24 211
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië houdende wijziging van het op 18 november 1981 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid en bijbehorend Akkoord; 's-Gravenhage, 23 januari 1995

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 7 juni 1995

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 juni 1995. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juli 1995.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 23 januari 1995 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië houdende wijziging van het op 18 november 1981 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië inzake sociale zekerheid en het bijbehorende Akkoord; 's-Gravenhage, 23 januari 1995 (Trb. 1995, 55)1 .

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Nadat op 5 juli 1975 Kaapverdië onafhankelijk was geworden en daarmee de koloniale band met Portugal was beëindigd, zijn besprekingen gevoerd met de regering van Kaapverdië die hebben geleid tot de totstandkoming te 's-Gravenhage op 18 november 1981 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië (Trb. 1982, 20). Het Verdrag is op 1 maart 1988 in werking getreden (zie Trb. 1988, 14). Het Verdrag is met name van belang voor de personen die onder de op 22 november 1963 te Lissabon tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek inzake migratie, aanwerving en tewerkstelling van Portugese arbeiders in Nederland, met Protocol (Trb. 1964, 16), naar Nederland zijn gekomen en voor de Kaapverdische zeelieden (en hun gezinnen) die sedert de zeventiger jaren als bemanningsleden op Nederlandse schepen werkzaam waren en zijn. Daarnaast is de Kaapverdische gemeenschap in Nederland groeiende. Het aantal Kaapverdianen in Nederland bedraagt thans ruim 10 000. Bij dit getal zijn niet de uit Kaapverdië afkomstige personen begrepen die inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Deze personen behouden ook hun Kaapverdische nationaliteit. Het aantal Nederlanders dat in Kaapverdië woonachtig is, is gering.

Het oorspronkelijke Verdrag bevat een aantal belangrijke uitgangspunten ten voordele van belanghebbenden. In dit kader kunnen worden genoemd de gelijkstelling van de nationaliteit van de ene staat met die van de andere staat, indien het sociale verzekeringsstelsel daaromtrent eisen stelt, alsook de samenstelling van verzekeringstijdvakken in beide staten ten behoeve van het recht op, de hoogte of de duur van de uitkering in één der staten.

Verder zijn bepalingen opgenomen die het mogelijk maken dat uitkeringen worden geëxporteerd, alsmede dat medische zorg wordt verleend op het grondgebied van de andere staat dan die krachtens wiens wetgeving men recht op zodanige zorg heeft. Ten slotte vereenvoudigen administratieve voorschriften de samenwerking tussen uitvoeringsinstanties.

Een herziening van het Verdrag van 1981 is geboden, enerzijds gelet op diverse wijzigingen in de Nederlandse sociale verzekeringsregelingen, ontwikkelingen in de jurisprudentie omtrent en inzichten in de toepasselijkheid van dergelijke verdragen, en anderzijds om een oplossing te bieden voor enige hiaten in de bestaande verdragsregeling, betrekking hebbende op de verlening van medische zorg ten behoeve van gezinsleden van een rechthebbende op één of meer pensioenen die op het grondgebied van een andere staat wonen dan de pensioengerechtigde (hierna te noemen: achtergebleven gezinsleden).

Voorts diende het bij het huidige verdrag behorende Slotprotocol te worden gemoderniseerd (zie nader de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot artikel II).

Tevens wordt in het herziene Verdrag een aantal redactionele wijzigingen aangebracht, met het doel de verdragstekst zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met die van andere verdragen inzake sociale zekerheid waarbij het Koninkrijk partij is, zulks ter vereenvoudiging van de taak van de uitvoeringsorganen, alsmede met het doel uiteenlopende interpretaties van de onderscheiden internationale coördinatie-verdragen te voorkomen. Tegelijk met en mede als gevolg van de wijziging van het Verdrag is ook het op 18 november 1981 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 18 november 1981 te 's-Gravenhage tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kaapverdië ondertekende Verdrag inzake sociale zekerheid (Trb. 1982, 21) herzien.

II. Artikelsgewijze toelichting

Op grond van de wijziging, vermeld in artikel I, onderdeel A, van het Verdrag zal de gelijkstelling van nationaliteit voortaan ook gelden voor de vrijwillige verzekering van de AOW, de AWW en de AAW, waarbij de premie wordt berekend naar het werkelijk verdiende inkomen. De wijziging hangt samen met de aanpassing van het Verdrag aan de sedert 1985 gewijzigde Algemene Ouderdomswet (zie toelichting hierna op artikel I, onderdeel F) en met de wenselijkheid het Verdrag op dit punt aan te passen aan hetgeen in andere sociale zekerheidsverdragen is bepaald. Met de toevoeging van paragraaf b aan artikel 6 van het Verdrag (zie artikel I onder B) wordt eventuele onzekerheid weggenomen over de gevolgen van een aanwijsregel inzake toepasselijke wetgeving. Wooneisen inzake verzekerings- en of premieplicht kunnen belanghebbenden niet worden tegengeworpen.

De onderdelen C en D van artikel I hebben betrekking op wijzigingen die in hoofdstuk I, Ziekte en moederschap, van Titel III van het huidige verdrag zijn aangebracht. Daarvan bevat onderdeel C nieuwe bepalingen, die hieronder worden toegelicht, terwijl onderdeel D betrekking heeft op een technische wijziging die als gevolg van de met onderdeel C doorgevoerde wijziging noodzakelijk werd.

Artikel I, onderdeel C, heeft betrekking op een wijziging van artikel 14 van het verdrag, waarbij een regeling is getroffen inzake de verlening van medische zorg aan achtergebleven gezinsleden van een rechthebbende op één of meer pensioenen die verzekerd is ingevolge de wetgeving van één van beide staten. In het huidige verdrag is een dergelijke bepaling niet voorzien. Met de regeling wordt mitsdien de door het verdrag geboden bescherming op het gebied van de verlening van medische zorg uitgebreid.

In het nieuwe derde lid wordt voorzien in een aanspraak op medische zorg ten behoeve van gezinsleden van een gepensioneerde, in het geval deze niet op het grondgebied van dezelfde verdragsstaat wonen als de gepensioneerde zelf. De verstrekkingen worden ten laste van het bevoegd orgaan (de instelling waarbij de gepensioneerde als verzekerde is ingeschreven) verleend door het orgaan van de woonplaats van het gezinslid, alsof betrokkene verzekerd is ingevolge de wettelijke ziektekostenverzekering van zijn woonland.

Het nieuwe vierde lid voorziet erin dat het achtergebleven gezinslid, dat zijn woonplaats overbrengt naar het grondgebied van de verdragsstaat waar de gepensioneerde woont, recht heeft op medische zorg, te verlenen op basis van de wettelijke regeling van die staat, ook al was die zorg voor hetzelfde geval eveneens reeds in het voormalige woonland van dat gezinslid verleend. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat de verstrekking in de bevoegde staat geweigerd wordt omdat de wetgeving van dat land reeds bestaande ziektegevallen – geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief – van verstrekkingen uitsluit.

Het nieuwe zevende lid bepaalt dat gezinsleden die ingevolge de wetgeving van het woonland een eigen verzekeringstitel hebben, als zodanig geen verdragsaanspraken hebben op medische zorg. Eigen recht gaat vóór afgeleid recht.

Met de wijziging van artikel 16 van het Verdrag (zie artikel I onder E van het wijzigingsverdrag) wordt de werking van het Verdrag beperkt. Op basis van de bepalingen van hoofdstuk 2 van Titel III van het Verdrag kan namelijk een persoon die voorheen in Nederland sociaal verzekerd is geweest, thans in Kaapverdië woont en aldaar arbeidsongeschikt wordt, in aanmerking komen voor een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de AAW/WAO. Voorwaarde is dat die persoon ten tijde van het arbeidsongeschikt worden verzekerd was in Kaapverdië. Hieraan is als voorwaarde toegevoegd dat de verzekering aldaar ook moet leiden tot een uitkeringsrecht. Door de extra voorwaarde wordt beter de doelstelling van verdragsbepalingen als deze bereikt om aanspraak op pro rata-uitkeringen ingevolge (vroegere) risicoverzekeringen alleen dan te honoreren, indien het huidige stelsel, waaronder de belanghebbende valt, ook uitkeringen verleent.

Omtrent artikel I, onderdeel F, wordt het volgende opgemerkt. Nu de Algemene Ouderdomswet sedert 1985 uitgaat van een zelfstandige positie van mannen en vrouwen kan artikel 24 van het Verdrag niet langer worden gehandhaafd.

In het nieuwe verzelfstandigde stelsel van de AOW past immers de «medeverzekering» van de in Kaapverdië wonende echtgenote niet meer.

De overeengekomen bepalingen zijn analoog aan die van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb. EG L 149) en van andere bilaterale sociale zekerheidsverdragen. De betreffende bepalingen van verordening (EEG) nr. 1408/71 zijn reeds in werking getreden; over herziening van de betreffende verdragen is tussen de regeringen overeenstemming bereikt.

De eerste en tweede leden van het gewijzigde artikel 24 zijn opgenomen om te bewerkstelligen dat de rechten, die onder de werking van het bestaande Verdrag zijn opgebouwd, worden geëerbiedigd.

Teneinde te voorkomen dat de pensioenrechten (in het bijzonder op de toeslag) van de buitenlandse werknemer, wiens echtgenote in Kaapverdië is blijven wonen, achteruitgaan en dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de echtgenote haar pensioenrechten achteruitgaan ten opzichte van de situatie vóór 1 april 1985, wordt in het gewijzigde artikel 24 de echtgenote in de gelegenheid gesteld zich vrijwillig te verzekeren vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. Dit is neergelegd in het derde lid van artikel 24.

Voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW, die op grond van de nationale wet slechts in combinatie met de verzekering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) kan worden afgesloten, gelden verschillende voorwaarden. De voorwaarden zijn in het derde, vierde en vijfde lid opgenomen. De voorwaarden betreffen onder andere de termijn binnen welke de gehuwde partner van de buitenlandse werknemer zich moet hebben aangemeld voor de vrijwillige verzekering (vierde lid), de periode gedurende welke de bevoegdheid van kracht is, alsmede de premie die men ten behoeve van de verzekering moet betalen.

Wat betreft het laatste punt – de uit de vrijwillige verzekering voortvloeiende premiebetaling – wordt nog gewezen op het premieregime voor oude gevallen, het zogenaamde overgangsregime (echtgenoten van buitenlandse werknemers, die reeds vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsverdrag verplicht verzekerd waren voor de AOW), én op het premieregime van nieuwe gevallen (echtgenoten van buitenlandse werknemers, die op of na de inwerkingtreding van dit wijzigingsverdrag in Nederland zijn komen werken en aldus verplicht verzekerd zijn geworden voor de AOW). Het overgangsregime is getroffen om tegemoet te komen aan onder het Verdrag van 1981 gewekte verwachtingen van gehuwde buitenlandse werknemers omtrent de opbouw van ouderdomspensioenaanspraken.

Volledigheidshalve wordt er hier nog eens op gewezen dat volgens het artikel de bevoegdheid tot vrijwillige verzekering geldt zolang de buitenlandse werknemer in Nederland werkzaam is en derhalve verplicht verzekerd is. Evenals dit ingevolge het huidige Verdrag ten aanzien van het in aanmerking nemen als verzekeringstijdvakken geldt, zal slechts de in Kaapverdië wonende gehuwde partner die geen eigen pensioenrechten opbouwt of niet zelfstandig pensioen ontvangt een vrijwillige verzekering kunnen afsluiten (vijfde lid).

Artikel II voorziet in vervanging van het verouderde Slotprotocol van het Verdrag door een gemoderniseerde versie.

De onderdelen 1, 3 en 4 van het nieuwe Slotprotocol hebben betrekking op de wijze van toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake de ziektekostenverzekering en zijn derhalve unilateraal, terwijl onderdeel 2 zowel voor de toepassing van de Kaapverdische als de Nederlandse wetgeving geldt en dus een bilaterale bepaling is.

In onderdeel 1 van het Slotprotocol wordt geregeld dat de toepassing van de bepalingen betreffende de verlening van medische zorg van personen die ingevolge de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringswetgeving (Ziekenfonds en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: AWBZ) zijn verzekerd, wordt beperkt tot ziekenfondsverzekerden. Een dergelijke bepaling bestaat ook reeds in het oude Slotprotocol. De redactie daarvan is thans in overeenstemming gebracht met soortgelijke bepalingen in andere bi- en multilaterale regelingen welke Nederland met andere staten sluit. Deze bepaling wordt daarin te doen gebruikelijk opgenomen omdat particuliere ziektekostenverzekeringen buiten de werking van de internationale regelingen vallen.

Onderdeel 2 voorziet erin dat de bepalingen die betrekking hebben op de verlening van medische zorg in geval van tijdelijk verblijf in een andere verdragsstaat, ook van toepassing zijn op personen met een andere nationaliteit dan de Nederlandse of de Kaapverdische, mits deze verzekerd zijn ingevolge de sociale ziektekostenverzekeringswetving van Nederland (alleen verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet) of Kaapverdië. De betreffende bepaling bevat een technische aanpassing van dezelfde planning in het oude Slotprotocol.

In onderdeel 3 zijn de pensioenen genoemd die voor de toepassing van de op pensioengerechtigden betrekking hebbende bepalingen van het hoofdstuk Ziekte en moederschap van het Verdrag zijn gelijkgesteld met pensioenen die ingevolge de Nederlandse sociale verzekeringswetten worden toegekend. Hoewel een aantal van die pensioenregelingen gebaseerd is op wettelijke regelingen, worden deze niet beschouwd als invaliditeits- en ouderdomspensioenen in de zin van artikel 2, eerste lid, onder A, van het Verdrag. De in onderdeel 3 genoemde uitkeringen hebben veeleer een rechtspositioneel karakter. De betreffende pensioenen vormen titel voor verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet. Teneinde te bewerkstelligen dat bedoelde categorieën van personen en hun gezinsleden bij een tijdelijk of permanent verblijf in Kaapverdië aanspraak op verstrekkingen ten laste van de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringen kunnen doen gelden, is de onderhavige regeling, die overigens ook is, dan wel wordt opgenomen in andere internationale coördinatieregelingen, in de Verdragsregeling opgenomen.

De in onderdeel 3 genoemde categorieën van in Nederland wonende personen zijn alle tegen ziektekosten verzekerd ingevolge de Kaapverdische wetgeving. Zij betalen de ingevolge die wetgeving verschuldigde premie in Kaapverdië. Krachtens het Verdrag hebben de betrokkenen ten laste van Kaapverdië recht op in Nederland te verlenen medische zorg in de vorm van in de Ziekenfondswet en de AWBZ geregelde verstrekkingen. Zonder nadere regeling zouden deze personen voor zover het geen werknemers betreft, in Nederland evenwel ook verzekerd en mitsdien premieplichtig zijn ingevolge de AWBZ, omdat op deze personen de bepalingen betreffende de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving van Titel II van het Verdrag niet van toepassing zijn. Deze personen zijn daardoor niet uitsluitend onderworpen aan de Kaapverdische wetgeving. Omdat betrokkenen ingezetene zijn van Nederland, geldt voor hen de nationale sociale verzekeringswetgeving voor zover deze betrekking heeft op ingezetenen.

Voor zover de AWBZ niet anders regelt, zijn deze personen in beginsel verzekerd ingevolge de AWBZ en deswege premieplichtig. De onderhavige regeling strekt ertoe bedoelde premiebetaling te voorkomen door voorrang te geven aan de premiebetaling krachtens het Kaapverdische wettelijk stelsel van sociale ziektekostenverzekering, welk stelsel krachtens het Verdrag ook aansprakelijk is voor betaling van kosten van in Nederland te verlenen zorg.

Koninkrijkspositie

Evenals het Verdrag van 1981 zal dit Verdrag, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven