24 228
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 maart 1996

INLEIDING

Op de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het verslag over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs inzake de overboeking van niet bestede vergoedingen en het vervallen van de verplichte pauze, ga ik hierna gaarne in.

Algemeen

Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie zich kunnen vinden in de voorgestelde regeling.

Deze leden vragen zich wel af waarom het wetsvoorstel, mede gelet op de fusieregeling die al geruime tijd in werking is, zo lang op zich heeft laten wachten.

In september 1991 hebben de eerste afrekeningen met betrekking tot de periode na 1 augustus 1985 plaatsgevonden en zijn de vergoedingen van scholen die werden opgeheven of waarvan de bekostiging werd beëindigd in deze periode, definitief vastgesteld. Pas daarna konden de niet bestede vergoedingen aan de orde komen. In de loop van 1992 zijn de voorbereidingen aangevangen die uiteindelijk hebben geleid tot het onderhavige voorstel van wet. Een van de eerste stappen was een onderzoek onder een aantal scholen die werden opgeheven of waarvan de bekostiging werd beëindigd in de desbetreffende periode. Het aanvankelijke onderzoek betrof drie scholen, een daaropvolgend onderzoek strekte zich uit over circa 60 scholen. Voorts is in het kader van het beleid rond Toerusting en Bereikbaarheid (Wet van 15 december 1993, Stb. 716) voorgesteld de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen aan te wenden ter stimulering van fusies van scholen. Dit voornemen is bekend gemaakt door middel van de – eerder in de memorie van toelichting genoemde – voorlichtingspublikatie «Fusiestimulerende maatregelen voor de huisvesting en de materiële instandhouding» van 21 juni 1993.

De leden van de CDA-fractie vragen welke feitelijke belemmeringen bestaan om de middelen die uit de gemeentelijke kas zijn ontvangen, ook in te brengen in de gefuseerde school, mede gelet op de financiële afwegingen die gemaakt worden bij de beslissing van schoolbesturen om te gaan fuseren.

Op zichzelf zou in het wetsvoorstel eveneens een verplichting tot overboeking van niet bestede uit de gemeentekas ontvangen vergoedingen kunnen worden opgenomen. Ik heb daar niet voor gekozen omdat, zoals opgemerkt in de memorie van toelichting in antwoord op een vraag van de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs, waar het hier gaat om vergoedingen die van gemeentewege beschikbaar zijn gekomen, op lokaal niveau de gemeenten en de betrokken schoolbesturen hierover desgewenst tot nadere afspraken dienen te komen. In dit verband zij erop gewezen dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in haar advies heeft opgemerkt dat een wettelijke regeling voor de niet bestede overschrijdingsuitkeringen in de lijn van de onderhavige regeling niet aan de orde kan zijn, gezien het feit dat het hierbij om gemeentelijke gelden gaat.

De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor de argumenten van de regering inzake het niet opnemen in de wet van de regeling voor fusiefaciliteiten. Zij vragen wel in hoeverre voor schoolbesturen de beschreven procedure helder is en in hoeverre er tijdig en in welke omvang gebruik van wordt gemaakt.

In de brochure «Toerusting en bereikbaarheid; fusie en herschikking in het basisonderwijs» wordt uitgebreide informatie gegeven over het proces van fuseren. Hierin is aangegeven op welke fusiefaciliteiten scholen recht hebben en hoe ze die moeten aanvragen. Deze brochure werd voorafgegaan door de in de memorie van toelichting genoemde publikaties «Fusiestimulerende maatregelen voor de huisvesting en de materiële instandhouding» en «Rechtspositionele gevolgen/consequenties bij samenvoeging van scholen in het primair onderwijs». In laatstgenoemde publikatie is aangegeven dat om aanspraak te kunnen maken op de fusiefaciliteiten daartoe een aanvraag moet worden ingediend. Vooralsnog is niet gebleken dat de in de laatstgenoemde publikatie opgenomen fusieregeling enige verduidelijking behoeft. Voorts is gebleken dat in circa 98 procent van de gevallen tijdig van deze regeling gebruik wordt gemaakt. De omvang waarin in het primair onderwijs in de periode van augustus 1992 tot en met juli 1995 gebruik is gemaakt van de fusieregeling betreft een kleine duizend fusies, waarbij soms meer dan twee scholen zijn betrokken. Overigens wordt deze fusieregeling bij aanvang van het schooljaar 1996–1997 opgevolgd door de laatstelijk gepubliceerde fusieregeling «Regeling samenvoeging van scholen in het primair onderwijs (po) per 1 augustus 1996» van 11 januari 1996 (kenmerk: PO/JP-95033239, Uitleg OCenW-regelingen 1996, nr. 1) die slechts op een klein aantal punten afwijkt van de vorige regeling.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of na de voorliggende wijziging in verband met het vervallen van de verplichte pauze in het speciaal onderwijs er nog nadere voorstellen zijn te verwachten inzake vereenvoudiging van de regelgeving.

De leden hebben reeds kunnen constateren dat voorstellen tot deregulering de aandacht hebben. In dit verband zij gewezen op bijvoorbeeld de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319), houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen. Door middel van laatstgenoemde wet is een eenvoudiger bekostigingssysteem voor deze schoolsoorten ingevoerd. Er zijn nog meer voorstellen ten behoeve van deregulering te verwachten. In dit kader zij bijvoorbeeld gewezen op het voornemen om te komen tot het wettelijk verplicht stellen van een «schoolplan» en een «schoolgids» en het in verband hiermee laten vervallen van de wettelijke verplichtingen tot het opstellen van een schoolwerkplan, een activiteitenplan, een nascholingsplan en een formatieplan. Met betrekking tot het voorgaande voorstel verwijs ik naar mijn nota betreffende de kwaliteitszorg in primair en voortgezet onderwijs: «De school als lerende organisatie» (kamerstukken II 1994/95, 24 248, nr. 2).

Met genoegen stel ik vast dat de leden van de VVD-fractie de doelstelling van het onderhavige voorstel ondersteunen. Deze leden constateren terecht dat het vervallen van de verplichte pauze een wens is van de vakorganisaties en dat de inspectie deze wens ondersteunt.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de minister zal vaststellen dat er daadwerkelijk sprake is van een samenvoeging.

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting zal bij de aanvraag voor faciliteiten in verband met de fusie van scholen, aan de hand van de criteria die gelden ter verkrijging van deze faciliteiten beoordeeld worden of er sprake is van een samenvoeging.

De leden van de VVD-fractie vragen of de in de memorie van toelichting genoemde budgettaire neutraliteit ook geldt voor het bevoegd gezag, bedoeld in artikel IV van het wetsvoorstel.

De financiële gevolgen zoals besproken in de memorie van toelichting (paragraaf 2.1.) hebben betrekking op de Rijksbegroting. In artikel IV gaat het om de besturen van scholen die zijn opgeheven dan wel waarvan de bekostiging is beëindigd in de periode van 1 augustus 1985 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Vanuit het perspectief dat de niet bestede vergoedingen ofwel – zoals de wet tot dusverre bepaalde – in de overheidskas dienen te worden teruggestort, dan wel – na inwerkingtreding van de wetswijziging – aan de school waarmee de samenvoeging heeft plaatsgehad ten goede moge komen, is er met betrekking tot de school die is opgeheven dan wel waarvan de bekostiging is beëindigd sprake van budgettaire neutraliteit.

Met genoegen constateer ik dat de leden van de D66-fractie kunnen instemmen met het voorstel de gefuseerde school de uit 's Rijks kas ontvangen niet bestede vergoedingen te doen toekomen in plaats van de opgeheven school de vergoedingen terug te laten storten in de overheidskas.

Voor wat betreft het voorstel de verplichte pauze in het speciaal onderwijs te laten vervallen, zouden deze leden graag advies willen hebben van onderwijsdeskundigen en pedagogen, omdat zij zich goed kunnen voorstellen dat het in het belang van de leerling is om tijdens de schooldag een rustmoment te hebben.

Een dergelijk advies acht ik evenwel niet nodig. Het personeel van de scholen voor speciaal onderwijs moet toch bij uitstek deskundig worden geacht om te bezien of een pauze van een uur voor de eigen leerlingen noodzakelijk is of niet. Dit voorstel wordt verder, zoals eerder in de memorie van toelichting is vermeld, ondersteund door de inspectie.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven