24 222
Regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (Wet Stichting USZO)

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 december 1995

In aansluiting op het algemeen overleg dat ik op 13 december jl. met de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heb gevoerd, deel ik u namens het kabinet het volgende mede. Gelet op artikel 2, derde lid, van het voorstel van wet Stichting USZO, ben ik voornemens over te gaan tot mede-oprichting van de Stichting USZO met als overgangsdatum (ingangsdatum) 1 januari 1996. Dit voornemen staat uiteraard onder het voorbehoud van aanvaarding door de Eerste Kamer van het voorstel van wet Stichting USZO.

Naar aanleiding van vermeld algemeen overleg wil ik de aandacht vragen voor de huidige stand van zaken bij de uitvoeringsorganisaties. In het overleg van gisteren bleek dat bij het merendeel van de leden van de commissie hierover bepaald een te negatief beeld bestaat. Tegenover dit beeld zou ik graag enkele cijfers willen zetten, welke zouden moeten leiden tot een enigszins positieve bijstelling van genoemd beeld.

USZO zal in 1996 naar schatting in totaal circa 444 000 uitkeringen en voorzieningen in betaling hebben, grosso modo als volgt verdeeld:

* circa 95 000 WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;

* circa 83 000 bovenwettelijke invaliditeitspensioenen;

* circa 16 000 herplaatsingstoelagen;

* circa 81 000 AAW-claims;

* circa 18 000 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor militairen;

* circa 5 000 uitkeringen op grond van de Suppletieregelingen;

* circa 57 000 Vervangingsfondsuitkeringen;

* circa 5 000 Noodfondsuitkeringen;

* circa 3 000 voorzieningen voor arbeidsongeschikte overheidswerknemers;

* circa 1 000 ziekteuitkeringen aan bepaalde groepen onderwijswerknemers;

* circa 10 000 uitkeringen krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen;

* circa 69 000 werkloosheids- of ontslaguitkeringen.

Het merendeel van deze uitkeringen wordt ook nu reeds verstrekt, in het algemeen op correcte wijze. Het kabinet heeft er op grond van de beschikbare gegevens voldoende vertrouwen in dat deze uitvoering ook in januari 1996 op hetzelfde niveau zal plaatsvinden.

In het algemeen overleg van 13 december jl. is door enkele leden van de Tweede Kamer de suggestie gedaan om de Stichting USZO niet per 1 januari van start te laten gaan. Gedacht wordt aan in ieder geval een uitstel met drie maanden. De suggestie voor genoemd uitstel komt naar mijn beleving van het overleg vooral voort uit de wens naar meer inzicht met betrekking tot richting en tempo van recente ontwikkelingen ten goede bij vooral de onderdelen DUO en UO. Indien hieromtrent in hun visie voldoende zekerheid zou bestaan binnen drie maanden na 1 januari 1996 zouden zij vervolgens groen licht voor USZO willen geven.

Een dergelijk uitstel en overigens ieder uitstel moet ik met klem ontraden.

Voor de argumenten ter zake verwijs ik in de eerste plaats naar hetgeen daarover is opgemerkt op blz. 20 en 21 van de tweede Voortgangsrapportage. Ik geeft deze overwegingen hierbij kort weer.

– Er wordt afbreuk gedaan aan het integratieproces van de samenstellende delen van USZO.

– Er zal geen wederzijdse positieve beïnvloeding plaatsvinden.

– Er zal geen organisatie ontstaan die zich uitsluitend kan toeleggen op de uitvoering van de sociale zekerheid.

– De datum van OOW van 1 januari 1998 zal zodanig onder druk komen dat deze naar alle waarschijnlijkheid niet zal kunnen worden gehaald.

– Er onstaat uitstel van regionaal handhavings- en volumebeleid voor de werkloosheidsregelingen.

– Er ontstaat uitstel van geïntegreerde behandeling van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid.

Hieraan voeg ik nog de volgende overwegingen toe.

– Uitstel zal leiden tot demotivering van het personeel dat nu gereed staat om per 1 januari 1996 met USZO van start te gaan.

– Uitstel (van drie maanden) zal er toe leiden dat in die periode uitsluitend op de winkel zal worden gepast in afwachting van de nieuwe eigenaar.

Mijn overtuiging is dan ook dat uitstel met drie maanden uiteindelijk zal leiden tot een slechtere startpositie dan op 1 januari 1996 het geval zal zijn.

Ook wil ik hier wijzen op de concrete resultaten die de afgelopen weken zijn geboekt dan wel voor 1 januari 1996 zullen worden bereikt en die het kabinet er van hebben overtuigd dat op 1 januari a.s. met USZO kan worden begonnen.

– Er is een exploitatiebegroting 1996.

– Er is een indicatieve openingsbalans en bovendien zijn de spelregels vastgesteld op grond waarvan tot een gecertificeerde openingsbalans moet worden gekomen (ten laatste per 1 juni 1996).

– De directie bestaande uit één algemeen directeur en twee directeuren is ingevuld.

– De ontvlechting van DUO uit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en DSZM uit het Ministerie van Defensie is rond. De ontvlechting van ABP/SZ uit het ABP en UO uit de IB-groep zal voor 1 januari a.s. worden afgewikkeld.

– Er zijn reeds de nodige contracten afgesloten met verschillende opdrachtgevers. Meer contracten zullen nog voor 1 januari aanstaande volgen.

– De overeenkomst tot samenwerking tussen USZO en de stichting pensioenfonds ABP zal voor 1 januari worden gesloten.

– Bij met name UO en DUO is al een aantal activiteiten ter verbetering ter hand genomen (zie mijn brief aan de Eerste en Tweede Kamer van 8 december 1995).

– Op vier na zullen alle huidige medewerkers gaan werken voor USZO.

– De WAO-conforme regeling zal per 1 januari 1996 op een adequate wijze door USZO uitgevoerd kunnen worden.

Vervolgens merk ik op dat operaties als de onderhavige een natuurlijk begin hebben op 1 januari van enig jaar. Dit heeft te maken met de op een kalenderjaar afgestemde inrichting van processen inzake begroting, administratieve werkzaamheden, rekening en verantwoording, controle en contractering. Door te starten op 1 januari wordt een groot aantal overloopproblemen voorkomen. Een begin van USZO gedurende een kalenderjaar is technisch gezien niet onmogelijk. Het zal echter een dermate hoeveelheid problemen en werkzaamheden ter oplossing daarvan genereren dat indien voor uitstel zou worden gekozen, uitstel tot 1 januari 1997 meer voor de hand ligt.

Uitstel, ook uitstel met drie maanden, lost naar mijn stellige overtuiging en die van het kabinet niet eerder of beter de problemen op, waarover ik het eens ben met de Tweede Kamer dat deze aangepakt moeten worden. Uitstel zal integendeel contra-produktief werken ten aanzien van de doelen waarvoor USZO wordt opgericht en over welke doelen er in mijn visie geen verschil van mening bestaat met de Tweede Kamer.

Deze brief is tegelijkertijd aangeboden aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven