nr. 10
AMENDEMENTEN VAN HET LID VAN MIDDELKOOP C.S.
De ondergetekenden stellen de volgende amendementen voor:
I
Artikel 13 wordt vervangen door:
Artikel 13
Op aanvraag wordt door Onze Minister ontheffing verleend van de in artikel
16, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst
wegens:
a. persoonlijke onmisbaarheid; of
b. de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.
De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.
II
Na artikel 13 worden de nieuwe artikelen 13a en 13b ingevoegd, luidende:
Artikel 13a. Vrijstelling
Onze Minister verleent vrijstelling van de in artikel 16, eerste lid,
bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst wegens:
a. kostwinnerschap;
b. het bekleden van een geestelijk ambt of een opleiding tot zodanig ambt;
of
c. broederdienst.
Artikel 13b. Beroep op de administratieve rechter
Tegen een besluit van Onze Minister ingevolge de artikelen 13 en 13a kan
een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State.
III
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het opschrift wordt «en ontheffing» vervangen door:
, ontheffing en vrijstelling.
B. In het eerste, tweede en in de aanhef van het derde lid wordt «of
een ontheffing» telkens vervangen door: , een ontheffing of een vrijstelling.
C. In het derde lid, onderdelen a en c, wordt «of de ontheffing»
telkens vervangen door: , de ontheffing of de vrijstelling.
IV
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het opschrift wordt «en ontheffing» vervangen door:
, ontheffing en vrijstelling.
B. In de eerste volzin wordt «met betrekking tot uitstel en ontheffing
als bedoeld in de artikelen 12 en 13, eerste lid» vervangen door: met
betrekking tot uitstel, ontheffing en vrijstelling als bedoeld in de artikelen
12, 13, en 13a.
V
In artikel 16, derde lid, wordt «12 en 13, eerste lid» vervangen
door: 12, 13, 13a.
VI
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
A. Het eerste en tweede lid worden vervangen door:
1. Degene aan wie op grond van:
a. artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet
zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling
is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt
als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
b. artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet zoals
luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling
is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt
als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
2. Degene aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op
grond van:
a. artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet
een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze
vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige
in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
b. artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet een
tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze
vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige
in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
B. In de eerste volzin van het vierde lid wordt na «in het genot
van een voorgoed verleende vrijstelling» ingevoegd: dan wel in het genot
van een voorgoed verleende ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede
lid.
Toelichting
Het verdient aanbeveling de thans geldende vrijstellingsgronden van de
Dienstplichtwet een plaats te geven in de Kaderwet dienstplicht. Een discussie
over de precieze uitwerking en/of handhaving van de vrijstellings- en ontheffingsgronden
kan plaatsvinden bij een eventuele herinvoering van de dienstplicht. Het amendement
beoogt de thans geldende vrijstellingsgronden, neergelegd in artikel 15, eerste
lid, onderdelen a, c en d, van de Dienstplichtwet, opnieuw als vrijstellingsgronden
op te nemen in artikel 13a van de Kaderwet Dienstplicht. De thans geldende
vrijstellingsgronden, neergelegd in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en
e, van de Dienstplichtwet, zijn als ontheffingsgronden opgenomen in het gewijzigde
artikel 13, eerste lid, van de Kaderwet Dienstplicht. De nadere uitwerking
van deze vrijstellings- en ontheffingsgronden kan plaatsvinden in lagere wetgeving
op grond van artikel 15. Op deze wijze worden zowel de rechtszekerheid van
de burger als de beoogde flexibiliteit van het vrijstellings- en ontheffingsinstrumentarium
verzekerd.
Van Middelkoop
Hillen
Van den Berg
Stellingwerf
De Koning
Sipkes
Sterk
Van den Doel