24 220
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (aanvulling van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 15 september 1995

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van dit wetsvoorstel. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Oogmerk

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich met dit wetsvoorstel verenigen. Het streven de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding op overzichtelijker wijze dan voorheen bij wet te regelen ontmoet hun instemming. Zij hebben nog de volgende opmerkingen bij de artikelen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en kunnen in grote lijnen instemmen met de inhoud daarvan.

Op enkele onderdelen willen deze leden nader ingaan.

De regering heeft uiteengezet dat delegatie van regelgevende bevoegdheid weliswaar mogelijk is, maar dat slechts in geval van zwaarwegende redenen van deze mogelijkheid gebruik dient te worden gemaakt. Bij de verdere uitbreiding van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) zal worden bezien welke aspecten in het uiteindelijke stelsel in aanmerking komen voor regeling bij algemene maatregel van bestuur.

De leden van de SP-fractie vragen welke onderdelen uit de Wrra zich nu wel lenen voor delegatie en welke niet. Kan de regering dit per onderdeel beargumenteren?

5. Onverenigbaarheden en nevenfuncties

De leden van de SP-fractie hebben hun twijfels over de regeling zoals voorgesteld.

Uit de bewoordingen van de regering met betrekking tot artikel 44 blijkt enerzijds dat aan de zuiverheid en het vertrouwen in de rechterlijke macht een grote waarde moet worden gehecht, maar anderzijds dat het aantal onverenigbaarheden en het aantal beperkingen bij het vervullen van nevenfuncties zo klein mogelijk dient te worden gehouden. Deze leden bespeuren hier een tegenstrijdigheid. Juist wegens de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid pleiten zij voor een vergaande regulering op dit punt.

Deze leden hebben voorts hun twijfels om via de weg van wraking, verschoning of toedeling van zaken belangenverstrengeling te voorkomen. Juist wegens de ondoorzichtigheid op dit punt achten zij deze regeling onvoldoende.

Kan de regering op deze punten ook een nadere toelichting geven?

De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot ditzelfde onderwerp nog de volgende vragen.

In de eerste plaats vragen zij of de onverenigbaarheid slechts geldt voor betaalde nevenfuncties of ook voor onbezoldigde werkzaamheden. In de tweede plaats vragen zij waarom de artikelen 11 onderdeel c, 12 en 14 eerste lid Wet RO, alsmede de bepalingen uit de Ambtenarenwet en artikel 61 ARAR niet al bij de huidige wetswijziging worden overgeheveld naar de Wrra.

Graag vernemen zij hierop een reactie.

ARTIKELEN

Artikel 22

In dit artikel wordt bepaald dat de werkverdeling binnen een college – op voordracht van de desbetreffende functionele autoriteit – door het college zelf wordt bepaald. De leden van de PvdA-fractie hechten aan die bepaling, waardoor wordt voorkomen dat door de functionele autoriteit alleen tot (eventueel langdurige) specialisaties wordt besloten.

Artikelen 23 tot en met 32

Terecht is bepaald, aldus de leden van de PvdA-fractie, dat rechterlijke ambtenaren vakantierechten opbouwen, waarvan zij binnen de grenzen van de wet, vrijelijk gebruik kunnen maken. Juist is dat de functionele autoriteit daaraan grenzen kan stellen in het belang van de dienstuitoefening.

Een melding van de voorgenomen vakanties aan de functionele autoriteit is daarom vanzelfsprekend.

Niet valt in te zien waarom de functionele autoriteit zelf niet aan een dergelijke meldingsplicht (bij voorbeeld aan de in anciënniteit op hem volgende persoon) zou moeten voldoen. In het belang van de dienst zou dat integendeel zeer gewenst kunnen zijn.

Artikel 42

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de gedachte dat, in geval door bedrijfsfouten van rechterlijke ambtenaren aan derden schade wordt toegebracht, voor de Staat een risico-aansprakelijkheid bestaat. Indien sprake zou zijn van opzet of bewuste roekeloosheid behoort – zoals het wetsvoorstel stelt – regres mogelijk te zijn.

De voorzitter van de commissie,

V. A. M. van der Burg

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Groenman (D66), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Rabbae (GroenLinks), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD) en O. P. G. Vos (VVD).Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Boogaard (AOV), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Te Veldhuis (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD) en Weisglas (VVD).

Naar boven