C
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 september
1996 en het nader rapport d.d. 27 september 1996, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 10 juni 1996, no. 96.003082, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt de nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging
van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verlengingsprocedure
voorlopige hechtenis, met toelichting.
Blijkens mededeling van de plv. Directeur van uw Kabinet van 10 juni 1996,
no. 96.003082, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende
de bovenvermelde nota van wijziging met toelichting, rechtstreeks aan mij
te doen toekomen. Het advies van de Raad van State, gedateerd 2 september
1996, no. W03.96.0247, doe ik U hierbij toekomen.
1. Doordat het voorgestelde artikel 65a, tweede en derde lid, van het
Wetboek van Strafvordering (WvSv) spreekt over «de terechtzitting»
wordt de indruk gewekt dat de vordering tot gevangenneming steeds op de terechtzitting
zal worden behandeld. Dat zal echter niet mogelijk zijn indien nog geen dagvaarding
is uitgebracht (artikel 258 WvSv). In dat geval zal de vordering in raadkamer
moeten worden behandeld. De Raad van State beveelt aan de misverstanden die
door de thans voorgestelde tekst zouden kunnen ontstaan te vermijden door
in de tekst tot uitdrukking te brengen dat behandeling ook in raadkamer kan
plaatsvinden. Tevens dient, nu het hier om een zeer ingrijpende maatregel
gaat, in de wet te worden bepaald dat, wanneer behandeling in raadkamer plaatsvindt,
dit door een meervoudige kamer zal geschieden. Dit laatste zou kunnen gebeuren
door in artikel 21, vijfde lid, WvSv naast artikel 65 ook artikel 65a te vermelden.
1. De Raad meent dat de voorgestelde redactie artikel 65a, tweede en derde
lid, de indruk wekt dat de vordering gevangenneming steeds op de terechtzitting
zal worden behandeld, terwijl zij in het geval dat nog geen dagvaarding is
uitgebracht, door de raadkamer zal moeten worden behandeld. Ter voorkoming
van dit misverstand heb ik in het eerste lid toegevoegd dat de vordering kan
worden ingediend als de terechtzitting nog niet is aangevangen, terwijl een
nieuw vijfde lid is toegevoegd, waarin de raadkamer te dezen dezelfde bevoegdheden
krijgt als de rechtbank.
Met de Raad ben ik van oordeel dat de vordering op grond van het voorgestelde
artikel 65a door de meervoudige kamer dient te worden behandeld. Daartoe is
artikel 21, vijfde lid, aangevuld.
2. De toelichting (paragraaf 1, onder f, eerste volle alinea, laatste
gedachtestreepje) stelt: «Een bepaling moet worden toegevoegd die ertoe
strekt dat de maximale termijnen voor vrijheidsbeneming in eerste aanleg (100
dagen) en in tweede aanleg (180 dagen) blijven gelden.» Een duidelijke
bepaling die de 100 dagen-termijn in eerste aanleg veilig stelt heeft de Raad
echter niet aangetroffen. Daarin dient te worden voorzien.
2. De Raad meent dat een uitdrukkelijke bepaling moet worden toegevoegd
teneinde de maximale termijnen voor vrijheidsbeneming in eerste en tweede
aanleg te handhaven. Ik meen dat daaraan door de verwijzing in artikel 65a,
zesde lid, naar artikel 75, derde lid, en 277a, reeds is voldaan.
3. Het is de Raad opgevallen dat wél de Nederlandse Vereniging
voor Rechtspraak en het college van procureurs-generaal gevraagd is advies
uit te brengen over de concept-nota van wijziging, doch niet de Nederlandse
Orde van Advocaten. In de toelichting dient gemotiveerd te worden waarom hiervan
kon worden afgezien.
3. Van een afzonderlijke consultatie van de Nederlandse Orde van Advocaten
over deze nota van wijziging is afgezien, omdat de Orde reeds had laten weten
zich geheel te kunnen vinden in het standpunt dat reparatie van vormverzuim
in elk geval moest worden afgewezen. Dit standpunt is herhaald na de indiening
van het wetsvoorstel. Ik ben ervan uitgegaan dat in het standpunt van de Orde
geen wijziging is gekomen.
4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de
bij het advies behorende bijlage.
4. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.
5. Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde
nota van wijziging en toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Raad van State geeft in overweging de nota van wijziging aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden, nadat met het vorenstaande rekening zal
zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
W. Scholten
De Minister van Justitie a.i.,
H. F. Dijkstal
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 2 september 1996,
no. W03.96.0247, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging
geeft.
– Als gevolg van de in de nota van wijziging vervatte wijziging
van wetsvoorstel 23 989 is het opschrift en de considerans van wetsvoorstel
24 219 niet meer toereikend. De nota van wijziging op dit punt aanvullen.
– In de nota van wijziging de onderdelen met Arabische cijfers òf
hoofdletters aanduiden (aanwijzing 248, vierde lid, tweede volzin, van de
Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).
– De met betrekking tot de artikelen 379 en 396 van het Wetboek
van Strafvordering voorgestelde nummering in afzonderlijke leden vermijden
(aanwijzing 237 Ar).