nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 20 januari 1996
Tijdens de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging
van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen
jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen
en vergunningen te koppelen aan rechtmatig verblijf van de vreemdeling in
Nederland («Koppelingswet», 24 233), heeft het kamerlid Dittrich
voorgesteld om een voorziening te treffen in de ziekenfondsbudgettering, die
het ziekenfondsen mogelijk zal maken om aan ziekenhuizen de oninbare ziekenhuiskosten
van illegalen te vergoeden, zonder dat de ziekenfondsen daarvan financiële
nadelen zullen ondervinden.
Tijdens de behandeling op 16 oktober 1996 van het wetsvoorstel heb ik
kort uiteen gezet waarom dit niet mogelijk is. In onderhavige brief kom ik
tegemoet aan mijn toezegging aan de heer Dittrich om mijn overwegingen hierbij
nog eens schriftelijk te verduidelijken.
De mogelijkheid om binnen de ziekenfondsbudgettering een voorziening te
treffen ten behoeve van de financiering van oninbare ziekenhuiskosten van
illegalen moet als niet reëel worden beschouwd. Ten eerste zijn ziekenfondsen
niet gerechtigd om betalingen aan ziekenhuizen te doen die betrekking hebben
op kosten van niet-ziekenfondsverzekerden. De Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie
van de Ziekenfondsraad zal dergelijke betalingen te allen tijde als niet aanvaardbaar
bestempelen, waardoor ziekenfondsen dergelijke betalingen niet ten laste van
hun budget, noch ten laste van hun eigen inkomsten uit nominale premies mogen
bekostigen.
Ten tweede is de ziekenfondsbudgettering globaal, en wil ik dat graag
zo houden. Ik acht het daarom niet wenselijk om over te gaan tot specifieke
opslagen op bijvoorbeeld de regiofactor in de ziekenfondsbudgettering. De
bestaande regiofactor in de ziekenfondsbudgettering houdt, in algemene zin,
reeds rekening met «grote-stadsproblematiek», waarvan de illegalenproblematiek
een onlosmakelijk onderdeel vormt.
Ten derde wijs ik er op dat het voorstel van de heer Dittrich voor een
vereveningsregeling geen soelaas biedt. Het beleid is er juist op gericht
om in 1998 de verevenings- en nacalculatie-percentages voor de budgetonderdelen
variabele kosten ziekenhuisverpleging en overige verstrekkingen in de ziekenfondsbudgettering
tot nul te reduceren.
Mede gelet op bovenstaande blijf ik daarom bij mijn opvatting dat ziekenhuizen
voor hun oninbare vorderingen, voor zover deze inderdaad tot knelpunten leiden,
een beroep kunnen doen op de door het COTG vastgestelde Richtlijn afschrijvingskosten
dubieuze debiteuren. Deze regeling maakt het mogelijk dat ziekenhuizen in
overleg met de ziektekostenverzekeraars, in hun budget compensatie kunnen
krijgen voor hun oninbare vorderingen. Een dergelijke compensatie wordt ex
ante voor een periode van drie jaar vastgesteld. Afwijkingen tussen dit bedrag
en de feitelijk oninbare vorderingen blijven ten gunste c.q. ten laste van
de ziekenhuizen. Daarin zit een prikkel om een goed debiteurenbeheer te voeren.
Indien in eerstbedoelde drie-jaarsperiode de oninbare bedragen in omvang toenemen
krijgt het desbetreffende ziekenhuis ingevolge deze richtlijn daar niet met
terugwerkende kracht compensatie voor. De COTG-richtlijn was voor drie jaar
vastgesteld en liep af op 1-1-1997. Het COTG heeft, in verband met de waarschijnlijke
invoering van de Koppelingswet, de richtlijn nu voor één jaar
(1997) vastgesteld. Deze richtlijn zal nog ter goedkeuring aan mij worden
voorgelegd. In de loop van 1997 zal worden bezien wat de feitelijke omvang
is van de kosten die ziekenhuizen voor de bedoelde zorg aan illegalen ten
laste van de richtlijn willen brengen. Tevens zal de verdeling over de ziekenhuizen
worden bezien. De uitkomsten van deze exercitie zullen worden betrokken bij
de vaststelling van de richtlijn na 1997.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers