nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 24 vervalt de aanduiding «1.» voor de tekst, benevens
de puntkomma na het woord «dienst» in onderdeel b.
B
In het tweede lid van het bij artikel 44 ingevoegde artikel 60a van de
Wet gewetensbezwaren militaire dienst komt de zinsnede «dan wel daartoe
zijn opgeroepen» te vervallen.
C
In het bij artikel 48d ingevoegde artikel 11 van het bij koninklijke boodschap
van 2 december 1994 ingediende voorstel van wet houdende regelen inzake het
verrichten van veiligheidsonderzoeken (Wet veiligheidsonderzoeken; kamerstukken
24 023) wordt in de aanhef van eerstgenoemd artikel de zinsnede «artikel
11 van de Wet veiligheidsonderzoeken» vervangen door: artikel 12 van
de Wet veiligheidsonderzoeken.
D
Na artikel 48d wordt een nieuw artikel 48e ingevoegd, luidende:
Artikel 48e. Wijziging titel 7.10 van het nieuw Burgerlijk
Wetboek
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 1993 ingediende voorstel
van wet houdende vaststelling van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het
nieuw Burgerlijk Wetboek (kamerstukken II 1993/94, 23 438) tot wet wordt
verheven en in werking is getreden op het moment dat paragraaf 2 van hoofdstuk
5 van deze wet in werking treedt, wordt in artikel 635, eerste lid, onderdeel
a, van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek de zinsnede
«anders dan voor eerste oefening» vervangen door: anders dan voor
oefening en opleiding.
E
In de tweede volzin van artikel 52, derde lid, volgt na het woord «vrijstelling»
een punt en vervalt de zinsnede «die op 1 januari 1997 nog niet zijn
afgedaan.».
F
In artikel 54, eerste lid, vervalt de zinsnede «dan wel daartoe
zijn opgeroepen».
G
In artikel 60 vervalt de zinsnede «, na 1 januari 1997» en
wordt na de woorden «tegen wie» ingevoegd: voor 1 januari 1997.
H
In artikel 63 wordt na het vierde lid een nieuw vijfde lid ingevoegd,
luidende:
5. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke
boodschap van 29 juli 1994 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van
de noodwetgeving aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en nieuwe
regels ter harmonisatie van de terminologie voor buitengewone omstandigheden
waarin noodwetgeving kan worden toegepast en de procedures volgens welke een
uitzonderingstoestand in werking wordt gesteld (Invoeringswet Coördinatiewet
uitzonderingstoestanden; kamerstukken 23 791) nog niet in werking is
getreden, vervalt in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet voor het
reserve-personeel der krijgsmacht 1985 de zinsnede «en dienstplichtigen
buitengewoon in werkelijke dienst zijn».
I
In de bij deze wet behorende inhoudsopgave wordt na de omschrijving van
artikel 48d ingevoegd:
Artikel 48e. Wijziging titel 7.10 van het nieuw Burgerlijk
Wetboek
Toelichting
1. Algemeen
Deze technische nota van wijziging behelst allereerst afstemming van het
overgangsrecht van het onderhavige voorstel van wet op het besluit van de
Staatssecretaris van Defensie om per 1 februari 1996 niet langer dienstplichtigen
op te roepen voor de vervulling van de eerste oefening (kamerstukken II 1995/96,
24 400 X, nr. 63) en het besluit van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid om vanaf die datum niet langer erkende gewetensbezwaarden
op te roepen voor de vervangende dienst (kamerstukken II 1995/96, 24 400
XV, nr. 36). Tevens zijn met het oog op de nadere afstemming op andere regelgeving
enkele wijzigingen aangebracht. Tot slot is nog een enkele redactionele onvolkomenheid
rechtgezet.
2. Artikelen
B en G. Deze onderdelen zijn het gevolg van de hierbovengenoemde besluiten
om niet langer dienstplichtigen en erkende gewetensbezwaarden op te roepen
voor de vervulling van de eerste oefening respectievelijk de vervangende dienst.
C. Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het voorstel van wet
houdende regelen inzake het verrichten van veiligheidsonderzoeken (Wet veiligheidsonderzoeken;
kamerstukken 24 023) in de Tweede Kamer is in dat voorstel een vernummering
aangebracht. Dit onderdeel betreft de afstemming op deze vernummering.
E. Dit onderdeel moet worden gezien in het licht van de maatregelen die
zijn getroffen om dienstplichtigen de mogelijkheid te bieden de dienst voortijdig
te laten verlaten (verwezen zij bijvoorbeeld naar kamerstukken II 1995/96,
24 400 X, nr. 63, p. 2). Tegen die achtergrond en gezien het, ook mede
daardoor, sterk verminderde aantal aanvragen om vrijstelling, zullen ingediende
aanvragen tijdig kunnen worden afgedaan.
H. In de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is
in artikel XIII van hoofdstuk V een wijziging van artikel 4 van de Wet voor
het reserve-personeel der krijgsmacht 1985 opgenomen. Deze wijziging heeft
onder meer tot doel dat de oproeping van het reserve-personeel in buitengewone
omstandigheden kan plaatsvinden zonder dat tevens dienstplichtigen in werkelijke
dienst zijn of behoeven te zijn. Mocht op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden
nog niet in werking zijn getreden, dan achten ondergetekenden het wenselijk,
gelet op de opschorting van de opkomstplicht van dienstplichtigen, dat deze
ontkoppeling reeds bij de inwerkingtreding van deze wet wordt gerealiseerd.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok
De Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling