24 245
Bepalingen met betrekking tot de militaire dienstplicht alsmede wijziging van enige wetten en overgangsrecht (Kaderwet dienstplicht)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAPAAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende bepalingen met betrekking tot de militaire dienstplicht alsmede wijziging van enige wetten en overgangsrecht (Kaderwet dienstplicht).

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Tavarnelle

7 juli 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is ingevolge artikel 98, derde lid, eerste volzin, en het additionele artikel XXX van de Grondwet regels te stellen met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping van dienstplichtigen in werkelijke dienst en de oproeping van dienstplichtigen in buitengewone omstandigheden;

dat het voorts gewenst is de afzonderlijke regelingen op het gebied van de dienstplicht samen te voegen tot een Kaderwet dienstplicht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Paragraaf 1. Definities en toepassingsgebied

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. dienstplichtige: hij die ingevolge deze wet geschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst;

c. groot verlof: tijd gedurende welke de dienstplichtige zich niet in werkelijke dienst bevindt of moet bevinden.

2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van personen, die ongeschikt zijn verklaard, zijn ontheven van de verplichting tot het vervullen van werkelijke dienst, zijn uitgesloten van de dienstplicht of te wier aanzien een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgehad, worden hieronder, voor zover het tegendeel niet blijkt, verstaan degenen omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak onherroepelijk is geworden.

3. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gesproken van het oproepen van dienstplichtigen voor het vervullen van werkelijke dienst, wordt daaronder ten aanzien van hen die zich reeds in werkelijke dienst bevinden, verstaan het houden of blijven in werkelijke dienst.

Artikel 2. Toepassingsgebied

Uitgezonderd paragraaf 2 van hoofdstuk 1 is deze wet niet van toepassing op hen die als militair ambtenaar zijn aangesteld.

Paragraaf 2. Inschrijving

Artikel 3. In te schrijven personen

1. Voor de dienstplicht wordt ingeschreven de mannelijke Nederlander die op 1 januari van het jaar waarin hij de leeftijd van 17 jaar bereikt als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of had behoren te zijn ingeschreven.

2. Voor de dienstplicht wordt voorts ingeschreven:

a. de mannelijke Nederlander, die na het in het eerste lid bedoelde tijdstip en voor 1 januari van het jaar, waarin hij de leeftijd van 35 jaar bereikt als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven of behoort te worden ingeschreven; en

b. de mannelijke persoon die in het in onderdeel a bedoelde tijdvak Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, indien hij als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of had behoren te zijn ingeschreven.

Artikel 4. Gemeente van inschrijving

1. De inschrijving voor de dienstplicht geschiedt door het gemeentebestuur van de gemeente, waar de in artikel 3 bedoelde personen op het tijdstip van de inschrijving, als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens van die gemeente zijn ingeschreven of hadden behoren te zijn ingeschreven.

2. Voor zover Onze Minister het nodig oordeelt, geschiedt de inschrijving op aangifte en vindt deze plaats bij het gemeentebestuur van de gemeente, bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot inschrijving op aangifte. Deze algemene maatregel van bestuur bevat ten minste een regeling omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de inschrijving op aangifte plaatsvindt.

Artikel 5. Bericht van inschrijving

Onze Minister zendt zo spoedig mogelijk nadat de inschrijving heeft plaatsgevonden aan iedere voor de dienstplicht ingeschreven persoon een bericht van inschrijving met vermelding van het registratienummer.

Paragraaf 3. Keuring

Artikel 6. Keuring

1. Voor zover Onze Minister het nodig acht, is iedere ingeschrevene verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek ter beoordeling van zijn lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst in het algemeen en ter verkrijging van gegevens voor zijn bestemming in de krijgsmacht, in deze wet aangeduid als keuring.

2. Ten behoeve van de keuring stelt Onze Minister keuringscommissies in.

3. De ingeschrevene is verplicht bij de aanmelding voor het ondergaan van de keuring de aan hem toegezonden oproep te tonen en een document te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

4. De keuringsuitslag wordt binnen twee weken na de keuring door een keuringscommissie vastgesteld. Bij geschiktverklaring vermeldt de bekendmaking dat de betrokkene als dienstplichtige wordt aangemerkt.

Artikel 7. Herkeuring

1. Een aanvraag om herkeuring dient door betrokkene binnen zes weken na de bekendmaking van de keuringsuitslag schriftelijk aan de herkeuringscommissie te worden gedaan. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.

2. Ten behoeve van de herkeuring stelt Onze Minister een of meer herkeuringscommissies in.

3. Aan een herkeuring wordt niet deelgenomen door een geneeskundige die de keuring heeft verricht.

4. Indien de aanvrager is verhinderd aan de oproep voor de herkeuring gevolg te geven, doet hij daarvan schriftelijk met opgave van redenen onverwijld mededeling aan de herkeuringscommissie. Indien de redenen waarom aan de oproep geen gevolg werd gegeven, naar het oordeel van de herkeuringscommissie gegrond zijn, wordt een nieuwe datum voor de herkeuring vastgesteld en wordt de aanvrager daarvoor opnieuw opgeroepen. Indien de redenen ongegrond worden geoordeeld, vervalt de aanvraag tot herkeuring.

5. De herkeuringsuitslag wordt binnen twee weken na de herkeuring door een herkeuringscommissie vastgesteld. Bij geschiktverklaring vermeldt de bekendmaking dat de betrokkene als dienstplichtige wordt aangemerkt.

Artikel 8. Beslissing (her)keuringscommissie

1. De beslissing van een keuringscommissie of een herkeuringscommissie betreft:

a. geschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst;

b. tijdelijke ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst; of

c. ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst.

2. De beslissing van een herkeuringscommissie treedt in de plaats van die van een keuringscommissie.

3. Na het verstrijken van de duur van de tijdelijke ongeschiktheid wordt de betrokkene opnieuw voor een keuring opgeroepen.

Artikel 9. Nadere regels keuring en herkeuring

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot keuring en herkeuring als bedoeld in deze paragraaf. Deze algemene maatregel van bestuur bevat ten minste een regeling omtrent:

a. de omvang en de samenstelling van de keurings- en herkeuringscommissies;

b. de vereisten waaraan de leden van de keurings- en herkeuringscommissies moeten voldoen;

c. de omvang van de keuring en de herkeuring; en

d. de wijze waarop de geschiktheid of ongeschiktheid voor het vervullen van werkelijke dienst wordt beoordeeld.

Artikel 10. Afkeuring door bedrog

1. Bestaat er naar het oordeel van Onze Minister gegrond vermoeden, dat iemand voorgoed ongeschikt is verklaard voor het vervullen van werkelijke dienst als gevolg van bedrog, wordt de desbetreffende beslissing door hem vervallen verklaard en komen op betrokkene de verplichtingen te rusten als ware hij geschikt verklaard.

2. Tegen een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Paragraaf 4. Uitsluiting

Artikel 11. Redenen van uitsluiting

1. Van de dienst wordt uitgesloten

a. hij die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een of meer straffen, zwaarder of tezamen zwaarder dan een gevangenisstraf van zes maanden; of

b. hij die bij rechterlijke uitspraak is ontzet uit het recht om bij de gewapende macht te dienen.

2. Onverminderd het eerste lid kan van de dienst worden uitgesloten hij die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een van de misdrijven omschreven in artikel 34, tweede lid, van deze wet en in de artikelen 109 en 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt hij, die gratie heeft gekregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten.

4. De uitsluiting geschiedt door Onze Minister.

5. In bijzondere gevallen kan de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, achterwege worden gelaten.

6. Onze Minister van Justitie bewerkstelligt dat ten aanzien van de voor de dienstplicht ingeschreven personen, die in de termen vallen om te worden uitgesloten als bedoeld in het eerste en tweede lid, de nodige opgaven worden gedaan aan Onze Minister.

7. Tegen een besluit van Onze Minister met betrekking tot uitsluiting kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Paragraaf 5. Werkelijke dienst

Artikel 12. Uitstel

Op aanvraag kan door Onze Minister uitstel worden verleend van de in artikel 16, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst in de gevallen, waarin dit in het belang van de dienstplichtige of om andere redenen wenselijk is en voor zover het militair belang niet wordt geschaad. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.

Artikel 13. Ontheffing

1. Op aanvraag wordt door Onze Minister wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden ontheffing verleend van de in artikel 16, eerste lid, bedoelde verplichtingen tot het vervullen van werkelijke dienst. De aanvraag vermeldt mede het registratienummer en is met redenen omkleed.

2. Tegen een besluit van Onze Minister met betrekking tot een ontheffing kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 14. Nadere voorschriften uitstel en ontheffing

1. Uitstel of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

2. Aan uitstel of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

3. Uitstel of een ontheffing kan door Onze Minister worden ingetrokken, wanneer:

a. een of meer redenen waarom het uitstel of de ontheffing is verleend, is of zijn vervallen;

b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd; of

c. na de verlening zodanige feiten of omstandigheden bekend zijn geworden dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, het uitstel of de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend.

Artikel 15. Nadere regels uitstel en ontheffing

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot uitstel en ontheffing als bedoeld in de artikelen 12 en 13, eerste lid.

Artikel 16. Gewone omstandigheden

1. De dienstplichtige is in gewone omstandigheden uitsluitend verplicht tot het vervullen van werkelijke dienst voor opleiding en oefening alsmede voor herhalingsoefeningen.

2. Oproeping voor opleiding en oefening respectievelijk herhalingsoefeningen geschiedt door Onze Minister. De dienstplichtigen zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven.

3. Onverminderd de artikelen 12 en 13, eerste lid, alsmede het vijfde lid van dit artikel, gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen zoveel mogelijk vooraf aan de oproeping van oudere dienstplichtigen. Voor opleiding en oefening worden dienstplichtigen ouder dan 35 jaar niet opgeroepen. In geval van herhalingsoefeningen vindt geen oproeping van dienstplichtigen ouder dan 45 jaar plaats.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de duur van de werkelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, die voor groepen van functies verschillend kan worden gesteld. De duur van de opleiding en oefening bedraagt ten hoogste achttien maanden. De duur van de herhalingsoefeningen bedraagt al of niet aaneengesloten ten hoogste drie maanden.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van dienstplichtigen worden aangewezen die in geval van een oproeping als bedoeld in het eerste lid niet of voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Artikel 17. Buitengewone omstandigheden

1. Onverminderd artikel 18 kan Onze Minister in geval van buitengewone omstandigheden dienstplichtigen oproepen voor het vervullen van werkelijke dienst, voor zover dat nodig is ter uitvoering van de militaire taak. De dienstplichtigen zijn verplicht aan deze oproeping gevolg te geven.

2. Onverminderd het derde lid gaat de oproeping van jongere dienstplichtigen zoveel mogelijk vooraf aan de oproeping van oudere dienstplichtigen. Oproeping van dienstplichtigen ouder dan 45 jaar vindt niet plaats.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen van dienstplichtigen worden aangewezen die in geval van een oproeping als bedoeld in het eerste lid niet of voorlopig niet in werkelijke dienst behoeven te komen.

Artikel 18. Procedure oproeping in buitengewone omstandigheden

1. In geval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, artikel 17, eerste lid, in werking worden gesteld.

2. Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal omtrent het voortduren van de werking van artikel 17, eerste lid.

3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, artikel 17, eerste lid, onverwijld buiten werking gesteld.

4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kan artikel 17, eerste lid, buiten werking worden gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 19. Verlenging werkelijke dienst

De werkelijke dienst kan voor de dienstplichtige, indien hij voor groot verlof in aanmerking komt, worden verlengd

a. gedurende evenveel dagen als hij voor het ondergaan van straf, door ongeoorloofde afwezigheid of door desertie niet aan de dagelijkse dienst heeft deelgenomen;

b. zolang dit nodig is voor het ondergaan van straf, voor het onderzoek omtrent een strafbaar feit waarvan hij wordt verdacht en waarvoor een vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd; of

c. zolang het vertrek met groot verlof gevaar kan opleveren voor de verspreiding van een bij het onderdeel van de krijgsmacht waar de werkelijke dienst wordt vervuld heersende of geheerst hebbende besmettelijke ziekte.

Paragraaf 6. Groot verlof

Artikel 20. Groot verlof

1. Het verlenen van groot verlof geschiedt door Onze Minister.

2. De dienstplichtige met groot verlof is verplicht om aan door Onze Minister aan te wijzen functionarissen inzage te verlenen van aan hem uitgereikte militaire bescheiden alsmede om aan Onze Minister desgevraagd alle in verband met zijn dienstplicht gewenste inlichtingen te verschaffen.

HOOFDSTUK 2. RECHTSTOESTAND

Paragraaf 1. Rechtspositie

Artikel 21. Rechtspositieregeling

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de dienstplichtige in werkelijke dienst en voor zover nodig voor de gewezen dienstplichtige voorschriften vastgesteld betreffende:

a. opleiding;

b. onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid anders dan ingevolge hoofdstuk 1;

c. bevordering;

d. terugstelling bij administratieve maatregel;

e. diensttijden;

f. verlof;

g. aanspraken en verplichtingen in verband met de gezondheidszorg;

h. bescherming bij de arbeid;

i. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

j. rechten en verplichtingen van dienstplichtigen, verband houdende met het uitoefenen van medezeggenschap;

k. bezoldiging en overige militaire inkomsten;

l. overige rechten en verplichtingen; en

m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel en verenigingen van dienstplichtige militairen overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van dienstplichtigen, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt.

Artikel 22. Toepassing Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen inzake functietoewijzing, bevordering en aanwijzing voor het volgen van een opleiding.

Artikel 23. Toepassing Ambtenarenwet

Titel II van de Ambtenarenwet vindt op dienstplichtigen in werkelijke dienst en op gewezen dienstplichtigen overeenkomstige toepassing.

Artikel 24. Diensteindiging

1. De uit deze wet voortvloeiende verplichtingen zijn niet langer van toepassing

a. voor zover de dienstplichtige in werkelijke dienst

1°. blijkt voorgoed ongeschikt te zijn;

2°. van de dienst wordt uitgesloten;

3°. door herhaald wangedrag blijkt ongevoelig te zijn voor bestraffing ingevolge de Wet militair tuchtrecht en deswege niet in de dienst kan worden gehandhaafd; of

4°. blijkens een verdrag niet tot dienstplicht is verplicht;

b. zodra de dienstplichtige in werkelijke dienst;

1°. het Nederlanderschap verliest; of

2°. een tegen hem gewezen rechterlijke uitspraak waarbij de bijkomende straf van ontzetting uit het recht om bij de gewapende macht te dienen is opgelegd zonder dat daarbij is bepaald dat deze straf geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, in kracht van gewijsde is gegaan.

Paragraaf 2. Uitoefening grondrechten

Artikel 25. Openbaring van gedachten en gevoelens, recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging

1. De dienstplichtige in werkelijke dienst onthoudt zich van het openbaren van gedachten of gevoelens dan wel van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

2. Het eerste lid is voor wat betreft het recht van vereniging niet van toepassing op het lidmaatschap van:

a. een politieke groepering waarvan de naam of aanduiding is ingeschreven overeenkomstig de artikelen G1 of G2 van de Kieswet;

b. een politieke groepering waarvan de naam of aanduiding is ingeschreven overeenkomstig artikel G3 van de Kieswet, en die, indien na de inschrijving verkiezingen zijn gehouden voor de gemeenteraden, aan de laatst gehouden verkiezingen heeft deelgenomen; of

c. een vakvereniging.

3. De dienstplichtige is verplicht tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard van de zaak volgt.

Artikel 26. Godsdienst of levensovertuiging

De dienstplichtige in werkelijke dienst is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.

Artikel 27. Werkzaamheden in vertegenwoordigende functies

1. Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst wordt buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen, en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dit college, tenzij de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het doorbetalen van bezoldiging.

2. Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst wordt, tenzij de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend, buitengewoon verlof verleend voor aan te wijzen activiteiten van of voor een vereniging van militairen overeenkomstig regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 28. Bevoegdheid tot visitatie

1. De dienstplichtige in werkelijke dienst is verplicht zich tijdens het verblijf in een gebouw, luchtvaartuig of voertuig alsmede op een vaartuig of een terrein, dat in gebruik is bij of ten behoeve van de krijgsmacht of dat de dienstplichtige tot verblijf of gebruik dient bij de vervulling van zijn taak in internationaal verband, te onderwerpen aan een in het belang van de dienst door het bevoegd gezag gelast onderzoek aan zijn lichaam of zijn kleding of van zijn daar aanwezige goederen.

2. Het bevoegd gezag op wiens last het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, plaats heeft neemt de nodige maatregelen ten einde daarbij een onredelijke of onbehoorlijke bejegening te voorkomen.

Artikel 29. Reisbeperkingen

Het is de dienstplichtige in werkelijke dienst verboden, anders dan met toestemming of in opdracht van Onze Minister of van een door deze aan te wijzen functionaris, te reizen naar of te verblijven in:

a. bij koninklijk besluit aangewezen landen, waarin het verblijf door een dienstplichtige in werkelijke dienst een bijzonder risico voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat of zijn bondgenoten kan opleveren; of

b. een land of een landsdeel waar feitelijk een gewapend conflict bestaat.

Paragraaf 3. Bezwaar, beroep en beklag

Artikel 30. Administratief beroep

1. Een belanghebbende kan tegen een op grond van hoofdstuk 2 genomen besluit administratief beroep instellen bij Onze Minister, tenzij het een koninklijk besluit of een besluit van Onze Minister betreft.

2. Met een besluit wordt gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een dienstplichtige als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.

Artikel 31. Rechtsmacht

Ten aanzien van hetgeen bij of krachtens hoofdstuk 2 is bepaald zijn de artikelen 3 tot en met 8 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32. Beklag

1. De dienstplichtige in werkelijke dienst die zich bezwaard voelt over een van een militaire meerdere als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht ontvangen bevel, dan wel meent van een zodanige meerdere een krenkende of onbillijke behandeling te hebben ondervonden, kan daarover schriftelijk beklag instellen bij Onze Minister of een door hem aan te wijzen functionaris.

2. Geen beklag kan worden ingesteld tegen besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet militair tuchtrecht.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de indiening en afdoening van klaagschriften.

HOOFDSTUK 3. STRAFBEPALINGEN

Artikel 33. Nalatigheid inschrijving en inlichtingen

1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die niet voldoet aan de ingevolge artikel 4, tweede lid, en artikel 20, tweede lid, op hem rustende verplichtingen.

2. Opzettelijke overtreding van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 34. Nalatigheid keuring en oproeping

1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

a. hij die niet voldoet aan de ingevolge artikel 6 op hem rustende verplichtingen;

b. hij die ingevolge deze wet voor de werkelijke dienst is opgeroepen en niet verschijnt op tijd en plaats bij dat deel van de krijgsmacht, waarbij hij is ingedeeld, tenzij hem zulks niet valt toe te rekenen.

2. Opzettelijke overtreding van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. Overtreding in buitengewone omstandigheden van het bepaalde bij het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie. Artikel 71a van het Wetboek van Militair Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35. Karakter strafbare feiten

1. De in artikelen 33, eerste lid, en 34, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

2. De in de artikelen 33, tweede lid, en 34, tweede lid, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 36. Opsporingsambtenaren

Met de opsporing van de in deze wet strafbare gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de militairen van de Koninklijke marechaussee. Zij hebben toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

HOOFDSTUK 4. OPSCHORTING

Artikel 37. Opschorting

1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kunnen de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 17, derde lid, en artikel 20 alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 33, 35 en 36, worden opgeschort. Bij dat besluit kan de opschorting voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen worden gesteld.

2. Het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd en treedt niet in werking dan nadat twee weken na de overlegging zijn verstreken. Indien een van de kamers daartegen overwegende bezwaren te kennen heeft gegeven, wordt het besluit ingetrokken.

3. De opschorting is niet van toepassing bij de oproeping in buitengewone omstandigheden van dienstplichtigen als bedoeld in artikel 56.

Artikel 38. Beëindiging opschorting

1. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, kan de opschorting van de de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 17, derde lid, en artikel 20 alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 33, 35 en 36 worden beëindigd. Bij dat besluit kan de beëindiging van de opschorting voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan op verschillende tijdstippen worden gesteld.

2. Een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Het besluit treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door een van de kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in het besluit geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt het koninklijk besluit ingetrokken. De tweede en de derde volzin zijn niet van toepassing indien door de beide kamers te kennen is gegeven dat het koninklijk besluit op een eerder tijdstip in werking kan treden.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGS-, INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 1. Intrekking regelgeving

Artikel 39. Intrekking regelgeving

1. De Wet van 4 augustus 1947 (Stb. H 293) betreffende de uitzending dienstplichtigen wordt ingetrokken.

2. De Wet rechtstoestand dienstplichtigen wordt ingetrokken.

3. De Dienstplichtwet wordt ingetrokken.

Paragraaf 2. Wijziging regelgeving

Artikel 40. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder ten eerste, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen wordt na «beschouwd» toegevoegd: dan wel hij die dienstplichtige is in de zin van de Kaderwet dienstplicht.

Artikel 41. Algemene militaire pensioenwet

Artikel A 1, eerste lid, onderdeel f, van de Algemene militaire pensioenwet komt te luiden:

f. dienstplichtige: hij, wiens verhouding tot de krijgsmacht door de Dienstplichtwet dan wel door de Kaderwet dienstplicht wordt beheerst.

Artikel 42. Wet betreffende de positie van Molukkers

In artikel 4 van de Wet betreffende de positie van Molukkers vervalt de tweede volzin.

Artikel 43. Militaire Ambtenarenwet 1931

De Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 vervalt het vierde lid. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde respectievelijk vijfde lid.

B

In artikel 12a, tweede lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «(Stb. 1951, 290) dan wel overeenkomstig de Wet Europese Verkiezingen (Stb. 1978, 652)».

Artikel 44. Wet gewetensbezwaren militaire dienst

In de Wet gewetensbezwaren militaire dienst wordt na artikel 60 een nieuw artikel 60a ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

1. Ten aanzien van hen die ingevolge deze wet van de krijgsdienst zijn vrijgesteld, worden de artikelen 11 tot en met 13 alsmede de artikelen 22 tot en met 26 bij inwerkingtreding van de Kaderwet dienstplicht opgeschort.

2. Op hen die reeds de gewone vervangende dienst vervullen dan wel daartoe zijn opgeroepen, blijven de in het eerste lid genoemde artikelen van kracht.

3. Hoofdstuk 4 van de Kaderwet dienstplicht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45. Wetboek van Militair Strafrecht

In artikel 62, onder ten eerste, van het Wetboek van Militair Strafrecht vervalt de zinsnede «ter inlijving of».

Artikel 46. Algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8:1, tweede lid, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.

B

Artikel 8:4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.

2. In onderdeel i wordt de zinsnede «voor zover het keuring, herkeuring, inlijving, werkelijke dienst, groot verlof of ontslag betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op vrijwillige opkomst, verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding,» vervangen door: voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding,.

C

In artikel 8:41, derde lid, onderdeel a, onder ten tweede, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.

Artikel 47. Beroepswet

De Beroepswet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.

B

In artikel 22, tweede lid, onderdeel a, onder ten tweede, wordt de zinsnede «of een dienstplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, in de Wet rechtstoestand dienstplichtigen» vervangen door: of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht.

Artikel 48. Burgerlijk Wetboek

In artikel 1638dd, tweede lid, onderdeel a, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek wordt de zinsnede «anders dan voor eerste oefening, als dienstplichtige is opgeroepen» vervangen door: anders dan voor oefening en opleiding als dienstplichtige is opgeroepen.

Paragraaf 3. Overgangsrecht

Artikel 49. Omzetting ingeschrevenen

Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet voor de dienstplicht zijn ingeschreven, worden aangemerkt als ingeschrevenen voor de dienstplicht in de zin van deze wet.

Artikel 50. Omzetting (on)geschiktverklaarden

1. Zij die op grond van de Dienstplichtwet voorgoed ongeschikt voor de dienst zijn of worden verklaard, worden aangemerkt als voorgoed ongeschikt voor de dienst in de zin van deze wet.

2. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet tijdelijk ongeschikt voor de dienst zijn verklaard, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet.

3. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet geschikt voor de dienst zijn verklaard doch nog niet zijn ingelijfd, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet. De eerste volzin is niet van toepassing op hen die op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst zijn vrijgesteld van de militaire verplichtingen.

Artikel 51. Omzetting ingelijfden

Zij die voor het tijdstip van inwerkingtreden van deze wet op grond van de Dienstplichtwet zijn ingelijfd als gewoon dienstplichtigen doch niet meer voor eerste oefening worden opgeroepen, worden aangemerkt als ingeschrevenen in de zin van deze wet.

Artikel 52. Omzetting vrijgestelden

1. Degene aan wie op grond van de Dienstplichtwet een voorgoed verleende vrijstelling is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.

2. Degene aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van de Dienstplichtwet een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.

3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingediende doch nog niet afgedane aanvragen om vrijstelling worden overeenkomstig de bepalingen van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet verder behandeld en afgedaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de door de dienstplichtigen, bedoeld in artikel 54, eerste lid, ingediende aanvragen om vrijstelling die op 1 januari 1997 nog niet zijn afgedaan.

4. Artikel 57 is van toepassing.

Artikel 53. Omzetting uitgeslotenen

Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet van de dienst zijn uitgesloten, worden aangemerkt als uitgesloten van de dienst in de zin van deze wet.

Artikel 54. Dienstplichtigen in werkelijke dienst

1. Voor gewoon dienstplichtigen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de werkelijke dienst voor eerste oefening vervullen dan wel daartoe zijn opgeroepen, blijft de Dienstplichtwet zoals luidend voor het inwerkingtreden van deze wet van kracht tot 1 januari 1997, met uitzondering van hoofdstuk II, de artikelen 22 en 22a, voor zover het bepaalde krachtens het laatstgenoemde artikel mede van toepassing is op hoofdstuk V, en hoofdstuk XI.

2. Voor dienstplichtigen in werkelijke dienst en voor zover nodig voor gewezen dienstplichtigen blijft de Wet rechtstoestand dienstplichtigen zoals luidend voor het inwerkingtreden van deze wet van kracht tot 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 2a, derde lid.

Artikel 55. Gewezen dienstplichtigen

In afwijking van artikel 54, tweede lid, van deze wet blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 2 en artikel 3 van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet van kracht na 1 januari 1997 voor zover het bepaalde bij of krachtens deze artikelen mede van toepassing is verklaard op gewezen dienstplichtigen.

Artikel 56. Gewoon dienstplichtigen na vervulling eerste oefening

1. Gewoon dienstplichtigen, vrijwilligers op voet van gewoon dienstplichtige daaronder begrepen, aan wie na de vervulling van de werkelijke dienst voor eerste oefening op grond van de Dienstplichtwet groot verlof is verleend, worden aangemerkt als dienstplichtigen in de zin van deze wet.

2. De in het eerste lid bedoelde dienstplichtigen zijn niet verplicht voor opleiding en oefening in werkelijke dienst te komen.

3. De verplichting gevolg te geven aan een oproeping blijft op hen rusten

a. tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt, voor zover zij als dienstplichtige geen rang hebben bekleed; of

b. tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 40 jaar wordt bereikt, voor zover zij als dienstplichtige een onderofficiersrang hebben bekleed.

4. Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw voor een keuring worden opgeroepen.

5. Onze Minister kan in buitengewone omstandigheden regels stellen met betrekking tot en voor zover nodig in afwijking van de in artikel 21 genoemde onderwerpen.

6. De ministeriële regeling, bedoeld in het vijfde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. De regeling treedt in werking terstond na de bekendmaking. De regeling wordt in ieder geval geplaatst in de Staatscourant. Zo spoedig mogelijk na de plaatsing in de Staatscourant van deze regeling wordt een voordracht gedaan voor een algemene maatregel van bestuur tot nadere regeling van de betrokken onderwerpen.

Artikel 57. Buitengewoon dienstplichtigen

1. Zij die op grond van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet zijn bestemd tot buitengewoon dienstplichtigen worden aangemerkt als dienstplichtigen in de zin van deze wet.

2. De in het eerste lid bedoelde dienstplichtigen kunnen door Onze Minister uitsluitend in buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst worden opgeroepen, met dien verstande dat zij behoren tot groepen die in die omstandigheden alleen bij dringende behoefte in werkelijke dienst behoeven te komen. Deze verplichting gevolg te geven aan de oproeping blijft op hen rusten tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt. Op degene aan wie op grond van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet, vrijstelling is verleend, zijn de eerste en de tweede volzin slechts van toepassing, indien bij de oproeping in buitengewone omstandigheden is gebleken dat betrokkene niet meer verkeert in de omstandigheid waarvoor hem ingevolge die wet vrijstelling is verleend.

3. Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw worden opgeroepen voor een keuring.

Artikel 58. Schadevergoeding rijksgoederen

In afwijking van artikel 54, eerste lid, van deze wet blijft artikel 39 van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet na 1 januari 1997 van kracht, voor zover de verschuldigde schadevergoeding door betrokkenen ter zake van beschadiging, zoekraken of verloren gaan van rijksgoederen niet voor die datum is voldaan, onverminderd de overige daaraan verbonden gevolgen.

Artikel 59. Reserve-personeel

Zij die op grond van de Dienstplichtwet tot het reserve-personeel behoren of komen te behoren, blijven daartoe behoren tot het tijdstip waarop hun dienstplicht volgens artikel 41 van die wet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet zou eindigen, tenzij hun volgens de geldende wettelijke bepalingen eerder ontslag wordt verleend.

Artikel 60. Strafvervolging

In afwijking van artikel 54, eerste lid, van deze wet blijven de artikelen 26 en 45 tot en met 47 van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet, na 1 januari 1997 van kracht voor degenen tegen wie op grond van een of meer van deze artikelen een strafvervolging aanhangig is gemaakt.

Artikel 61. Aanhangige beroepen

Op geschillen die tijdig krachtens de in artikel 39, tweede en derde lid, genoemde wetten aanhangig zijn of worden gemaakt, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften van toepassing.

Artikel 62. Omzetting voorschriften Dienstplichtwet

De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende algemene maatregel van bestuur, vastgesteld krachtens artikel 30, derde lid, van de Dienstplichtwet berust vanaf dat tijstip op artikel 17, derde lid, van deze wet.

Paragraaf 4. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 63. Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt, met uitzondering van paragraaf 2 van hoofdstuk 5, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 treedt in werking van 1 januari 1997, met uitzondering van artikel 44, dat in werking treedt bij het in het eerste lid genoemde koninklijk besluit.

3. In afwijking van artikel 37, eerste en tweede lid, worden de paragrafen 3 en 5 van hoofdstuk 1, met uitzondering van artikel 17, derde lid, en artikel 20 alsmede de hoofdstukken 2 en 3, met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 33, 35 en 36, bij inwerkingtreding van deze wet opgeschort.

4. De in het derde lid bedoelde opschorting is niet van toepassing bij de oproeping in buitengewone omstandigheden van dienstplichtigen als bedoeld in artikel 56.

Artikel 64. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet dienstplicht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Defensie,

De Staatssecretaris van Defensie,

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1.ALGEMEEN 2
   
Paragraaf 1.Definities en toepassingsgebied2
Artikel 1.Begripsbepalingen2
Artikel 2.Toepassingsgebied 2
   
Paragraaf 2.Inschrijving2
Artikel 3.In te schrijven personen 2
Artikel 4.Gemeente van inschrijving 2
Artikel 5.Bericht van inschrijving 3
   
Paragraaf 3.Keuring3
Artikel 6.Keuring 3
Artikel 7.Herkeuring3
Artikel 8.Beslissing (her)keuringscommissie 3
Artikel 9.Nadere regels keuring en herkeuring 4
Artikel 10.Afkeuring door bedrog 4
   
Paragraaf 4.Uitsluiting4
Artikel 11.Redenen van uitsluiting 4
   
Paragraaf 5.Werkelijke dienst5
Artikel 12.Uitstel5
Artikel 13.Ontheffing 5
Artikel 14.Nadere voorschriften uitstel en ontheffing 5
Artikel 15.Nadere regels uitstel en ontheffing 5
Artikel 16.Gewone omstandigheden5
Artikel 17.Buitengewone omstandigheden 6
Artikel 18.Procedure oproeping in buitengewone omstandigheden 6
Artikel 19.Verlenging werkelijke dienst 6
   
Paragraaf 6.Groot verlof7
Artikel 20.Groot verlof7
   
HOOFDSTUK 2.RECHTSTOESTAND7
   
Paragraaf 1.Rechtspositie7
Artikel 21.Rechtspositieregeling7
Artikel 22.Toepassing Algemene wet bestuursrecht 7
Artikel 23.Toepassing Ambtenarenwet 7
Artikel 24.Diensteindiging7
   
Paragraaf 2.Uitoefening grondrechten8
Artikel 25. Openbaring van gedachten en gevoelens, recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging 8
Artikel 26.Godsdienst of levensovertuiging 8
Artikel 27.Werkzaamheden in vertegenwoordigende functies 8
Artikel 28.Bevoegdheid tot visitatie 9
Artikel 29.Reisbeperkingen 9
   
Paragraaf 3.Bezwaar, beroep en beklag9
Artikel 30.Administratief beroep 9
Artikel 31.Rechtsmacht 9
Artikel 32.Beklag9
   
HOOFDSTUK 3.STRAFBEPALINGEN10
Artikel 33.Nalatigheid inschrijving en inlichtingen10
Artikel 34.Nalatigheid keuring en oproeping10
Artikel 35.Karakter strafbare feiten10
Artikel 36.Opsporingsambtenaren10
   
HOOFDSTUK 4.OPSCHORTING10
Artikel 37.Opschorting10
Artikel 38.Beëindiging opschorting11
   
HOOFDSTUK 5.OVERGANGS-, INVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN11
   
Paragraaf 1.Intrekking regelgeving11
Artikel 39.Intrekking regelgeving11
   
Paragraaf 2.Wijziging regelgeving11
Artikel 40.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen11
Artikel 41.Algemene militaire pensioenwet11
Artikel 42.Wet betreffende de positie van Molukkers11
Artikel 43.Militaire Ambtenarenwet 193112
Artikel 44.Wet gewetensbezwaren militaire dienst12
Artikel 45.Wetboek van Militair Strafrecht12
Artikel 46.Algemene wet bestuursrecht12
Artikel 47.Beroepswet13
Artikel 48.Burgerlijk Wetboek13
   
Paragraaf 3.Overgangsrecht13
Artikel 49.Omzetting ingeschrevenen13
Artikel 50.Omzetting (on)geschiktverklaarden13
Artikel 51.Omzetting ingelijfden14
Artikel 52.Omzetting vrijgestelden14
Artikel 53.Omzetting uitgeslotenen14
Artikel 54.Dienstplichtigen in werkelijke dienst14
Artikel 55.Gewezen dienstplichtigen14
Artikel 56.Gewoon dienstplichtigen na vervulling eerste oefening15
Artikel 57.Buitengewoon dienstplichtigen15
Artikel 58.Schadevergoeding rijksgoederen15
Artikel 59.Reserve-personeel16
Artikel 60.Strafvervolging16
Artikel 61.Aanhangige beroepen16
Artikel 62.Omzetting voorschriften Dienstplichtwet16
   
Paragraaf 4.Inwerkingtreding en citeertitel16
Artikel 63.Inwerkingtreding16
Artikel 64.Citeertitel16
Naar boven