24 228
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 8 juni 1995 en het nader rapport d.d. 21 juni 1995, aangeboden aan de Koningin door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 6 maart 1995, no. 95.001746, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 6 maart 1995, nr. 95.001746, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 juni 1995, nr. W05.95.0109, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn advies rekening zal zijn gehouden.

1. Het wetsvoorstel behelst onder meer een regeling die erin voorziet dat het bevoegd gezag van een school die wordt opgeheven als gevolg van een samenvoeging met een andere school ofwel waarvan de bekostiging wordt beëindigd als gevolg van een samenvoeging met een andere school uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen niet behoeft terug te storten in 's Rijks kas, maar deze kan overboeken naar de school die uit de samenvoeging overblijft. Omdat het, zo wordt in de toelichting (paragraaf 1.1) gesteld, uit het oogpunt van rechtsgelijkheid wenselijk is deze (ten opzichte van de huidige) soepele regeling ook te hanteren voor fusies en daaraan gelijkgestelde gevallen die in het verleden hebben plaatsgevonden, wordt in de overgangsbepalingen (artikelen III, IV en V) aan deze wetswijziging, behoudens een enkele uitzondering, de facto terugwerkende kracht verbonden tot en met 1 augustus 1985, zijnde de datum van invoering van de Wet op het basisonderwijs (WBO) en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO).

In het wetsvoorstel is echter geen bepaling opgenomen waarin deze terugwerkende kracht ook formeel is geregeld. Dat behoort naar het oordeel van de Raad van State alsnog te geschieden (ook aanwijzing 168 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting dienen te worden aangepast.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Aan het wetsvoorstel kan geen terugwerkende kracht worden verleend. Het wetsvoorstel bevat namelijk een verplichting en een criterium voor de overboeking van de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen, van welke verplichting en van welk criterium de bevoegde gezagsorganen niet op de hoogte konden zijn.

Terugwerkende kracht aan artikel III (nieuw), IV en V verlenen, zou onjuist zijn, omdat hetgeen daarin is opgenomen eerst van toepassing wordt respectievelijk een verplichting bevat met betrekking tot de periode vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Echter, onderkend is dat de redactie van artikel III verbeterd kan worden. Deze is derhalve aangepast. De artikelsgewijze toelichting bij artikel III is dienovereenkomstig aangepast.

Het algemene deel van de memorie van toelichting, onder punt 1.1, en de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen IV en V zijn met het oog op het voorgaande eveneens aangepast.

2a. In het voorgestelde nieuwe vierde lid van artikel 109 WBO alsmede het vierde lid van artikel 105 ISOVSO wordt als voorwaarde voor die overboeking gesteld dat «een aanvraag voor fusiefaciliteiten is ingediend».

Uit de memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat met die «aanvraag» gedoeld wordt op de aanvraagprocedure voor overgangsrekeneenheden, als bedoeld in paragraaf 6.4 van de publikatie «Rechtspositionele gevolgen/consequenties bij samenvoeging van scholen in het primair onderwijs» (publikatie van 21 april 1992, kenmerk AB/IE-92 025 510, Uitleg OenW-Regelingen, nr. 11b, van 29 april 1992) welke (op grond van artikel I-A8 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO)) is geformaliseerd door middel van de publikatie «Formalisering samenvoegingspublikaties fbs-sector (publikatie van 12 september 1993, kenmerk AB/IE-93 059 892, Uitleg OenW-Regelingen, nr. 22, van 29 september 1993). In elk geval zou in het wetsvoorstel zelf moeten worden aangegeven wat met een «aanvraag voor fusiefaciliteiten» wordt bedoeld, waarbij verwijzing naar een procedure op grond van een ministeriële regeling, die gebaseerd is op artikel I-A8 RPBO en derhalve slechts indirect met de onderhavige materie in verband kan worden gebracht, zou moeten worden vermeden.

b. Voorts zij nog opgemerkt dat blijkens de toelichting op de artikelen I en II, onderdeel B, de voorwaarde dat overboeking van niet bestede vergoedingen alleen kan plaatsvinden, indien er een aanvraag voor fusiefaciliteiten is ingediend, gesteld wordt omdat het nodig is dat op enig moment bij het ministerie kan worden vastgesteld, of er inderdaad sprake is van een fusie. «Bij aanmelding van een fusie wordt door de minister aan de hand van de criteria die gelden ter verkrijging van faciliteiten bij samenvoeging» en die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde publikatie «beoordeeld of er sprake is van een fusie», aldus de memorie van toelichting. Aanmelding van een fusie is echter niet hetzelfde als het indienen van een aanvraag voor fusiefaciliteiten. Bovendien betekent het feit dat een aanvraag voor fusiefaciliteiten is ingediend nog niet dat de aanvraag wordt gehonoreerd, en dat dus sprake is van een daadwerkelijke fusie.

Zowel het wetsvoorstel als de toelichting waren aan te passen.

2a. Het is in het voordeel van scholen die willen samenvoegen, dat er een regeling is met faciliteiten voor de samenvoeging. Het is echter, in het kader van dit wetsvoorstel, irrelevant wat de inhoud van deze regeling is. Wel relevant voor het onderhavige wetsvoorstel is, dat er een aanvraag voor deze faciliteiten wordt gedaan, op welk moment en aan de hand waarvan wordt beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van samenvoeging. Indien de regeling voor faciliteiten bij samenvoeging van scholen wordt opgenomen in de wet, en deze regeling nadien weer wordt veranderd, dan is vervolgens weer een wetswijziging noodzakelijk. Dit moet worden vermeden.

De artikelen I en II zijn met het oog op het advies terminologisch aangepast. De artikelsgewijze toelichting bij deze artikelen is dienovereenkomstig aangepast.

2b. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn naar aanleiding van het advies aangepast.

Voorts is de volgende wijziging aangebracht:

– In de artikelsgewijze toelichting bij artikel I en artikel II, onderdeel B is de aankondiging vervallen, dat de boekhoudvoorschriften in verband met de overboeking van de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen in geval van samenvoeging moeten worden gewijzigd. Er is namelijk gebleken dat op basis van de huidige boekhoudvoorschriften deze overboeking voldoende tot uitdrukking komt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven