Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24243 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24243 nr. 6 |
Vastgesteld 5 februari 1997
De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 27 november 1996 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over:
– de brief van 14 oktober 1996 over de voorlichtings- en adviesstructuur voor het midden- en kleinbedrijf en over het innovatie- en stimuleringsbeleid voor het midden- en kleinbedrijf en de rol die de regio's daarin kunnen spelen (Kamerstuk 24 243, nr. 5);
– de brief van 9 oktober 1996 inzake techno-starters (Kamerstuk 24 243, nr. 4).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Houda (PvdA) stelde vast dat dit jaar circa 15 mln. beschikbaar is gesteld voor het creëren van fiscale faciliteiten van participatiemaatschappijen die techno-starters financieren en begeleiden. Hij onderkende dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Techno-starters zijn van groot belang voor hoogwaardige bedrijvigheid, nu en in de toekomst, maar hebben moeilijk toegang tot de kapitaalmarkt. Daarom is een structureel aanbod van risicodragend vermogen noodzakelijk. Van 15 mln. verwachtte hij geen wonderen, maar hij vond wel dat er sprake is van een positieve stap. In dit verband vroeg hij of volgend jaar opnieuw fiscale faciliteiten ten behoeve van techno-starters verwacht kunnen worden.
Naar aanleiding van de brief van 9 oktober jl. vroeg hij nog waarom de keuze is gevallen op de drie participatiemaatschappijen voor techno-starters (PMTS'en). Verder vroeg hij waarom voor slechts drie PMTS'en is gekozen, terwijl in een eerdere brief werd gesproken over vijf à zes. Krijgt elk van die drie PMTS'en nu 5 mln., in plaats van de eerder toegezegde circa 3 mln.? Waarom is niet gekozen voor een meer flexibele structuur, waarbij er voor verschillende instellingen (liefst wisselend) meer mogelijkheden zouden zijn om te participeren in een fonds? Overigens wordt in de brief van 9 oktober steeds gesproken over «te voorziene participanten». Betekent dit dat er nog geen overeenstemming is tussen de participanten? Wanneer worden naar verwachting de PMTS'en daadwerkelijk opgericht? Is er een doelstelling voor de fondsen geformuleerd? Zo ja, wordt die te zijner geëvalueerd en hoe zal dat dan gebeuren?
Het had hem enigszins verwonderd dat is afgeweken van de meer gebruikelijke structuur van borgstellingsregelingen. Als gekozen wordt voor een garantiestelling, heeft het Rijk alleen te maken met verliesdeclaraties en kan de 15 mln. waarschijnlijk méér opleveren.
Tenslotte vroeg hij over de techno-starters, of de gedachten over mogelijke bemiddelingsbureaus van investeerders, «informal investors» en verbetering van het financieringsaanbod aan uitvinders al verder zijn uitgewerkt.
Hierna ging hij in op de brief van 14 oktober jl. over de voorlichtings- en adviesstructuur voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Daarbij stelde hij eerst vast dat de ontsluiting van relevante kennis wordt ondergebracht bij de baliefunctie van de kamers van koophandel en dat een en ander in de nieuwe wet op de kamers van koophandel zal worden verankerd. Op welke manier is hierbij rekening gehouden met de nieuwe gebiedsindeling voor deze kamers, een onderwerp dat nog niet door de Kamer is behandeld? Verder vroeg hij, naar aanleiding van de passage in de brief dat kwalitatieve verschillen in de uitvoering per regio kunnen worden weggenomen door het informatiedoorverwijssysteem en het digitaal ondernemingshuis, of er op dit moment een direct verband is tussen de kwaliteit van het werk van de betreffende kamer van koophandel en de kwaliteit van de bedrijvigheid in de regio.
In de brief wordt gewezen op een bijeenkomst met de besturen van de innovatiecentra en van de instituten voor het midden- en kleinbedrijf (IMK's) over verdere integratie van hun activiteiten. Heeft die bijeenkomst al plaatsgevonden en, zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? De heer Houda meende dat de innovatiecentra en de IMK's ondanks de gedeeltelijke integratie van activiteiten herkenbaar voor ondernemers moeten blijven. Versterking van de adviesfunctie door middel van een geïntegreerde aanpak vond hij uitstekend, maar er zijn ook allerlei specifieke vraagstukken en ondernemers vallen daarvoor vaak terug op andere instellingen. Koppeling van die specifieke instellingen aan innovatiecentra leek hem zeker nuttig, maar hij wilde wel voorkomen dat specifieke knowhow verloren gaat. Hij kon zich daarom voorstellen dat er op diverse terreinen tweedelijnsvoorzieningen moeten zijn.
Hij was geen voorstander van de suggestie van de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid (AWT) om de inzet van financiële middelen te regionaliseren. Wel zouden via de provincies projecten kunnen worden gesteund. Zo komt het nogal eens voor dat een innovatiecentrum nog maar een klein bedrag nodig heeft om bepaalde projecten te laten slagen en op dat punt zou via de provincie kunnen worden bijgesprongen. Hij vroeg of nader schriftelijk uiteengezet kan worden wat de provincies op dit moment doen op het vlak van technologiebeleid, welke fondsen daarvoor beschikbaar zijn, of er ook provinciale technologiebeleidsplannen zijn, e.d.
De heer Van Walsem (D66) stelde vast dat op een gedegen manier is gereageerd op de motie van 17 oktober 1995. Hij ging, uit een oogpunt van transparantie en efficiency, graag akkoord met een scheiding tussen commerciële en andere publieksactiviteiten. Ook stemde hij in met een verankering van de medebewindstaak van kamers van koophandel in de nieuwe wet. Dat sloot volgens hem een eventuele samenwerking met ondernemingshuizen niet uit.
De integratie van de eerstelijnsactiviteiten van het IMKN en het ICNN juichte hij toe. Hij stelde het op prijs dat de minister het belang van die eerstelijnsactiviteiten inziet en bereid is het budget voor dit werk vrijwel gelijk te houden. Voor het MKB is van groot belang dat er een goede intermediair is, dichtbij huis, die begrijpt wat de problemen zijn en vervolgens een weg kan wijzen.
Hij had begrepen dat ook de adviesdiensten van MKB Nederland willen participeren in deze samenwerking. Daar wordt al enige tijd aan gewerkt en naar verwachting kan dat halverwege 1997 worden afgerond. Inmiddels dreigen wel de regionaal economisch adviseurs tussen wal en schip te vallen, nu de minister bij de begrotingsbehandeling heeft gesteld dat het laten vervallen van de rijkssubsidie voor deze adviseurs al enige jaren geleden is aangekondigd en hij niet weer opnieuw uitstel wil. Inderdaad is het vervallen van deze subsidie in 1994 aangekondigd, maar toen is er nog geen beslissing over genomen en het gaat dus niet om herhaald uitstel. Tot half 1997 gaat het nog om een bedrag van 1,1 mln. aan rijkssubsidie. Nu de minister zelf ook het grote belang van de economische invalshoek bij ruimtelijke plannen onderkent, drong de heer Van Walsem erop aan dat toch tot halverwege 1997 de subsidie voor de regionaal economisch adviseurs gehandhaafd blijft.
Verder beklemtoonde hij nog eens de complementaire rol die de branche-innovatiecentra kunnen spelen.
Hij was het ermee eens dat de huidige subsidies niet overgeheveld moeten worden naar de provincies. Daarmee wordt versnippering voorkomen en wordt een eenduidige structuur bevorderd. Tegen regionale adviesraden met daarin provinciale vertegenwoordigers had hij geen enkel bezwaar. Langs die weg kan de provincie mede sturing geven aan activiteiten gericht op stimulering van technologie en innovatie. Een centrale aansturing op eerstelijnsactiviteiten en centrale thema's en projecten zijn echter noodzakelijk gezien de verschillen tussen provincies onderling inzake kennisinzet en behoefte. Het betreft een basisvoorziening die in elke regio aanwezig moet zijn, en die behoort dan direct vanwege de rijksoverheid gefinancierd te worden.
Ondernemingshuizen hebben een positieve uitstraling en mogen zeker verder uitgebreid worden. Initiatieven daartoe dienen de regio's zelf te nemen, want de minister wil ondernemingshuizen, wellicht dankzij de positieve effecten ervan, niet langer subsidiëren.
Met het «ene loket» bij de kamers van koophandel voor de wie-wat-waarvragen stemde hij graag in. Dat deed hij ook met de passages in de brief over verspreiding van nieuwe strategische kennis door middel van geïntegreerde activiteiten in IMK's en innovatiecentra, eventueel nog in samenwerking met de centra voor micro-elektronica. Een financiële en organisatorische scheiding van commerciële en andere activiteiten vond hij wel noodzakelijk om marktverstoring te voorkomen. Voor de regionale spreiding leek hem aansluiting bij de gebiedsindeling van de kamers van koophandel het meest praktisch.
Tenslotte wees hij erop dat er regionale adviesraden komen en dat de bestuurlijke aansturing van netwerken plaatsvindt in overleg tussen het ministerie, IMK's, innovatiecentra en ondernemersorganisaties. Is er niet het risico dat dit geheel te bureaucratisch en te ondoorzichtig wordt?
Ook mevrouw Voûte-Droste (VVD) had waardering voor de voortvarende en grondige manier waarop op de motie van oktober 1995 is gereageerd. De voorgenomen wijziging van de voorlichtings- en adviesstructuur zal naar verwachting de concurrentiekracht van het MKB bevorderen.
Het kortdurende gesprek van maximaal één uur zou volgens de brief van 14 oktober moeten vallen onder de medebewindstaak van de kamers van koophandel en als zodanig voor de ondernemer gratis moeten zijn. Hoe worden de kosten van die gesprekken dan gefinancierd? Waarom is een begrenzing van één uur gekozen?
Zij kon zich vinden in de integratie van de innovatiecentra en de IMK's, maar zij had begrepen dat die integratie in feite alleen zal gelden voor de voorlichtingssector van de IMK's. Wat wordt dan de positie van het resterende deel van de IMK's? Leidt die integratie ook nog tot een bepaalde visieontwikkeling?
Juist voor het MKB zijn, naast technische adviezen, ook managementadviezen vaak van groot belang. Blijft het mogelijk om ook in te gaan op managementproblemen?
Uit de brief blijkt dat het advies van de AWT niet wordt gevolgd waar het gaat om de participatie van de provincies. Toch vormt de cofinanciering vanwege provincies een belangrijk punt. Hoe worden de provincies er dan bij betrokken, liefst zoveel mogelijk in de richting die de AWT heeft aangegeven? Mevrouw Voûte kon zich overigens vinden in de stelling dat de basisvoorzieningen voor de adviesstructuur een zaak van de landelijke overheid zijn, uit een oogpunt van eenduidigheid en het voorkomen van versnippering.
Het doel is, aldus de brief, om per 1 januari 1998 grotere effectiviteit en doelmatigheid te hebben bereikt. Hoe wordt dat gemeten?
De resultaten van de ondernemingshuizen zijn positief en de minister wil deze ook blijven stimuleren, maar de financiering wil hij niet voortzetten. Op welke wijze wordt er dan gestimuleerd? Financiering is in het algemeen toch een goed stimuleringsmiddel.
Integratie van de innovatiecentra en de IMK's is inderdaad van groot belang voor doorzichtigheid en toegankelijkheid van de advies- en kennisstructuur ten behoeve van het MKB. Mevrouw Voûte had zelf ervaren dat deze instellingen er in de praktijk op uitgaan om het MKB te bereiken en ook TNO begint nu met deze aanpak te werken. Deze aanpak ondersteunde zij graag.
Het digitale ondernemershuis heeft direct te maken met de herstructurering van de kamers van koophandel. Als de kamers van koophandel groter worden, wordt in het algemeen ook de afstand tot de individuele ondernemer groter en dat kan weer worden overbrugd door gebruik te maken van de elektronische snelweg. Zij vroeg hier veel aandacht voor, mede in het kader van het actieplan elektronische snelweg. Zijn er ook mogelijkheden voor financiering van rijkswege bij het nieuwe credo-instrument? Is al door de Europese Commissie bericht of dit instrument ingevoerd kan worden?
Volgens de brief mag het netwerk van de adviesstructuur niet de grenzen van de werkgebieden van de kamers van koophandel overschrijden. Anderzijds is het van belang dat specifieke deskundigheid wordt opgebouwd. Als bijvoorbeeld een innovatiecentrum zeer deskundig is op het gebied van octrooien, kunnen dan ondernemers vanuit andere gebieden in Nederland van die deskundigheid gebruik maken?
Zij onderschreef het streven om de technische ontwikkelingskredieten toegankelijker te maken voor het MKB.
De brief van 9 oktober over techno-starters vond zij wel erg summier. Wat is de reden hiervan? Het gaat toch om een belangrijk onderwerp.
Verder wees zij op het belang van begeleiding van de techno-starters, nadat zij financiering hebben verkregen. Dit belang werd ook onderkend in de vorige brief over techno-starters, namelijk van 14 december 1995, maar in de meest recente brief wordt hier niet over gesproken. Zal nu de «deskundige fondsmanager» waar in de brief van 14 december 1995 over wordt gesproken, de techno-starters gaan begeleiden? In dit verband wees zij op al bestaande initiatieven, bijvoorbeeld vanuit de Maatschappij voor nijverheid en handel en de stichting Kleinood, om gratis begeleiding te leveren voor techno-starters.
Ook zij herinnerde eraan dat aanvankelijk werd gedacht aan zes participatiemaatschappijen en nu nog slechts aan drie. Hoe wordt dan het bedrag van 15 mln. verdeeld over die drie maatschappijen? Verder is indertijd gesteld dat de zes participatiemaatschappijen zelf elk 7,5 mln. zouden moeten inbrengen. Is dat gelijk gebleven, ook nu het gaat om drie maatschappijen?
De heer Van der Vlies (SGP) wees er eerst op dat het MKB een belangrijke sector in Nederland is, een bron van veel werkgelegenheid en gelukkig ook innovatieve kracht. In dit verband valt soms de vraag te horen of de aandacht die het ministerie van Economische Zaken geeft aan enerzijds grote bedrijven en anderzijds het MKB, wel helemaal evenwichtig is. In de praktijk blijkt dat een op de schaal van het MKB toegesneden technologiebeleid de meeste kans op succes geeft.
Op dit moment is de adviesstructuur ten behoeve van het MKB helaas in functioneel opzicht nog sterk versnipperd. Tal van organisaties richten zich op advisering van het MKB: de branchecentra, de innovatiecentra, de kamers van koophandel, regionale ontwikkelingsmaatschappijen en IMK's. Er zijn aanzetten gegeven voor bundeling, zoals de ondernemingshuizen, maar zijn die inderdaad effectief genoeg en wordt daarmee dichter bij de uiteindelijke doelen gekomen? Blijft het nu voorlopig bij de advies- en voorlichtingsstructuur die in de brief van 14 oktober wordt beschreven? Of zal er snel daarna weer een nieuwe aanzet tot verandering worden gegeven?
De versterking van de regionalisering van de advies- en voorlichtingsstructuur steunde hij graag. De regio's zouden ook niet te groot moeten worden. Welke instantie neemt hierbij het voortouw en wie is aanspreekbaar? In dit verband wees hij ook op de rol die aan de provincies is toegedacht. Het IPO is daar niet bepaald tevreden over en wil in ieder geval een gestructureerd overleg met de minister over het technologiebeleid, o.a. om tot een goede afstemming te komen.
Integratie van de eerstelijnsactiviteiten van innovatiecentra en de IMK's achtte ook hij wenselijk. Er is op dit moment een duidelijke overlapping aanwezig. Lijkt volledige integratie van deze beide door het ministerie gefinancierde instituten op termijn niet de aangewezen weg?
De toegang van het MKB tot Europese technologieprogramma's blijft problematisch, zo had hij begrepen, vooral door hoge drempels. Welke inspanningen getroost de minister zich op dit punt? In het rapport van het Ierse voorzitterschap zijn de problemen geïnventariseerd en van aanbevelingen voorzien. Wat doet de minister daarmee en is hij van plan in het komende halfjaar tijdens het Nederlandse voorzitterschap initiatieven te nemen?
Er zijn voorbeelden van techno-starters die het «gemaakt hebben», zoals de inmiddels beursgenoteerde Baan Company die twintig jaar geleden in een garage begon. Een duwtje in de rug, zeker in het beginstadium, kan techno-starters helpen.
Uit de brief van 9 oktober over dit onderwerp valt op te maken dat nog geen landelijke dekking van participatiemaatschappijen wordt bereikt. Waarom is er bijvoorbeeld voor de regio Rotterdam/Den Haag nog geen participatiemaatschappij?
De heer Smits (CDA) had waardering voor de voorstellen die leiden tot integratie van de regionale IMK's en de innovatiecentra per 1 januari 1998. Wel was bij hem de vraag gerezen of de resterende delen van het IMK voldoende «kritische massa» behouden en dus levensvatbaar blijven. Waardering had hij er ook voor dat over de standpuntbepaling uitvoerig overleg is gepleegd met vertegenwoordigers van betrokken organisaties, waaruit is gebleken dat de standpuntbepaling breed door het veld wordt gedragen.
In de brief van 14 oktober worden twee speerpunten gesignaleerd voor het door de overheid te voeren voorlichtings- en adviesbeleid: het adequaat ontsluiten van relevante kennis voor het MKB en het vergroten van de kennisintensiteit van het MKB. Gelet op de gekozen samenwerkingsvorm en de laagdrempelige presentatie in de regio leek hem dit een goed uitgangspunt. Belangrijk is dat door de integratie en de daaruit voortvloeiende nieuwe voorlichtings- en adviesnetwerken adviescapaciteit beschikbaar is voor alle sectoren en het gehele scala aan bedrijfsaspecten.
De gekozen structuur waarbij de accenten in de regio komen te liggen, leek hem eveneens een goed uitgangspunt, maar hij had de indruk dat er hier toch iets wringt. In de brief wordt aangegeven dat de samenwerking met de provincies onder meer is gebaseerd op het feit dat ook zij in financiële zin uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij de eerstelijnsactiviteiten, maar anderzijds moet worden vastgesteld dat hun invloed niet provinciegrensoverschrijdend is. Overigens vroeg hij hoeveel de provincies betalen en of hun invloed groter wordt naarmate zij een hogere financiële bijdrage leveren. Verder wees hij erop dat op dit moment de nieuwe wet op de kamers van koophandel en de regio-indeling voor deze kamers in discussie is, waarbij het kabinet een lijn heeft gekozen die niet aansluit bij de provinciale indeling van Nederland. Veel kamers van koophandel zullen, indien die lijn door de Kamer wordt goedgekeurd, de provinciegrenzen overschrijden. Hier ligt derhalve een communicatie- en coördinatieprobleem. Hoe zal dat in de praktijk opgelost worden?
De heer Smits onderschreef dat de kamers van koophandel als een centraal punt kunnen worden beschouwd, waar zicht wordt gehouden op de adviesgebieden en doelgroepen van de voorlichtings- en adviesinstanties die in de betreffende regio werkzaam zijn, en waar afstemming en samenwerking mede gestalte wordt gegeven. Hoe kan nu worden voorgekomen dat de geïntegreerde IMK's en innovatiecentra zich gaan begeven op het terrein van adviesfuncties die nu door organisaties als VNO-NCW en Koninklijke MKB Nederland worden vervuld? Welke garanties zijn er dat de voorlichtings- en adviesstructuur zal worden gefinancierd door middel van de nieuwe heffingsmogelijkheden die de nieuwe wet aan de kamers van koophandel biedt?
Voor de regionale inkleuring van voorlichtings- en adviesactiviteiten wordt gedacht aan het instellen van informele adviesraden, waarin het regionale maatschappelijke veld zal participeren. Wie bewaakt dit proces? Wie ziet erop toe dat alle representatieve organisaties daarin vertegenwoordigd zullen zijn en wat is in dit verband «representatief»? Nog prangender was voor de heer Smits de vraag of een zó breed samengestelde adviesraad in de praktijk wel werkt.
Hij vroeg een nadere toelichting op de passage in de brief dat voor de aansturing van het nieuwe netwerk wordt uitgegaan van de éénconcerngedachte. Volgens die passage zal een koepelorganisatie de netwerkformule beheren en bewaken en zal de bestuurlijke aansturing in overleg tussen het ministerie en het IMK/ICA-netwerk worden ingevuld, waarbij daarnaast gebruik zou kunnen worden gemaakt van externe advisering. Er wordt dus zeer veel geld uitgegeven en tijd besteed aan coördinatie en afstemming voordat wordt toegekomen aan het éérste advies voor het MKB. Kan dat geheel niet eenvoudiger?
Tenslotte bracht hij nog enige vraagpunten naar voren inzake de uitvoering van de eerstelijnsactiviteiten op regionaal niveau.
– In de praktijk blijken de provincies in verschillende mate actief te zijn op het terrein van innovatiestimulering. Hoe kan erin worden voorzien dat door middel van de nieuwe opgetuigde voorlichtings- en adviesstructuur het bedrijfsleven gelijk wordt bediend?
– In een aantal regio's is er een intensief contact met grensoverschrijdende kamers van koophandel (de euregio's). Welke ruimte is er, dan wel welke belemmeringen zijn er voor de nieuwe adviesdiensten om in euregioverband actief te zijn? Hij vond dat er uit een oogpunt van reciprociteit ruimte moet zijn voor activiteiten in euregio's.
– Hij was het eens met het niet overnemen van het voorstel van de AWT om de EZ-middelen voor de basisvoorziening naar de provincies over te hevelen. Als één van de argumenten voert de minister daarvoor aan dat hij de mogelijkheid open wil houden om het IMK/ICA-netwerk en het nieuwe voorlichtings- en advieswerk opdracht te geven om uit de EZ-middelen landelijke voorlichtings- en adviesprojecten uit te voeren. Nu de minister bij het opzetten van de nieuwe structuur het IPO nadrukkelijk heeft betrokken, vroeg de heer Smits of ook bij het formuleren van landelijke voorlichtings- en adviesprojecten het IPO zal worden ingeschakeld.
De minister zei eerst dat er bewust voor is gekozen om de brief van 9 oktober over de techno-starters uiterst kort te houden, omdat al eerder over dit onderwerp is geschreven en gesproken en het ook een onomstreden onderwerp betreft. Hij had uit de inbreng van de Kamer begrepen dat er toch nog wel enige vragen hierover leven en hij wilde daar graag nader op ingaan.
Na de publicatie in de Staatscourant zijn er maar vier serieuze aanmeldingen van participatiemaatschappijen gekomen, dus niet de eerder verwachte vijf à zes. Met drie maatschappijen is inmiddels overeenstemming bereikt en deze zijn ook genoemd in de brief van 9 oktober, terwijl met de vierde maatschappij het gesprek nog gaande is. Hij vond het overigens geen enkel bezwaar dat er niet zoveel aanmeldingen zijn gekomen, want de vier die zich hebben aangemeld, blijken een veel breder netwerk te vertegenwoordigen dan indertijd werd verwacht. Zelfs met de drie maatschappijen die in de brief van 9 oktober worden genoemd, wordt al een nationale dekking bereikt.
De staat levert bij deze PMTS'en 37,5% van de inzet van de andere partijen, met een maximum van 3 mln., teneinde op die manier met het inzetten van overheidsgeld een hefboomeffect te bereiken. Relatief is de staatsbijdrage in deze fondsen vrij hoog, in vergelijking met de destijds bestaande PPM-regeling, en de minister had er alle vertrouwen in dat hiermee een behoorlijk effect kan worden verkregen.
Hij vond dat juist de gekozen structuur bij uitstek flexibel is, want per fonds wordt met de verschillende partijen een structuur afgesproken. Voorzover er overeenkomsten zijn in de diverse structuren, komt dat waarschijnlijk omdat het gaat om regelingen die in de ogen van alle partijen logisch zijn.
In de brief van 9 oktober is nog gesproken over «voorziene participanten», maar het woordje «voorziene» kan inmiddels worden geschrapt, want de overeenkomsten zijn getekend en de PMTS'en zijn circa anderhalve maand geleden van start gegaan met een bijeenkomst waar ook enige publiciteit aan gegeven is.
Een garantiestelling betekent een openeindregeling en voor zo'n regeling voelde de minister niet, alleen al omdat de financiële middelen daarvoor ontbreken. Bovendien zou met een garantiestelling geen infrastructuur worden gecreëerd, terwijl één van de hoofddoelstellingen juist is het creëren van een infrastructuur met een langeretermijnwerking en een specialisatie op dit specifieke segment van de markt. Een andere hoofddoelstelling is om met behulp van de PMTS'en over een jaar of vijf 70 à 100 techno-starters van de grond te hebben gebracht. Dat zullen niet allemaal «Baan Companies» zijn, maar gezien het wijdverbreide ondernemerschap in Nederland moet het toch haalbaar zijn om tien van dat soort bedrijven van de grond te tillen.
Het is niet de bedoeling om in 1997 nog nieuwe maatregelen op dit vlak te nemen; eerst worden nu de resultaten afgewacht. Volgende maand komt het onderzoek naar de «informal investors» en naar de «seedersproblematiek» uit en aan de hand daarvan zal worden bezien of er nog een aparte aanpak nodig is. Het was voor de bewindsman overigens de vraag of er wel iets geformaliseerd zou moeten worden bij «informal investors».
Voor de begeleiding van de techno-starters wordt het model van de participatiemaatschappijen aangehouden, waarin is voorzien in de aanwijzing van projectmanagers. In de overeenkomsten met de PMTS'en is vastgelegd dat er voor maximaal tien participaties één projectmanager zal zijn die gespecialiseerd is in de wereld van de techno-starters. Dit kan nu ook van start gaan omdat daarvoor financiële middelen beschikbaar zijn. Daarnaast heeft de raad van commissarissen natuurlijk bij uitstek een taak op het vlak van begeleiding. Of de leden van deze raad daarvoor een beloning krijgen, hangt af van de afspraken die tussen de onderneming en de commissarissen worden gemaakt. Er hoeft ook niet altijd gedacht te worden aan een beloning in geld; er kan ook op andere manieren beloond worden, bijvoorbeeld in de vorm van opties. Mensen die commissaris worden bij een techno-starter, weten van te voren dat ze daar vrij veel tijd in moeten steken en dat het in financiële zin geen vetpot zal zijn, maar dat daartegenover het psychologisch inkomen in het algemeen hoog is.
Aanvullend merkte hij op, ervan uit te gaan dat de partijen die deelnemen aan een PMTS (bancaire instellingen, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, gemeenten, provincies e.d.) zeker zullen letten op initiatieven van instellingen als de stichting Kleinood en de Maatschappij voor nijverheid en handel. Desondanks was hij bereid daar nog eens de aandacht van betrokken partijen voor te vragen.
Ingaande op de voorlichtings- en adviesstructuur voor het MKB beaamde hij eerst dat in de brief van 14 oktober het eindbeeld is geschetst. Door het ondernemingshuizenproject is duidelijk geworden waar het naar toe moet gaan, hoe de segmentatie van diverse activiteiten moet zijn en welke rollen alle betrokkenen dienen te spelen. Verder moet er, nu deze sector de afgelopen jaren veelvuldig met reorganisaties te maken heeft gehad, ook eens perspectief op een wat rustiger periode worden geboden. Anders is er het reële risico dat betrokkenen vooral met zichzelf bezig zijn en weinig aandacht meer kunnen geven aan de klanten. Hij had dan ook het standpunt ingenomen dat nu per 1 januari 1998 begonnen zou moeten worden met de nieuwe structuur en dat er daarna enige tijd rust zou moeten komen.
De filosofie van het eindbeeld is dat de kamer van koophandel het eerste loket is, met een doorverwijzingsfunctie. Daarbij gaat het om een reactieve rol, zodat van de kamer van koophandel niet kan worden gevraagd om «actief de boer op te gaan». De actieve eerstelijnsfunctie staat daar los van en is een zaak van de IMK's en de innovatiecentra. Een verdere integratie van de kamers van koophandel, IMK's en innovatiecentra vond hij dan ook niet wenselijk. Daarvoor lopen de functies te zeer uiteen en dienen de adviseurs ook een andere houding te hebben; in het algemeen zal het type adviseur ook verschillen. Daarnaast is de financiering van de beide functies verschillend. De kamer van koophandel wordt immers gefinancierd uit heffingen die door alle ingeschreven ondernemers worden betaald, terwijl de IMK's en de innovatiecentra voornamelijk worden gefinancierd door subsidies van het ministerie van Economische Zaken, met incidentele bijdragen van ondernemers die specifieke activiteiten afnemen.
Met deze nieuwe structuur wordt, zo meende de bewindsman, duidelijkheid verkregen, terwijl verkokering en fragmentatie naar verwachting tot het verleden zullen gaan behoren.
Hij onderschreef dat de verschillende functies goed herkenbaar moeten blijven, maar juist daarom is de zojuist genoemde scheiding in de diverse taken aangebracht. Dat vergt dan wel een goede onderlinge communicatie, maar hij had er alle vertrouwen in dat die ook totstandkomt als de kamers van koophandel hun transformatie hebben afgerond en het fusieproces van de innovatiecentra en de eerstelijnsactiviteiten van de IMK's eenmaal achter de rug is. Hij bevestigde dat het hier gaat om een fusie, niet om een integratie.
Hij was bereid om de beperkte middelen van de innovatiecentra beschikbaar te blijven stellen ter ondersteuning van regionale samenwerkingsprojecten. In de brief van 14 oktober had hij het belang van de regionale inbedding van het nieuwe netwerk beklemtoond en in dat verband zal het instrument van de regionale adviesraden een belangrijke rol spelen. In die regionale adviesraden hebben alle regionale organisaties zitting (provincies, gemeenten, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, kamers van koophandel e.d.) en daarvan gaat een belangrijke stimulans uit om tot gezamenlijke voorlichtings- en adviesactiviteiten te komen. Hij ging ervan uit dat dergelijke activiteiten projectmatig zullen worden geformuleerd en uitgevoerd en daarom achtte hij het ook van belang dat een groot deel van het budget voor het nieuwe netwerk ten goede komt aan regionale voorlichtingsprojecten. Hij dacht daarbij aan circa 70%.
Dat alles betekent niet dat de IMK's en de innovatiecentra additionele middelen krijgen. Het gaat om een verschuiving van prioriteiten: meer collectief en projectmatig en minder individueel. Daarmee wordt ook een bepaalde schaalgrootte gecreëerd en dat biedt weer meer ruimte voor professionalisering en specialisatie binnen het netwerk.
De bijeenkomst met de besturen van de innovatiecentra en de IMK's heeft op 11 november jl. plaatsgevonden. De minister had in die bijeenkomst zijn overwegingen voor de nieuwe structuur nog eens toegelicht en de voorzitters van de centrale besturen hadden bij die gelegenheid nogmaals hun instemming betuigd met de voornemens. Hij vond dat van groot belang, omdat het gaat om een omvangrijk veranderingsproces.
Het is niet de bedoeling dat het eerstelijnsnetwerk commerciële activiteiten uit de tweede lijn gaat overnemen. Het doel is immers juist een scheiding tussen de eerstelijnstaken (het nieuwe netwerk) en de commerciële taken.
Hij was voornemens de provincies volgend jaar uit te nodigen voor overleg, om meer zicht te krijgen op elkaars doelstellingen en de diverse rollen goed op elkaar af te stemmen. Bovendien stelde hij zich voor bij die gelegenheid te spreken over de manier waarop nationaal en regionaal technologiebeleid vorm zou kunnen worden gegeven, over de rol van de Europese Unie en over de behoefte aan onderlinge informatie-uitwisseling. Daarbij kan voortgebouwd worden op het project technologiebeleid en regio's. Een inventarisatie door TNO naar regionaal technologiebeleid is zeer recent afgerond en aan het bureau SEO is de opdracht verstrekt om de ruimtelijke dimensie van innovatie op regionaal niveau te onderzoeken.
In de nota ruimte voor regio's is in feite al aangeduid welke rol de provincies in het technologiebeleid zouden kunnen spelen: het projectmatig aanpakken van regiospecifieke problemen en achterstanden, in aanvulling en in aansluiting op het generieke nationale technologiebeleid. De bewindsman zag daarom vooral een taak voor de provincies op het vlak van het bij elkaar brengen van partijen en het initiëren, coördineren en eventueel financieel faciliteren van projecten.
In dit verband merkte hij over het zojuist genoemde TNO-onderzoek nog op, dat daaruit is gebleken dat de provinciale budgetten voor zaken die met technologiebeleid te maken hebben, bij elkaar toch circa 155 mln. per jaar bedragen, met inbegrip van de middelen van de Europese Unie. Een groot deel van die budgetten zijn overigens ondergebracht in andere begrotingsposten, terwijl sommige provincies vooral EU- of ISP-middelen gedeeltelijk inzetten voor technologiebeleid. Hij zegde toe het TNO-onderzoek aan de Kamer te zenden.
In het kader van het regionale technologiebeleid is er al een betrokkenheid van de provincies bij de activiteiten van de innovatiecentra. Verder zullen de provincies vertegenwoordigd zijn in de regionale adviesraden. Daarbij moet niet aan een bureaucratisch geheel worden gedacht, maar veel meer aan een klankbord voor de directeuren van de innovatiecentra, een orgaan dat ondersteunend werkt door middel van advisering en het doen van suggesties.
In reactie op de vraag of hij bereid zou zijn om de subsidiëring van de REA-consulenten van MKB Nederland nog enige tijd te verlengen, herinnerde hij aan de bezwaren die hij hiertegen bij de begrotingsbehandeling naar voren had gebracht, vooral uit een oogpunt van marktconformiteit. Hij voelde er beslist niet voor om deze subsidiëring structureel te handhaven, maar hij was bereid om hierover nogmaals met MKB Nederland te spreken, teneinde deze organisatie in staat te stellen om overtuigend uiteen te zetten dat het tempo waarin deze subsidiëring wordt afgebouwd, wellicht te hoog ligt. Als MKB Nederland dus een goede kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing van haar standpunt kan geven, wilde hij nader kijken naar het tempo van de afbouw van deze subsidiëring, waarbij de datum van 1 juli 1997 wellicht een geschikt moment kan zijn voor het vervallen van deze subsidiëring, althans als daarvoor nog enige ruimte binnen de krappe begroting van het ministerie kan worden gevonden.
Via de kamers van koophandel wordt een fijnmazige regionale spreiding van de loketfunctie over het land verkregen. Bij de nieuwe gebiedsindeling voor de kamers van koophandel zal uiteraard het advies van de commissie gebiedsindeling zwaar wegen. De regionale spreiding van het IMK/ICA-netwerk wordt een stuk grover. De taken van het nieuwe netwerk vragen ook, zoals al genoemd, om mogelijkheden van specialisatie. Daarbij moet er voldoende kritische massa op regionaal niveau zijn, hetgeen vestigingen met voldoende personele omvang vraagt. Als uitgangspunt voor de komende discussie wilde hij dan ook kiezen voor een aantal van vijf regionale vestigingen, net als IMK Nederland dat heeft gedaan in haar businessplan.
De beperking tot één uur van het «kortdurende gesprek» moet niet al te strikt worden opgevat, maar het is wel de bedoeling dat het echt om een kortdurende advisering gaat.
In het businessplan van IMK Nederland is voorzien in een scheiding van activiteiten. Met de commerciële activiteiten heeft de overheid eigenlijk geen bemoeienis, want alleen de eerstelijnsfunctie wordt gesubsidieerd en alleen die functie is bij de fusie betrokken. Er zijn gesprekken gaande over de vraag wat er na de fusie met de commerciële activiteiten zou moeten gebeuren, maar dat is verder vooral een verantwoordelijkheid van IMK Nederland zelf, al volgt het ministerie de verdere gang van zaken natuurlijk wel met interesse. IMK Nederland heeft al door het onafhankelijke bureau Bakkenist laten toetsen of de overblijvende IMK-delen levensvatbaar zullen zijn en die toets heeft uitgewezen dat de door IMK Nederland ingeschatte omzet- en kostenprognoses reëel zijn. De overblijvende delen zijn dan ook op termijn zeker levensvatbaar en hebben een voldoende «kritische massa».
Hij onderschreef dat de voorlichtings- en adviesstructuur als een basisvoorziening moet worden beschouwd en als zodanig overal aanwezig behoort te zijn. De financiering van die basisvoorziening behoort dus niet gedecentraliseerd te worden.
In reactie op de vraag of de nieuwe structuur niet te complex zal worden, merkte hij op dat het concernmodel juist een heldere, eenduidige structuur geeft, met een organisatie die vanuit de top wordt aangestuurd en die slechts één bestuur kent. Dat houdt wel enige beperking van regionale autonomie in, maar dat betekent niet dat er geen regionale verankering kan plaatsvinden, want die geschiedt via de netwerken, waarbij de regio's en de regionale adviesstructuren een belangrijke rol kunnen vervullen. Hij had daarom de regionale besturen opgeroepen om geen zware bestuurlijke taken te gaan claimen, maar het te houden bij de huidige rol: het helpen van de regionale organisaties in hun regionale inbedding.
De provincies krijgen een vertegenwoordiging in de regionale adviesraden, onafhankelijk van de omvang van hun financiële bijdrage. Uiteraard kunnen de provincies, gezien het adagium «wie betaalt, bepaalt», meer invloed uitoefenen naarmate zij een grotere financiële bijdrage leveren in de regionale projecten van de innovatiecentra.
Tenslotte zei hij over het digitale ondernemershuis, dat de vereniging van kamers van koophandel op dit moment bezig is met het opstellen van een plan van aanpak. Daarbij zijn ook andere instanties betrokken, waaronder het CBS. Tot nu toe is geen bijdrage van het ministerie gevraagd, maar hij had al wel in voorzichtige bewoordingen tegenover de vereniging van kamers van koophandel de bereidheid uitgesproken om na te denken over een bescheiden rol van het ministerie op dit punt.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) had begrepen dat een regionaal netwerk enerzijds niet de gebiedsgrenzen van zijn kamer van koophandel mag overschrijden, maar anderzijds wel zijn deskundigheid aan andere netwerken beschikbaar zou moeten stellen. Zij drong er daarom op aan, de betreffende passage in de brief van 14 oktober te wijzigen. Deze brief stelt nu nog (blz. 7): «In elk geval mogen de regionale gebieden van het nieuwe V&A-netwerk de toekomstige KvK-gebieden niet doorsnijden». Zij vond dat een wel erg strikte formulering.
De minister vond dat ook. Het was beter geweest als deze zin niet in de brief was opgenomen.
De heer Houda (PvdA) wees er naar aanleiding van het antwoord over de mogelijkheid van een garantiestelling op, dat een garantiestelling niet altijd tot een openeindregeling hoeft te leiden. Deze kan immers ook aan een maximum worden gebonden. Hij had nog steeds de indruk dat door middel van een garantiestelling de bijdrage van het Rijk wat méér kan opleveren.
Verder vroeg hij opnieuw aandacht voor zijn pleidooi om via de provincies bij te springen in gevallen waarin een bescheiden bijdrage nodig is om bepaalde projecten te laten slagen.
De heer Van Walsem (D66) was dankbaar voor de bereidheid om de subsidiëring van de REA-consulenten tot 1 juli 1997 nog eens te overwegen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD) sloot zich daar graag bij aan.
De minister betwijfelde of een garantieregeling voor techno-starters veel méér zou hebben opgeleverd. Een garantieregeling geeft in ieder geval toch een hoger risico. Bovendien is de huidige garantieregeling verruimd, juist met het oog op hoogtechnologische projecten. De marktpartijen hebben de nu gekozen opzet onderschreven. Het gaat hier overigens om een experimentele opzet. Na een jaar of vijf zal worden bezien of deze opzet geslaagd kan worden genoemd. Hij hield op zichzelf de mogelijkheid open dat dan zal worden besloten om met garanties te gaan werken.
De provincies kunnen ook nu een financiële bijdrage leveren aan projecten van een regionaal centrum, met behulp van de daarvoor aanwezige middelen. Het ministerie stelt een bepaald budget beschikbaar en het streven is erop gericht dat 70% daarvan projectmatig wordt besteed. Dit geeft zeer ruime mogelijkheden en het is dan ook niet de bedoeling om daar nog eens additioneel geld voor uit te trekken.
Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).
Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), R. A. Meijer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Jeekel (D66) en Crone (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24243-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.