Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24229 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24229 nr. 10 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 1 februari 1996
Met deze brief blik ik kort terug op de PBTS-programma's bio-, materiaal- en milieutechnologie en het IT-programma in 1995. Tevens leg ik u mijn voornemens voor ten aanzien van deze programma's in 1996.
De nota «Kennis in Beweging» maakt duidelijk dat een vergroting van de kennisintensiteit van onze economie een noodzakelijke voorwaarde is voor een concurrerend ondernemingsklimaat. De dreigende trend van een daling van de kennisintensiteit dient te worden omgebogen om de toekomstige welvaart te garanderen.
In 1995 constateer ik een volledige uitputting van de technologie-instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Dit benadrukt nogmaals de noodzaak om met volle kracht door te gaan met het stimuleren van de technologische ontwikkelingen in Nederland. De nota «Kennis in Beweging» geeft een drietal thema's aan waarlangs dat zal gaan plaatsvinden. Dit zijn het verbeteren van de basiscondities voor innovatie, betere afstemming tussen vraag en aanbod van kennis en het beter benutten van kansen die opkomende technologieën bieden.
Het jaar 1996 is een overgangsjaar naar dit nieuwe technologie-instrumentarium. 1996 zal het laatste jaar zijn van de PBTS- en IT-programma's; deze zullen in 1997 worden vervangen door het nieuwe samenwerkingsinstrument. Uiteraard wordt in het flankerend beleid bij de programma's al zoveel als mogelijk ingespeeld op de nieuwe situatie, om de overgang zo vloeiend mogelijk te laten verlopen. Zo wordt in het flankerend beleid nog meer accent gelegd op de bevordering van samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen. In de subsidieprogramma's zelf heeft het element van samenwerking al in 1995 een zwaarder gewicht gekregen bij de beoordeling van ingediende projectvoorstellen. Ook zal het flankerend beleid zich in 1996 richten op het bevorderen van kansen die opkomende technologieën bieden; voorbeelden zijn het flankerend beleid rond het Economie-, Ecologie- en Technologieprogramma en rond de Elektronische Snelwegen. Het bevorderen van de internationale R&D-samenwerking is tevens een belangrijk onderdeel van het flankerend beleid, gelet op het toenemende gewicht van Europese technologieprogramma's en de te lage Nederlandse industriële participatie in deze programma's.
Onderstaand memoreer ik eerst een tweetal budgetwijzigingen in 1995. Vervolgens komen de belangrijkste resultaten van de programma's in 1995 aan bod en de hoofdlijnen van de programma's in 1996. Tot slot licht ik kort mijn voornemen toe tot een evaluatie van de onderhavige programma's.
Ten opzichte van de vorig jaar aan u gemelde budgetten valt er een tweetal wijzigingen te noteren. Allereerst is de vrijval van middelen uit het 1994 proefprogramma milieureferentieprojecten ad f 1,1 mln. aangewend voor het PBTS-programma milieutechnologie.
Het proefprogramma milieureferentieprojecten zal, naar aanleiding van de ervaringen in het eerste jaar, in gewijzigde vorm in 1996 voortgezet worden.
Ten tweede is het budget voor het IT-programma telematica verhoogd met f 2 mln., waardoor een extra aantal projecten van goede kwaliteit gehonoreerd kon worden.
Uit tabel 1 blijkt dat het honoreringspercentage op een duidelijk hoger niveau ligt dan in 1994.
Het in de brief van vorig jaar vermelde streven om de bezuinigingen zo in te vullen dat het honoreringspercentage in ieder geval op peil zou blijven is daarmee gehaald. Het aantal aanvragen ligt duidelijk lager dan in 1994.
Tabel 1 Belangrijkste uitkomsten 1995 ten opzichte van 1994
| 1994 | 1995 | |
|---|---|---|
| Honoreringspercentage | ||
| ♦ PBTS | 36 | 49 |
| ♦ IT | 28 | 42 |
| ♦ Totaal | 32 | 46 |
| Aantal aanvragen | 900 | 530 |
De bezuinigingen behelsden, naast het vervallen van de subsidie voor haalbaarheidsprojecten en voor het onderdeel geavanceerde IT-systemen uit het IT-programma, het verlagen van het subsidiemaximum per aanvrager en per project. Mede gelet op het hoge aandeel van MKB-bedrijven (tabel 2) onder de aanvragers zijn de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van de regelingen voor kleine bedrijven behouden.
Grote bedrijven, bijvoorbeeld in de biotechnologie, hebben een sterker beroep dan in 1994 gedaan op het vierde Europese Kaderprogramma. Tabel 2 vermeldt de uitkomsten per regeling.
Tabel 2 Resultaten 1995 PBTS-programma's en IT-programma
| Milieutechnologie | Informatietechnologie | Materiaal-technologie | Biotechnologie | Totaal | |
|---|---|---|---|---|---|
| Budget(mln gld) | 27,1 | 23,5 | 21 | 14 | 85,6 |
| Aantal aanvragen | 127 | 230 | 128 | 46 | 531 |
| Gehonoreerd, % | 46 | 42 | 44 | 67 | 46 |
| MKB, % | 34 | 80 | 70 | 71 | 65 |
| Nieuw, % | 26 | 19 | 38 | 55 | 31 |
| Samenwerking, % | 78 | 100* | 77 | 94 | 88 |
| Kennisinfrastructuur, % | 64 | 41 | 60 | 68 | 56 |
* Bij IT is samenwerking een vereiste.
MKB = het aantal bedrijven met minder dan 200 werknemers, als % van het aantal bedrijven bij de gehonoreerde projecten
Nieuw = aantal bedrijven dat voor de eerste keer meedoet, als % van het aantal bedrijven bij de gehonoreerde projecten
Samenwerking = het aantal projecten waarin sprake is van enigerlei vorm van samenwerking, als % van aantal gehonoreerde projecten
Kennisinfrastructuur = het aantal projecten waarbij kennisinstellingen betrokken zijn, als % van aantal gehonoreerde projecten
Het jaar 1996 is een overgangsjaar. Zoals bekend wordt in 1997 het samenwerkingsinstrument van kracht. Het accent bij dit nieuwe instrument zal niet meer liggen op gerichte steun voor specifieke technologiegebieden.
De PBTS- en IT-subsidieprogramma's zullen in 1996 inhoudelijk niet afwijken van die in 1995. Belangrijker nog dan de overweging om in het laatste jaar van de regelingen geen majeure wijzigingen door te voeren is de constatering dat de resultaten van 1995 daar ook geen aanleiding toe geven. Ook het totale budget en de verdeling daarvan over de programma's ondergaat daarom geen wijziging. Tabel 3 geeft weer hoe het budget verdeeld wordt. Tevens worden de budgetten vermeld voor het flankerend beleid.
Tabel 3 Budgetverdeling technologieprogramma's 1996, mln. gld.
| Milieutechnologie | Informatietechnologie | Materiaal-technologie | Biotechnologie | Totaal | |
|---|---|---|---|---|---|
| Subsidies voor onderzoek | 26 | 21,5 | 21 | 14 | 82,5 |
| Flankerend beleid | 11,5* | 4 | 3 | 0,52 | 19,02 |
| Totaal | 37,5 | 25,5 | 24 | 14,52 | 101,52 |
* Inclusief de aparte reservering ad f 4 mln. voor het proefprogramma milieureferentieprojecten.
Het flankerend beleid kent wel een aantal budgettaire wijzigingen. Voor Milieu trek ik f 1 mln. extra uit. Het Economie, Ecologie en Technologie programma (EET) is met f 0,6 mln. een belangrijke nieuwe post in het flankerend beleid milieutechnologie. Het bedrag voor het flankerend beleid IT verschilt niet van dat van vorig jaar (uiteraard zijn er op onderdelen binnen het flankerend beleid wel verschuivingen). Het bedrag voor flankerend beleid voor Bio komt ruim een ton hoger uit en voor Materiaaltechnologie 0,6 mln lager.
Het flankerend beleid kent in 1996, naast een voortzetting van lopende programma's, ook accentverschuivingen om waar mogelijk reeds te anticiperen op de nieuwe situatie in 1997. Zo is het bevorderen van de samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur een onderdeel dat nog meer aandacht krijgt. Tevens richt het flankerend beleid zich sterker op het bevorderen van de deelname door de Nederlandse industrie aan de Europese technologie-programma's. Ook zal worden bekeken welke succesvolle instrumenten waarmee nu op een specifiek technologieterrein wordt gewerkt, generiek kunnen worden gehanteerd.
Onderstaand geef ik de hoofdlijnen van de vier technologieprogramma's weer.
De technologieprogramma's 1996
Het milieutechnologieprogramma kent voor 1996 twee hoofdthema's:
– meer aandacht voor samenwerking tussen leveranciers en afnemers, tussen bedrijven en kennisinstellingen en tussen complementaire bedrijven;
– meer aandacht voor internationalisering, zowel bij de ontwikkeling van kennis (EU-programma's, Eureka) als bij de uitvoering van bijvoorbeeld exportprogramma's.
Deze hoofdthema's zullen in de technologietrajecten ontwikkeling, verspreiding en toepassing worden uitgewerkt.
Bij de kennisontwikkeling vraagt het EET-programma in 1996 zeer veel aandacht. Intensieve communicatie met het bedrijfsleven en kennis-instellingen is noodzakelijk, om voldoende goede programmavoorstellen te verkrijgen met een zoveel als mogelijk gegarandeerde toepassing.
Op het internationale terrein zullen bedrijven actief worden benaderd voor de EU-programma's. Internationale samenwerking zal ook worden bevorderd door brokerage bijeenkomsten. Ook zal er aandacht worden besteed aan de opzet van het vijfde Kaderprogramma, waarbij de inbreng van de industrie uiteraard wordt meegenomen.
Bij de kennisverspreiding kan worden vermeld dat begin 1996 een besluit zal worden genomen over een nieuw voorlichtingstraject voor «Schoner Produceren», dat meer gericht zal zijn op toepassing en minder op bewustwording. De afgelopen drie jaar zijn in het kader van dit project 9000 bedrijven bereikt, waarmee ruimschoots aan de gestelde doelen is voldaan.
De energie- en milieuregeling, waarmee de verspreiding van milieu-technologie wordt bevorderd, zal ook in 1996 van kracht zijn.
In de afgeronde eerste fase van het IC-project Ecodesign zijn 96 bedrijven onder de loep genomen; de tussentijdse evaluatie is positief. Het IC-project Ecodesign zal ik samen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in 1996 dan ook voortzetten. Doel is om nog eens 800 bedrijven in drie jaar actief te benaderen met individuele doorlichting, regionale voorlichtingsbijeenkomsten en gerichte onderzoeken. Daarnaast wordt er eveneens samen met de Minister van VROM een kredietfaciliteit voor milieugerichte produktontwikkeling (MPO) in het leven geroepen, conform de brief aan de Tweede Kamer inzake de Uitvoering van het produkt-gerichte milieubeleid van 19 november 1995. Deze kredietfaciliteit beoogt het MKB een steun in de rug te geven bij de daadwerkelijke implementatie van MPO.
Het 1994 proefprogramma milieureferentieprojecten, dat beoogt de toepassing van milieutechnologie te stimuleren, heeft positieve resultaten te zien gegeven. De acht projecten waaraan subsidie is toegekend haalden een omzet van f 11,6 mln. binnen acht maanden. Bij een substantieel deel van de onderzochte projecten blijkt de subsidie van doorslaggevende betekenis voor het tot stand komen van het contract tussen leverancier en afnemer. In 1996 zal het programma, in licht gewijzigde vorm, zijn loket dan ook weer openen. Hiervoor is in het flankerend beleid f 4 mln. gereserveerd. Meer in het algemeen zal de referentieproblematiek met het bedrijfsleven worden verkend en zullen oplossingsrichtingen in kaart worden gebracht.
Als follow-up van «milieu in de markt» wordt in 1996 gepoogd een constructieve interdepartementale samenwerking tot stand te brengen op het vlak van de exportondersteuning. Doel is te komen tot een export-platform waarin vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de betrokken departementen tot afstemming komen van hun activiteiten.
Het flankerend beleid op IT-gebied kan worden onderverdeeld in een aantal thematische beleidsacties.
Een belangrijk onderdeel is het vergroten van de Nederlandse bedrijfs-deelname aan de Europese programma's, die vooral achterblijft bij die van de grote lidstaten. Hiertoe zal zowel in beleidsuitvoerende zin (voorlichten, adviseren en begeleiden van bedrijven) als ook in beleidsvoorbereidende zin (formulering nieuwe onderzoeksprogramma's) actie worden ondernomen. Activiteiten zijn onder andere de bevordering van de doorstroom vanuit het nationale instrumentarium naar Brussel, de oprichting en inschakeling van klankbordgroepen bij de diverse programma's en een actieve inbreng in de totstandkoming van het vijfde Kaderprogramma. Senter en EG Liaison spelen hierbij een belangrijke rol.
Software is een ander te onderscheiden thema; mede op basis van de in mei 1995 gehouden strategische conferentie wordt nu gewerkt aan het opstellen van een Actieplan Software. Hierbij gaat het naast voorlichting en bewustwording onder andere om het bij elkaar brengen van partijen teneinde gezamenlijke strategische projecten te ontwikkelen, alsmede om activiteiten om de inbreng in Europese programma's te versterken.
In 1996 wordt een start gemaakt met het nieuwe demonstratieprogramma IT in Nederland. Het is vooralsnog gericht op de sectoren bouw, machinebouw en detailhandel. Begin 1996 wordt besloten of ook het verzekeringswezen hierbij betrokken wordt.
Recentelijk is fase 1 van het Demonstratieprogramma Organisatie-vernieuwing en IT (DO-IT) van start gegaan. Doel van het programma is ondernemend Nederland er middels aansprekende voorbeeldprojecten op te wijzen hoe organisatievernieuwing en de toepassing van IT elkaar kunnen versterken.
Het actieprogramma Elektronische Snelwegen ligt in grote lijnen op schema. In dit kader wordt gewerkt aan consortiavorming, versterken van de deelname van kleine bedrijven, bewustwording, demonstratie-faciliteiten voor nieuwe diensten etc.
Voor een goed functioneren van de elektronische snelwegen dienen bepaalde randvoorwaarden te worden geoptimaliseerd. Het gaat hierbij om onderwerpen als standaardisatie, intellectuele eigendom, privacy en informatiebeveiliging. Rondom de voorbeeldprojecten openbare sector zal ik nadrukkelijk het onderwerp informatiebeveiliging betrekken. Tevens zal in kaart worden gebracht welke kennisinstellingen op dit gebied actief zijn en wat de mogelijkheden zijn tot nauwere samenwerking tussen deze instellingen en het bedrijfsleven. Ook aan de ontwikkeling van een juridische/organisatorische infrastructuur voor de elektronische handtekening zal ik aandacht besteden. Deze activiteiten zijn aanvullend op het Actieprogramma, dat zoals bekend samen met de departementen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Verkeer en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken wordt uitgevoerd.
In 1995 is binnen het flankerend beleid meer accent gelegd op kennis-overdracht en -toepassing en op het internationale instrumentarium. Als resultaat is de financiële retour uit het Europese Industriële en MateriaalTechnologie programma (IMT) met 16% gestegen en is er een aantal kennisoverdrachtsclusters tot stand gebracht. Dit zijn demonstratieprojecten waarin intensieve samenwerking plaatsvindt tussen bedrijven, kennisinfrastructuur en intermediaire organisaties. Via deelname van mijn ministerie aan het NWO-prioriteitenprogramma Materiaalonderzoek is verder een zodanige industriële vraagsturing van tweede geldstroomonderzoek gerealiseerd dat besloten is er een IOP (namelijk het computational material science programma) in onder te brengen.
Qua kennisopbouw is er de afgelopen jaren veel onderzoekscapaciteit opgebouwd waarbij meerdere partijen betrokken zijn. Voorbeelden daarvan zijn de oprichting van het MIDEG (Materiaal Instituut Delft, Eindhoven en Groningen), waaraan ik in 1995 nog steun heb verleend, de materiaal-gerichte IOP's en het genoemde NWO-programma. In het flankerend beleid wordt het accent nu meer gelegd op het stimuleren van de kennisoverdracht en -toepassing. Hetzelfde geldt voor acties gericht op het maatschappelijke draagvlak voor materiaaltechnologie, daar dit draagvlak zich in de afgelopen jaren duidelijk verbreed heeft.
Een prioriteit is ook het bestendigen van de ontwikkelde relaties op het gebied van de materiaaltechnologische kennisoverdracht. Daarnaast is gewerkt aan een gezamenlijke communicatiestructuur van Innovatie-centra, branche-organisaties, Bond voor Materialenkennis, Senter en EZ. Hierbinnen worden voorlichtingsactiviteiten op elkaar afgestemd en krijgen de verschillende acties een hogere effectiviteit.
Een prioriteit voor 1996 blijft het bevorderen van deelname aan het Europese IMT-programma. Kortlopende acties die in 1995 zijn gehouden bleken niet voldoende kosteneffectief te zijn. Daarom is samen met Senter en EG Liaison een meer continue benadering ontwikkeld gericht op potentiële industriële participanten voor dit Europese programma; tijdens reguliere bedrijfsbezoeken zal door Senter specifiek aandacht worden besteed aan relevante Europese programma's.
Tevens is een projectvoorstel bij de Europese Commissie ingediend om met name het MKB in de transportsector kennis te laten maken met internationale R&D-samenwerkingsprojecten. Daartoe zullen ondernemers in deze sector in Nederland, België en Duitsland worden benaderd voor het indienen van gezamenlijke CRAFT-projecten.
De afgelopen jaren heb ik in het flankerend beleid veel aandacht geschonken aan het verbreden van de industriële basis en het verbeteren van de wisselwerking tussen de kennisinfrastructuur en de industrie. Dat heeft onder andere geresulteerd in de realisatie van het ABON-programma (Associatie Biotechnologische Onderzoekscholen Nederland) en de NOBIS- en MIBITON-projecten (respectievelijk Nationaal Onderzoeks- programma Biotechnologische In situ sanering en Materiële infrastructuur biotechnologische onderzoekscholen Nederland).
De grootste knelpunten voor de marktintroductie van biotechnologische innovaties, met name op voedingsgebied, blijven de maatschappelijke weerstanden en daarmee samenhangend het specifiek voor de toelating noodzakelijke wettelijke kader. De EU is op het gebied van wetgeving nog zeer verdeeld. Hierdoor heeft de introductie van biotechnologische toepassingen op de Europese markt ten opzichte van de grootste concurrent, de VS, al een achterstand van drie tot vier jaar opgelopen.
Het wetgevingskader en de maatschappelijke acceptatie hebben dan ook een grote prioriteit, net zoals het bevorderen van internationale samenwerking gezien de grote belangen die op het spel staan bij het EU-Kaderprogramma.
In 1996 wordt de tweede en laatste fase van het Publieksvoorlichting Wetenschap en Techniek (PWT) programma uitgevoerd. In de eerste fase lag het accent op de pure overdracht van kennis over biotechnologie. De tweede fase is gericht op het overbrengen van informatie over biotechnologische produkten die thans rijp zijn voor marktintroductie, waarmee de industrie wordt gesteund bij de marktacceptatie van deze produkten. In 1996 zal door het Communicatie-overleg Biotechnologie, een initiatief van mijn ministerie uit eind 1994, een workshop worden georganiseerd over «consument en novel foods».
Het in 1995 van start gegane demonstratieproject «Voedselveiligheid van biotechnologische produkten», waarin Unilever, Avebe, DLO en TNO-voeding participeren, zal in 1996 de eerste resultaten opleveren. Via workshops zullen deze openbaar worden gemaakt. Het project beoogt voedselveiligheidseisen in praktische regels te vertalen. Het voornemen is om het project uit te bouwen tot een groter Europees programma voor normontwikkeling ten behoeve van toelating van nieuwe voedingsmiddelen. Dit programma is erop gericht om acceptatie tussen de lidstaten van testrapportages tot stand te brengen.
Nederland participeert goed in het Europese biotechnologie programma. De eerste «call» leverde een financiële retour op van circa 12%, waarmee Nederland na het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland een vierde plaats inneemt (deze drie landen halen elk een retour van circa 16%). Het aandeel van de Nederlandse industrie in de totale Nederlandse retour is zelfs het hoogst van alle landen. Toch is dit aandeel van de industrie, voor Nederland krap 20%, te laag en moet het voor alle landen omhoog. In Nederland zal daarvoor het voorlichtingsprogramma «Bronnen van Brussel», dat eind vorig jaar van start is gegaan, worden aangewend. Dit programma zal ook aangewend kunnen worden bij de beleidsvorming voor het vijfde Kaderprogramma. Bij dit voorlichtingsprogramma zijn ook de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Nederlandse industriële en agrarische biotechnologie associatie (NIABA), het ABON, EG-Liaison en Senter betrokken.
Daarnaast wordt aandacht geschonken aan strategische samenwerking met niet-Europese landen. De samenwerking met Israël is op dit moment het verst gevorderd.
Een dezer dagen zullen de budgetten en tenderdata voor de in deze brief genoemde programma's in de Staatscourant worden gepubliceerd, zodat weer aanvragen voor projectsubsidies kunnen worden ingediend.
Evaluatie van de programma's PBTS en IT
In 1994 is reeds aangekondigd dat de PBTS- en IT-programma's uiterlijk 1997 zouden worden geëvalueerd. Zoals bekend ben ik van plan om in 1997 het nieuwe samenwerkingsinstrument zijn intrede te laten doen. Een evaluatie blijft echter zinvol, aangezien de uitkomsten een rol kunnen spelen bij de vormgeving van het nieuwe samenwerkingsinstrument en het flankerend beleid. De evaluatie kan vooral aanvullende informatie opleveren ten aanzien van het aspect samenwerking. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: Komen kwalitatief hoog scorende samenwerkings-projecten gemakkelijk van de grond? Waar loopt men tegen aan, ook gedurende de rit? Wat voor taak ligt hier voor de overheid? Zoals bekend is het element samenwerking in de 1995 programma's van zwaarder gewicht geworden. In de evaluatie wil ik de uitkomsten van de tender van 1996 meenemen, om de evaluatie een bredere basis te geven. Met het oog hierop is dan ook besloten om medio 1996 de evaluatie te starten. De uitkomsten van de evaluatie kunnen dan ook nog een zinvolle rol spelen bij het formuleren van het flankerend beleid voor 1997. Uiteraard zal de evaluatie ook stil staan bij de effectiviteit en efficiency van de programma's over de afgelopen jaren.
Ik hoop u met deze brief naar voldoening op hoofdlijnen te hebben geïnformeerd over de voortgang en voornemens van de technologie-programma's.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24229-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.