummerde artikel zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid is «zijn verklaard» vervangen door: «zijn of worden verklaard».
2. In het tweede lid ontbrak «die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet».
3. In het derde lid, eerste volzin, ontbrak «die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet». In de tweede volzin van dat lid is «Het bepaalde in de eerste volzin» vervangen door: «De eerste volzin». Voorts is in deze volzin «derde lid» vervangen door: «eerste lid», en «uit de militaire dienst zijn ontslagen» vervangen door: «zijn vrijgesteld van de militaire verplichtingen».
– In het tot artikel 51 (Omzetting ingelijfden) vernummerde artikel ontbraken de woorden «voor» en «meer».
– Het artikel vernummerd tot artikel 52 (Omzetting vrijgestelden) luidde oorspronkelijk:
«Artikel 50. Omzetting vrijgestelden
1. Zij die op grond van de Dienstplichtwet in het genot zijn van een voorgoed verleende vrijstelling worden geacht overeenkomstig de bepalingen van deze wet voorgoed te zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst.
2. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet in het genot zijn van een tijdelijk verleende vrijstelling worden geacht overeenkomstig de bepalingen van deze wet voorgoed te zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst.
3. Zij die voor het verstrijken van de duur van een op grond van de Dienstplichtwet tijdelijk verleende vrijstelling een aanvraag tot verlenging daarvan hebben ingediend doch waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet onherroepelijk is beslist, worden geacht overeenkomstig de bepalingen van deze wet voorgoed te zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst.
4. Zij die voor de eerste maal een aanvraag om vrijstelling als bedoeld in de Dienstplichtwet hebben ingediend doch waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet onherroepelijk is beslist, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet.
5. Dienstplichtigen in werkelijke dienst die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om vrijstelling hebben ingediend doch waarop voor 1 januari 1997 nog niet onherroepelijk is beslist, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet, tenzij zij inmiddels voor 1 januari 1997 uit de dienst zijn ontslagen om een reden als bedoeld in artikel 42 van de Dienstplichtwet».
– In het artikel vernummerd tot artikel 53 (Omzetting uitgeslotenen) ontbrak «zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet».
– In artikel vernummerd tot artikel 54 (Dienstplichtigen in werkelijke dienst) ontbrak in het eerste lid het woord «gewoon». Voorts ontbrak in het eerste lid de zinsnede «de artikelen 22 en 22a, voor zover het bepaalde krachtens het laatstgenoemde artikel mede van toepassing is op hoofdstuk V».
– In het artikel vernummerd tot artikel 56 (Gewoon dienstplichtigen na vervulling eerste oefening) zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. In het tweede lid is «zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst voor opleiding en oefening» vervangen door: «zijn niet verplicht voor opleiding en oefening in werkelijke dienst te komen».
2°. Het vijfde en zesde lid ontbraken.
– In het tweede lid van het artikel vernummerd tot artikel 57 (Buitengewoon dienstplichtigen) ontbrak de derde volzin.
– In het artikel vernummerd tot artikel 59 (Reserve-personeel) is «tot het reserve-personeel behoren» vervangen door: «tot het reserve-personeel behoren of komen te behoren».
– In het artikel vernummerd tot artikel 60 (Strafvervolging) is de zinsnede «voor degenen op wie de Dienstplichtwet van toepassing is» vervangen door: «voor degenen tegen wie op grond van een of meer van deze artikelen».
– Het artikel vernummerd tot artikel 61 luidde oorspronkelijk:
«Artikel 59. Aanhangige beroepen
In afwijking van artikel 52 van deze wet blijven op geschillen die krachtens de Dienstplichtwet en de Wet rechtstoestand dienstplichtigen aanhangig zijn gemaakt en waarop nog niet onherroepelijk is beslist de voorschriften zoals luidend voor het inwerkingtreden van deze wet na 1 januari 1997 van kracht».
– Onder vernummering van de artikelen 60 en 61 tot 63 en 64 is na artikel 61 ingevoegd een nieuw artikel 62 (Omzetting voorschriften Dienstplichtwet).
– In het artikel vernummerd tot artikel 63 (Inwerkingtreding) zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
1°. Het tweede en derde lid luidde oorspronkelijk: «2. Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 treedt in werking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 42, dat in werking treedt bij het in het eerste lid genoemde koninklijk besluit.
3. In afwijking van artikel 35 worden de artikelen 6 tot en met 17 alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 23, derde lid, 31 en 33, opgeschort bij inwerkingtreding van deze wet».
2°. Het vierde lid ontbrak.
– Oorspronkelijk was uitsluitend voorzien in ondertekening door de Staatssecretaris van Defensie.
– Overeenkomstig de vernummering van een groot deel van de artikelen van het voorstel van wet is de inhoudsopgave aangepast.
– De memorie van toelichting is voor wat betreft de vernummering van de artikelen, voortvloeiend uit de voorgestelde wijzigingen in de wettekst, dienovereenkomstig aangepast.
– In paragraaf 1, eerste alinea, is de derde volzin die luidde «De laatste dienstplichtigen zullen in april 1996 worden opgeroepen voor de eerste oefening» vervangen door: «De laatst geplande opkomst voor eerste oefening is eind maart 1996».
– In paragraaf 1, derde alinea, is «vooral» vervangen door: «eveneens».
– In paragraaf 1, vijfde alinea, is «in geval van het ontstaan van een groot conflict» vervangen door: «in geval van een herlevende grote dreiging».
– In paragraaf 1, achtste alinea, is in de eerste volzin de zinsnede «Tot slot is vermeldenswaard dat de Tweede Kamer bij brief van 4 november 1994» vervangen door: «De Tweede Kamer is bij brief van 4 november 1994». In dezelfde alinea is de laatste volzin die luidde: «De Kamer heeft tijdens de behandeling van de Defensiebegroting 1995 hiermee ingestemd» vervangen door: Dit heeft zoals gezegd tot gevolg dat de laatste dienstplichtigen eind maart 1996 in werkelijke dienst zullen komen en in december 1996 zullen afzwaaien».
– In paragraaf 1 onbrak de laatste alinea.
– In paragraaf 2, eerste alinea, is de derde volzin die luidde: «Inmiddels is het voorstel in tweede lezing door de Tweede Kamer aanvaard (Kamerstukken II 1993/94, 23 802 (R 1507)» vervangen door: «In tweede lezing is het voorstel door de Tweede Kamer op 31 januari 1995 aanvaard (Kamerstukken II 1993/94, 23 802 (R 1507), terwijl de Eerste Kamer dat voorstel op 4 juli 1995 heeft aangenomen».
– In paragraaf 2, derde alinea, is «Het derde lid van artikel 98» vervangen door: «Artikel 98, derde lid, eerste volzin».
– In paragraaf 3, vierde alinea, is na «Voorts zijn de bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van dienstplichtigen in het voorliggend voorstel opgenomen» toegevoegd «In aansluiting hierop zij nog opgemerkt dat het voorliggende voorstel geen deel uitmaakt van de thans bij het parlement aanhangige herziene noodwetgeving (te weten, de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Kamerstukken II 1993/94, 23 790); de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Kamerstukken II 1993/94, 23 791); de nieuwe Oorlogswet voor Nederland (Kamerstukken II 1993/94, 23 788) en de nieuwe Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Kamerstukken II 1993/94, 23 789). Naar het oordeel van ondergetekenden is het voorliggende voorstel allereerst een wet die in gewone omstandigheden wordt toegepast. Wel is voor wat betreft de terminologie en procedure tot inwerkingstelling van artikel 17 aansluiting gezocht bij hetgeen daaromtrent is geregeld in de hierbovengenoemde noodwetgeving».
– In paragraaf 3, laatste alinea, eerste volzin, is «de verdere uitwerking van deze onderwerpen» vervangen door: «de verdere uitwerking van de hoofdbestanddelen en de deelaspecten van de dienstplicht». In dezelfde alinea is «Deze uitvoeringsregelingen zullen tijdig worden gerealiseerd in het licht van zich wijzigende omstandigheden» vervangen door: «Op één uitzondering na (te weten het van kracht blijvende Mobilisatie-vrijstellingsbesluit) zullen deze uitvoeringsregelingen tijdig worden gerealiseerd in het licht van zich wijzigende omstandigheden».
– In paragraaf 4 ontbrak oorspronkelijk de onderverdeling in de subparagrafen 4.1. tot en met 4.4. De inhoudsopgave behorende bij de memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.
– In paragraaf 4, eerste alinea, is in de eerste volzin «is het wenselijk» vervangend door: «achten ondergetekenden het wenselijk». Aan deze alinea zijn voorts aan het slot twee volzinnen toegevoegd.
– In paragraaf 4.1. ontbrak de tweede alinea.
– In paragraaf 4.2., eerste alinea, is de eerste volzin «Indien in een voorkomend geval besloten wordt de opschorting te beëindigen» vervangen door: «Indien in een voorkomend geval besloten wordt de opschorting door toepassing van artikel 38 te beëindigen». In de derde volzin van deze alinea is «burger» vervangen door: «mannelijke Nederlander».
– In paragraaf 4.2., tweede alinea, is de passage die luidde: «Voor hen moet nog een beslissing volgen of zij tot het actief-dienende deel van de krijgsmacht gaan behoren. Zij worden aangemerkt als dienstplichtigen in de zin van dit voorstel en kunnen derhalve in beginsel worden opgeroepen voor het vervullen van werkelijke dienst» vervangen door: «Zij worden ingedeeld en kunnen worden opgeroepen voor het vervullen van werkelijke dienst».
– In paragraaf 4.2. is de laatste alinea die luidde: «Na inschrijving, keuring en geschiktverklaring kan de dienstplichtige een aantal keuzes maken. De dienstplichtige kan kiezen voor een zo spoedig mogelijke opkomst. Doet hij dat niet, dan kan hij een aanvraag tot uitstel indienen. Daarnaast kan hij een aanvraag om ontheffing indienen. Ook kan hij een beroep doen op gewetensbezwaren, hetgeen op dit moment is geregeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst» vervangen door: «Na inschrijving, keuring en geschiktverklaring wordt zoals gezegd de dienstplichtige ingedeeld voor het vervullen van werkelijke dienst.
Voor zover dit in het belang van de dienstplichtige is of om andere redenen wenselijk is en het militaire belang dat toestaat kan aan de dienstplichtige uitstel worden verleend. Daarnaast kan betrokkene wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden een aanvraag om ontheffing indienen. Ook kan hij een beroep doen op gewetensbezwaren, hetgeen op dit moment is geregeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst«.
– In paragraaf 4.3. is de eerste alinea die luidde «Er is een principieel verschil tussen de begrippen uitstel en ontheffing. Uitstel zoals opgenomen in artikel 10 komt in feite neer op een betere aanpassing van de opkomstdatum aan de persoonlijke omstandigheden van de dienstplichtigen, maar leidt als zodanig niet tot een ontheffing van de verplichting tot het vervullen van de werkelijke dienst. Voor perioden waarover uitstel wordt genoten, blijft de verplichting tot het vervullen van de werkelijke dienst onverlet, dus ook bij tussentijds verleend uitstel. Tegen een afwijzende beschikking staat ingevolge artikel 8:4, onderdeel i, van de Algemene wet bestuursrecht in tegenstelling tot ontheffing geen administratief beroep open.» vervangen door:
«Er is een principieel verschil tussen de begrippen uitstel en ontheffing. Uitstel (in gewone omstandigheden) zoals opgenomen in artikel 12 komt in feite neer op een betere afstemming van de opkomstdatum aan de persoonlijke omstandigheden van de dienstplichtigen, maar leidt als zodanig niet tot een ontheffing van de verplichting tot het vervullen van de werkelijke dienst in gewone omstandigheden. Het gaat hier om tijdelijke problemen die niet zwaarwegend genoeg zijn een beroep op een ontheffing te kunnen doen. Voor perioden waarover uitstel wordt genoten, blijft de verplichting tot het vervullen van de werkelijke dienst onverlet, dus ook bij tussentijds verleend uitstel. Tegen een afwijzende beschikking staat ingevolge artikel 8:4, onderdeel i, van de Algemene wet bestuursrecht – in tegenstelling met ontheffing – geen administratief beroep open. In onderscheiding van de Dienstplichtwet is in de artikelen 12 juncto 15, eerste lid, aangegeven dat de nadere invulling van uitstel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal geschieden».
– In paragraaf 4.3, tweede alinea, zijn na de passage die luidt: «Deze problematiek kan aldus te gelegener tijd in haar totaliteit in het zicht van het beëindigen van de opschorting worden bezien. Op deze wijze kan flexibel worden ingespeeld op de omstandigheden die aan de vooravond van de beëindiging van de opschorting (en in het verlengde daarvan op de geplande opkomstdatum) gelden, waarmee zowel het belang van de dienstplichtige als van de maatschappij is gediend» de alinea's tot aan het slot van deze paragraaf toegevoegd.
– In paragraaf 4.4., vierde alinea, is «Voorts zijn een tweetal criteria geformuleerd die invulling zullen geven aan het toekomstige oproepingsbeleid. In de eerste plaats is er in voorzien dat, gelet op de maatschappelijke implicaties verbonden aan het vervullen van de werkelijke dienst, in gewone omstandigheden jongere voor oudere dienstplichtigen zullen worden opgeroepen, tenzij sprake is van bijvoorbeeld uitstel of een ontheffing. In die gevallen zal, voor zover een ontheffing niet voorgoed is verleend, sprake zijn van een latere opkomstdatum. In buitengewone omstandigheden daarentegen zal zoveel mogelijk worden getracht jongere voor oudere dienstplichtigen op te roepen. Een striktere toepassing van dit criterium zou de bedrijfsvoering in buitengewone omstandigheden ernstig kunnen belemmeren, in het bijzonder waar het gaat om de vervulling van kritische functies» vervangen door: «Voorts zijn een tweetal algemene criteria geformuleerd die richting zullen geven aan het toekomstige oproepingsbeleid. In de eerste plaats is erin voorzien, mede gelet ook op de maatschappelijke implicaties verbonden aan het reactiveren van de opkomstplicht, dat bij oproeping van dienstplichtigen zoveel mogelijk worden getracht jongere voor oudere dienstplichtigen op te roepen.
Een striktere toepassing van dit criterium zou de bedrijfsvoering ernstig belemmeren. Dit geldt vooral in de situatie waarin sprake is van buitengewone omstandigheden, in het bijzonder waar het gaat om de (ver)vulling van kritische functies.».
– In paragraaf 4.4., vierde alinea, is aan de vijfde volzin die luidde: «In de tweede plaats is geregeld dat in gewone omstandigheden geen oproeping van dienstplichtigen zal plaatsvinden ouder dan 35 jaar.» toegevoegd de zinsnede «, voor zover het betreft de oproeping voor opleiding en oefening».
– In paragraaf 4.4, vierde alinea, is de zevende volzin die luidde: «Na afloop van de diensttijd in gewone omstandigheden worden de dienstplichtigen opgenomen in het mobilisabele bestand» vervangen door: «Na afloop van het vervullen van de werkelijke dienst voor opleiding en oefening in gewone omstandigheden worden de dienstplichtigen opgenomen in het mobilisabele bestand». Aan dezelfde alinea is de laatste volzin toegevoegd, die luidt: «In verband daarmee is de laatstgenoemde leeftijdsgrens eveneens opgenomen voor herhalingsoefeningen».
– Aan het slot van de laatste alinea van paragraaf 4.4 is een nieuwe volzin toegevoegd, die luidt: «Hetzelfde geldt in beginsel voor de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen van dienstplichtigen die in gewone omstandigheden (voorlopig) niet in werkelijke dienst behoeven te komen (artikel 16, vijfde lid)».
– Aan het opschrift van paragraaf 5 is «opschorting en beëindiging daarvan» vervangen door: «opschorting van de opkomstplicht en daarmee samenhangende bepalingen alsmede de beëindiging daarvan». De inhoudsopgave is behorende bij de memorie van toelichting dienovereenkomstig aangepast.
– In paragraaf 5, eerste alinea, eerste volzin, is «artikel 98, derde lid» vervangen door: «artikel 98, derde lid, eerste volzin».
– In paragraaf 5 is aan het slot van de tweede alinea toegevoegd de volzin die luidt: «In het geval een van de kamers overwegende bezwaren tegen het voornoemde koninklijk besluit heeft is erin voorzien dat het besluit wordt ingetrokken (artikel 37, tweede lid)».
– In paragraaf 5, derde alinea, is de eerste volzin «De beëindiging van de opschorting» vervangen door: «De (al of niet gefaseerde) beëindiging van de opschorting».
– In paragraaf 5, derde alinea, is aan het slot van de tweede volzin toegevoegd: «(artikel 38, tweede lid, eerste tot en met derde volzin).» Voorts ontbrak de laatste volzin van die alinea.
– In paragraaf 5 is na de derde alinea de vierde alinea toegevoegd.
– In paragraaf 5, zesde alinea, eerste volzin, is «In afwijking van de hierbovengeschetste regeling van het voorliggend voorstel» vervangen door: «In afwijking van de hierbovengeschetste opschortingsregeling in de artikelen 37 en 38 van het voorliggende voorstel».
– In paragraaf 5, achtste alinea, tweede volzin, is «Nederlandse grondgebied» vervangen door: «Nederland» en is in de derde volzin van die alinea «uitsluitend» vervangen door: «in eerste instantie».
– In paragraaf 5 ontbraken de laatste drie alinea's.
– In paragraaf 6 is de eerste alinea die luidde: «Nadat het besluit tot verdere activering van het dienstplichtstelsel is genomen, kan bij een dreigend groot conflict in bondgenootschappelijk verband worden besloten tot het nemen van maatregelen die leiden tot het op voet van oorlog brengen van de strijdkrachten van het bondgenootschap.
Het ligt daarbij niet voor de hand dat de regering het besluit tot mobilisatie neemt alvorens andere NAVO-lidstaten hebben toegezegd dezelfde maatregelen te nemen» vervangen door: «Nadat het besluit tot verdere activering van het dienstplichtstelsel is genomen, kan bij een dreigend groot conflict in bondgenootschappelijk verband worden besloten tot het nemen van maatregelen die leiden tot het op voet van oorlog brengen van de strijdkrachten van het bondgenootschap (= mobilisatie). Het mobilisatiesysteem van de krijgsmacht heeft ten doel in geval buitengewone omstandigheden de paraatheid van de krijgsmachtdelen (eventueel separaat), te verhogen door het (eventueel gefaseerd) op volledige sterkte brengen van operationele/parate eenheden en het vervolgens activeren van reserve-eenheden. Het ligt daarbij niet voor de hand dat de regering het besluit tot mobilisatie neemt alvorens andere NAVO-lidstaten hebben toegezegd dezelfde maatregelen te nemen. Nadat een dergelijk besluit is genomen, moeten de militaire middelen op adequate en efficiënte wijze gereed kunnen worden gesteld».
– In paragraaf 6, tweede alinea, zijn na de tweede volzin de derde en vierde volzin toegevoegd, luidende: «De hierbovenbedoelde procedure behelst het volgende: bij koninklijk besluit, op voordracht van de Minister-President, kan in buitengewone omstandigheden artikel 17, eerste lid, in werking worden gesteld, waardoor de Minister van Defensie de bevoegdheid krijgt dienstplichtigen te mobiliseren. Het koninklijk besluit wordt ingevolge het voorgestelde artikel 18, tweede lid, terstond gevolgd door een ontwerp-verlengingswet, waarin de duur van de werkelijke dienst in buitengewone omstandigheden wordt geregeld».
– In paragraaf 6 ontbrak de derde alinea.
– In paragraaf 7, tweede alinea, eerste volzin is «In de eindsituatie» vervangen door: «Na de overgangsfase».
– In paragraaf 7 is de derde alinea, luidende: «Dat wil zeggen dat in geval van mobilisatie pas in laatste instantie een beroep op dienstplichtigen zal worden gedaan. Het vorenstaande is slechts anders gedurende de overgangsperiode, waarin nog over onvoldoende reserveplichtig gewezen beroepspersoneel kan worden beschikt. Zoals reeds in de Prioriteitennota aangegeven zal gedurende die periode als aanvulling op het reservistenbestand voor de mobilisabele component zonodig moeten worden teruggevallen op personeel afkomstig uit de laatste lichtingen dienstplichtigen met een mobilisatiebestemming. Daartoe is in het overgangsrecht een voorziening getroffen (artikel 54)» vervangen door: «Het vorenstaande is slechts anders gedurende de overgangsperiode naar een vrijwilligerskrijgsmacht, waarin voor de oorlogsorganisatie nog over onvoldoende reserveplichtig gewezen beroepspersoneel kan worden beschikt. Zoals reeds in de Prioriteitennota, maar ook in de brieven van 22 april 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 400 X, nrs. 59 en 60) van de voormalige Minister van Defensie is aangegeven, zal gedurende die periode als aanvulling op het reservistenbestand voor de mobilisabele component zonodig moeten worden teruggevallen op personeel afkomstig uit de laatste lichtingen dienstplichtigen met een mobilisatiebestemming. Het mobilisabele bestand dienstplichtigen, bedoeld in artikel 56, vormt gedurende de overgangsfase het enige alternatief om de oorlogsorganisatie aan te vullen. Dit geldt in het bijzonder voor de Koninklijke Landmacht. In verband daarmee is geregeld dat het besluit tot mobilisatie van deze groep dienstplichtigen kan worden genomen zonder dat daartoe eerst de opschorting dient te worden beëindigd (verwezen zij naar de artikelen 63, vierde lid, en 37, derde lid). Dit betekent dat deze dienstplichtigen in de overgangsfase in voorkomend geval op grond van de artikelen 17 juncto 18 van de Kaderwet dienstplicht in geval van buitengewone omstandigheden bij koninklijk besluit, terstond gevolgd door een zogenaamde verlengingswet, kunnen worden opgeroepen voor het vervullen van werkelijke dienst.
In samenhang hiermee is ingevolge artikel 56, vijfde en zesde lid, voorzien in de mogelijkheid dat de Minister van Defensie bij oproeping in buitengewone omstandigheden van deze dienstplichtigen tijdelijk regels kan stellen met betrekking tot en voor zover nodig in afwijking van de in artikel 21 genoemde onderwerpen betreffende de rechtspositie van dienstplichtigen (Thans is een soortgelijke bepaling tot afwijking van de rechtspositie opgenomen in artikel 2 van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen. Een pendant is opgenomen in artikel 2 van het Algemeen militair ambtenarenreglement.)».
– In paragraaf 7 zijn de laatste twee alinea's toegevoegd.
– In de toelichting op de artikelen 3 en 4 is in de tweede volzin van de eerste alinea na «basisadministratie» toegevoegd «persoonsgegevens» en voorts is de tweede alinea die luidde: «Het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 4 is een voorziening waarop een beroep kan worden gedaan ingeval de normale registratiemethodiek niet functioneert. Deze voorziening is thans opgenomen in artikel 8 van de Dienstplichtwet» vervangen door: «Het bepaalde in het tweede lid van artikel 4 is een voorziening waarop een beroep kan worden gedaan ingeval de normale registratiemethodiek naar het oordeel van de Minister van Defensie niet adequaat functioneert. Een soortgelijke voorziening is thans opgenomen in artikel 8 van de Dienstplichtwet. In tegenstelling met de Dienstplichtwet is het de bedoeling om bij algemene maatregel van bestuur hieraan nadere invulling te geven».
– In de toelichting op artikel 5 is de eerste volzin die luidde: Tot op heden ontvangt de ingeschrevene van de gemeente waar hij in de basisadministratie is ingeschreven een bericht van inschrijving» vervallen. Toegevoegd is de passage na de eerste nieuwe volzin.
– De toelichting op het nieuwe artikel 10 ontbrak.
– De toelichting op het nieuwe artikel 13 die luidde: «Op aanvraag kan ontheffing worden verleend aan die dienstplichtige waarvoor de vervulling van werkelijke dienst een bijzondere hardheid zou betekenen vanwege bijzondere omstandigheden (artikel 11, eerste lid). In dit artikel wordt in tegenstelling tot de Dienstplichtwet niet langer gesproken van vrijstelling, maar van ontheffing. Deze term brengt tot uitdrukking dat het niet gaat om vrijstelling van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst voor een categorie van gevallen, maar om individuele gevallen. De huidige criteria zoals verwoord in artikel 15 van de Dienstplichtwet jo. hoofdstuk IV van het Dienstplichtbesluit op grond waarvan vrijstelling wordt verleend (kostwinnerschap, persoonlijke onmisbaarheid, het bekleden van een godsdienstig of een godsdienstig-menslievend ambt of opleiding tot zodanig ambt, broederdienst en de aanwezigheid van een bijzonder geval) zijn teruggebracht naar één algemeen criterium dat bij nadere invulling mede de thans te onderscheiden criteria van artikel 15 van de Dienstplichtwet kan omvatten. In het voorliggende voorstel is dat aldus geformuleerd dat de invulling van de voorgestelde hardheidsclausule bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader wordt bepaald. Op deze wijze kan flexibel worden ingespeeld op de maatschappelijke en individuele omstandigheden die aan de vooravond van de beëindiging van de opschorting gelden, hetgeen de belangenafweging ten goede zal komen» is vervangen door: «In dit artikel wordt in tegenstelling met de Dienstplichtwet (artikel 15 e.v.) niet langer gesproken van vrijstelling, maar van ontheffing. Deze term brengt, rekening houdend met aanwijzing 125 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, tot uitdrukking dat het niet gaat om vrijstelling van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst voor een categorie van gevallen, maar om individuele gevallen.
Op aanvraag wordt aan die dienstplichtige ontheffing verleend waarvoor de vervulling van werkelijke dienst een bijzondere hardheid zou betekenen vanwege bijzondere omstandigheden (artikel 13, eerste lid). Zoals reeds in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is verwoord, zijn de ontheffingsgronden, in tegenstelling tot de Dienstplichtwet, niet in de wet geëxpliciteerd. In het voorliggende voorstel is dat aldus geformuleerd dat de nadere invulling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ex artikel 15, met inachtneming van de in artikel 14 genoemde voorschriften, zal geschieden. Op deze wijze kan flexibel worden ingespeeld op de maatschappelijke en individuele omstandigheden die aan de vooravond van de beëindiging van de opschorting gelden, hetgeen de belangenafweging ten goede zal komen. De mogelijkheid om ontheffing te verlenen is, blijkens de wet, wel verbonden aan de restrictie dat sprake moet zijn van een bijzonder geval. Een verdere detaillering nu verhoogt de kans op een ontheffingsinstrumentarium dat niet is toegerust en toegespitst op de na de beëindiging van de opschorting geldende omstandigheden.»
– De toelichting op artikel 16 die luidde: «Voor de wijze waarop de oproeping in gewone omstandigheden gestalte is gegeven zij verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting. Als middel om aanbod en behoefte op elkaar af te stemmen kunnen bij algemene maatregel van bestuur bepaalde categorieën dienstplichtigen worden aangewezen die in geval van een oproeping in gewone omstandigheden niet (of voorlopig niet) in werkelijke dienst behoeven te komen. Daarbij ware bijvoorbeeld te denken personen die een zodanige plaats in de maatschappij innemen dat zij niet of moeilijk kunnen worden gemist en ook niet vervangbaar zijn» is vervangen door: «Voor de wijze waarop de oproeping in gewone omstandigheden gestalte is gegeven zij verwezen naar paragraaf 4.4 van het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting. Teneinde te kunnen komen tot een nadere prioriteitsstelling bij de oproeping in gewone omstandigheden is erin voorzien dat bij algemene maatregel van bestuur bepaalde categorieën dienstplichtigen kunnen worden aangewezen die in geval van een oproeping in gewone omstandigheden niet (of voorlopig niet) in werkelijke dienst behoeven te komen (artikel 16, vijfde lid). Daarbij ware bijvoorbeeld te denken personen die een zodanige plaats in de maatschappij innemen dat zij ook in gewone omstandigheden niet of moeilijk kunnen worden gemist en ook niet vervangbaar zijn, maar bijvoorbeeld ook aan hen die op dit moment in aanmerking komen voor een categoriale vrijstellingsgrond. De groepen van dienstplichtigen die in gewone omstandigheden kunnen worden aangewezen, zullen alleen al vanwege de aard van de omstandigheden in beginsel andere groepen zijn dan de groepen van dienstplichtigen die in geval van buitengewone omstandigheden niet of voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen. In tegenstelling met de Dienstplichtwet (artikel 41 van die wet) bevat het voorliggende voorstel geen voorschrift dat aangeeft wanneer de dienstplichtige vanwege het bereiken van een bepaalde leeftijdsgrens uit de dienst wordt ontslagen. Daarentegen is beoogd aan te geven tot welke leeftijd voor de te onderscheiden omstandigheden de operationele verplichtingen voortvloeiend uit deze wet op betrokkenen blijven rusten. Is éénmaal een bepaalde leeftijdsgrens gepasseerd, kan oproeping voor het vervullen van werkelijke dienst niet meer plaatsvinden. Daarnaast is in het voorgestelde artikel 24, voor hen die in werkelijke dienst zijn, voorzien in de mogelijkheid van tussentijdse diensteindiging».
– De toelichting op de nieuwe artikelen 17 en 18 die luidde: «Deze artikelen zien op de mobilisatie van dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden. Ook in deze omstandigheden behoeven bepaalde categorieën dienstplichtigen niet (of voorlopig niet) in werkelijke dienst te komen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden daaromtrent nadere regels gesteld. Daarbij ware bijvoorbeeld te denken aan personeel dat werkzaam is bij bedrijven die voor de voorziening in de materiële behoeften van de krijgsmacht onmisbaar zijn. Artikel 16 strekt tot uitvoering van het additionele artikel XXX van de Grondwet. Het artikel bepaalt hoe gehandeld dient te worden in geval van mobilisatie van dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden. De strekking van deze bepaling is ontleend aan de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Voor verder informatie zij verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen gedeelte van de toelichting «vervangen door:» Deze artikelen zien op de mobilisatie van dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden. Ook in deze omstandigheden behoeven bepaalde categorieën dienstplichtigen niet (of voorlopig niet) in werkelijke dienst te komen. Daartoe zijn ex artikel 17, derde lid, juncto artikel 62 bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld (in concreto: het meergenoemde Mobilisatie-vrijstellingsbesluit)».
– In de toelichting op artikel 21 is de laatste alinea vervallen. Deze alinea luidde: «Er is nog geen rekening gehouden met het voorstel van wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en andere wetten inzake de wijze waarop het georganiseerd overleg wordt gevoerd (Kamerstukken II 1993/94, 23 792). Te zijner tijd zal onderdeel m van artikel 19 dienaangaande worden aangepast».
– De toelichting op artikel 24 die luidde: «Bij dienstplichtigen spreekt men in tegenstelling tot de militair ambtenaar niet van dienstverband, maar van dienstplicht. Dit artikel strekt ertoe de omstandigheden aan te geven op grond waarvan de verplichtingen van deze wet niet langer op betrokkenen van toepassing zijn. De in het artikel genoemde omstandigheden komen inhoudelijk overeen met het daaromtrent bepaalde in artikel 42 van de Dienstplichtwet» is vervangen door: «Anders dan bij de militair ambtenaar, die op eigen verzoek door de overheid wordt aangesteld in militaire openbare dienst om bij de krijgsmacht werkzaam te zijn, wordt de dienstplichtige (eenzijdig) wettelijk verplicht bij de krijgsmacht te dienen. Dit impliceert dat de verhouding tussen de dienstplichtige en de overheid een verhouding is van eigen aard, welke niet kan worden beheerst door het algemeen geldende arbeidsrecht respectievelijk (militaire) ambtenarenrecht, zodat de maatregelen en voorzieningen, welke op de verhouding werknemer/werkgever zijn ingesteld, niet zonder meer op deze verhouding kunnen worden toegepast. Om vorenstaande reden strekt dit artikel ertoe de omstandigheden aan te geven op grond waarvan de operationele verplichtingen van deze wet niet langer van toepassing zijn. De in het onderhavige artikel genoemde omstandigheden op grond waarvan de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet langer van toepassing zijn, komen inhoudelijk overeen met het daaromtrent bepaalde in artikel 42 van de Dienstplichtwet».
– In de toelichting op artikel 42 ontbrak de toelichting na de tweede volzin.
– In de toelichting op artikel 44 is in de laatste alinea, derde volzin «Voorstellen tot wijziging» vervangen door: «Mogelijke voorstellen tot wijziging».
– In de toelichting op artikel 50 ontbrak de derde volzin, luidende: «Dit geldt eveneens voor de dienstplichtigen van de laatst nog opkomende ploegen die in voorkomend geval tussentijds de dienst verlaten, omdat zij bijvoorbeeld wegens ziekte of gebreken blijken voorgoed ongeschikt te zijn». Voorts is de aanvang van de vierde volzin die luidde: «Degenen die geschikt zijn verklaard» vervangen door: «Degenen die bij het inwerkingtreden van deze wet geschikt zijn verklaard».
– De toelichting op artikel 51 die luidde: «Ook deze overgangsbepaling heeft betrekking op de conversie naar het nieuwe recht. Degenen die tot gewoon dienstplichtigen zijn bestemd doch niet voor eerste oefening zijn opgeroepen worden beschouwd als ingeschrevenen in de zin van deze wet.
Op hen zijn – na beëindiging van de opschorting – de uit de Kaderwet dienstplicht voortvloeiende verplichtingen van toepassing» is vervangen door: «Ook deze overgangsbepaling heeft betrekking op de conversie naar het nieuwe recht. Degenen die reeds als gewoon dienstplichtigen zijn ingelijfd doch niet meer voor eerste oefening (zullen) worden opgeroepen worden beschouwd als ingeschrevenen in de zin van deze wet. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan degenen aan wie uitstel van eerste oefening is verleend. Op hen zijn – na beëindiging van de opschorting – in beginsel de uit de Kaderwet dienstplicht voortvloeiende (operationele) verplichtingen van toepassing».
– In de toelichting op artikel 52 zijn de tweede en derde alinea die luidde: «Degenen die voor de eerste maal een vrijstelling hebben aangevraagd doch waarop nog niet onherroepelijk is beslist ten tijde van de inwerkingtreding van deze wet, worden daarentegen beschouwd als ingeschrevenen in de zin van deze wet. Een dergelijke aanpak voorkomt dat de laatstbedoelde personen niet onder de reikwijdte van de nieuwe wet vallen. Afzonderlijk is geregeld dat de laatste dienstplichtigen in werkelijke dienst die een aanvraag om een vrijstelling hebben ingediend doch waarop voor 1 januari 1997 nog niet onherroepelijk is beslist, worden beschouwd als ingeschrevenen in de zin van deze wet, tenzij de dienst voor hen inmiddels voor 1 januari 1997 is geëindigd» vervangen door: «Teneinde zoveel mogelijk recht te doen aan de positie van degenen die een aanvraag om vrijstelling van dienst als gewoon dienstplichtige hebben ingediend is in het derde lid geregeld dat de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnde aanvragen om vrijstelling verder worden behandeld en afgedaan overeenkomstig de bepalingen van de Dienstplichtwet. Een dienovereenkomstige regeling is opgenomen voor de laatste dienstplichtigen in werkelijke dienst. Opgemerkt zij nog dat een dergelijke voorziening noodzakelijk is, aangezien de Dienstplichtwet op het moment van inwerkingtreding van deze wet wordt ingetrokken en slechts van toepassing blijft op de laatste dienstplichtigen die de werkelijke dienst vervullen. Ter voorkoming van elk mogelijk misverstand is er in voorzien dat artikel 57 van toepassing is (vierde lid). Zoals reeds in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is uiteengezet, worden ingevolge artikel 24 van de Dienstplichtwet (onder meer) tot buitengewoon dienstplichtigen bestemd zij die krachtens artikel 15 van die wet van de dienst zijn vrijgesteld als gewoon dienstplichtige. Hij die tot buitengewoon dienstplichtige is bestemd, is slechts verplicht tot het vervullen van werkelijke dienst in buitengewone omstandigheden. Zij worden in de terminologie van de Kaderwet dienstplicht beschouwd als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing, dat wil zeggen voor zover het betreft de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst in gewone omstandigheden».
– In de toelichting op artikel 56 is de passage die luidde: «Ingevolge deze wet worden zij beschouwd als dienstplichtigen en rusten op hen de uit deze wet voortvloeiende dienverplichtingen, met uitzondering van de verplichting tot opleiding en oefening. Deze verplichtingen gelden slechts voor zover zij de huidige ontslagleeftijd (verwezen zij artikel 41 van de Dienstplichtwet) nog niet hebben bereikt. Aangezien de vaststelling van de geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst een momentopname is, is tevens opgenomen dat zij na reactivering van het dienstplichtstelsel en voorzover zij op dat moment de in dit artikel opgenomen leeftijdsgrenzen nog niet zijn gepasseerd opnieuw voor een keuring kunnen worden opgeroepen» vervangen door: «Zoals gezegd in paragraaf 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting vormen zij gedurende de overgangsperiode naar een vrijwilligerskrijgsmacht, waarin nog over onvoldoende gewezen reserveplichtig beroepspersoneel kan worden beschikt het enige alternatief om de oorlogsorganisatie van vooral de Koninklijke Landmacht aan te vullen. Met het oog daarop kunnen deze dienstplichtigen in geval buitengewone omstandigheden op grond van de artikelen 17 juncto 18 van de Kaderwet dienstplicht opgeroepen (zoals dit overigens thans ook mogelijk is) zonder dat daartoe eerst de opschorting door toepassing van artikel 38 dient te worden beëindigd. Nadat deze dienstplichtigen gefaseerd zullen zijn uitgestroomd op de wijze als voorzien in dit artikel zal de reservecomponent van de krijgsmacht zijn gevuld met het daarvoor benodigde reserveplichtig gewezen beroepspersoneel. Deze verplichtingen gelden slechts voor zover zij de huidige ontslagleeftijd (verwezen zij artikel 41 van de Dienstplichtwet) nog niet hebben bereikt. Aangezien de vaststelling van de geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst een momentopname is, is tevens opgenomen dat opnieuw voor een keuring kunnen worden opgeroepen. Tot slot is in het vijfde en zesde lid de mogelijkheid opgenomen dat de Minister van Defensie bij oproeping in buitengewone omstandigheden (waarvoor machtiging bij koninklijk besluit is vereist, terstond gevolgd door een ontwerp-verlengingswet) van de dienstplichtigen tijdelijk kan regels stellen met betrekking tot en zo nodig in afwijking van de in artikel 21 genoemde onderwerpen betreffende de rechtspositie van dienstplichtigen. Een dergelijke bepaling is noodzakelijk zodat deze groep dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden de operationele taken slagvaardig en optimaal kunnen uitvoeren. In die situaties is het immers niet altijd mogelijk om de rechtspositie van dit dienstplichtig personeel volledig dezelfde te doen zijn als die welke geldt in gewone omstandigheden. Daarenboven is met het oog op de rechtszekerheid erin voorzien dat na de totstandkoming van de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk een voordracht wordt gedaan voor een algemene maatregel van bestuur tot nadere regeling van de betrokken onderwerpen».
– In de toelichting op artikel 57 is de passage die luidde: «Op deze wijze is tot uitdrukking gebracht dat in de overgangsfase op deze categorie dienstplichtigen, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, slechts in laatste instantie een beroep zal worden gedaan. Mocht onverhoopt een beroep op deze categorie dienstplichtigen worden gedaan, kunnen ook zij opnieuw, overeenkomstig artikel 6, worden opgeroepen voor een keuring» vervangen door: «Bovendien geldt dat, alvorens zij kunnen worden opgeroepen, door toepassing van artikel 38 de opschorting dient te zijn beëindigd. Het gaat bij buitengewoon dienstplichtigen om dienstplichtigen die onder de vigeur van de Dienstplichtwet nimmer de eerste oefening hebben vervuld. Op deze wijze is tot uitdrukking gebracht dat in de overgangsfase op deze categorie dienstplichtigen, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, slechts in allerlaatste instantie een beroep zal worden gedaan. Mocht onverhoopt een beroep op deze categorie dienstplichtigen worden gedaan, kunnen ook zij voorts (opnieuw) voor een keuring worden opgeroepen. Tot slot zij gewezen op de derde volzin van het tweede lid. Zoals ook in paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting geldt voor de vrijstelling geestelijk ambt ex artikel 15, eerste lid, onder c, van de Dienstplichtwet, dat deze vrijstelling (ingevolge artikel 27, derde lid, van de Dienstplichtwet, tevens inhoudt dat belanghebbende, niet verplicht is tot het vervullen van werkelijke dienst in buitengewone omstandigheden. Dit is evenwel anders indien bij de oproeping in die omstandigheden blijkt dat de vrijgestelde niet meer verkeert in een geval als in de wettelijke bepaling aangaande deze vrijstelling is bedoeld. Deze afwijking geldt overigens niet voor de overige vrijstellingen van dienst als gewoon dienstplichtige».
– De toelichting op het nieuwe artikel 62 ontbrak.
– In de toelichting op artikel 63 zijn de twee laatste volzinnen die luidde: «Tot slot zijn van de opschorting uitgesloten de opschortingsregeling (de artikelen 35 en 36) en de overgangs-, invoerings-, en slotbepalingen (hoofdstuk 5). Voor verdere informatie hieromtrent zij verwezen naar paragraaf 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting» vervangen door: «Van de opschorting zijn voorts uitgesloten hoofdstuk 4 betreffende de opschorting en de overgangs-, invoerings-, en slotbepalingen (hoofdstuk 5). Tot slot is ten behoeve van de vulling van de oorlogsorganisatie gedurende de overgangsfase door dienstplichtigen met een mobilisabele bestemming voorzien in een (tijdelijke) afwijking (artikel 63, vierde lid), zodat het besluit tot mobilisatie van deze groep dienstplichtigen kan worden genomen zonder dat daartoe eerst de opschorting dient te worden beëindigd. Voor verdere informatie hieromtrent zij verwezen naar paragraaf 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting».
– De mede-ondertekening van de Minister-President en de Minister van Defensie ontbraken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24245-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.