24 202 Europese Rekenkamer

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2018

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken van 26 september jl. inzake het ERK advies over de concept verordening die ziet op bescherming van de EU-begroting bij fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in lidstaten. In deze brief ga ik namens het kabinet in op de verschillende aanbevelingen die de Europese Rekenkamer (ERK) doet.

Het kabinet hecht aan een mechanisme dat de ontvangst van EU-fondsen verbindt met het waarborgen van rechtsstatelijkheidsbeginselen, zoals de Commissie heeft voorgesteld. Het is dan ook positief te lezen dat de Europese Rekenkamer de uitgangspunten van het voorstel deelt. Tegelijkertijd onderkent het kabinet, zoals ook de ERK opmerkt, het belang van een mechanisme met duidelijke criteria, dat transparant, proportioneel en juridisch houdbaar is. Voor een dergelijk mechanisme zal het kabinet zich, samen met gelijkgestemde lidstaten, sterk maken.

Aanbeveling 1

De ERK merkt volgens het kabinet terecht op dat de beschikbare bronnen en criteria waar de Commissie zich op zal baseren nog nader moeten worden verduidelijkt. Deze aanbeveling van de ERK kan naar de mening van het kabinet bijdragen aan de randvoorwaarden die het kabinet voor een dergelijk mechanisme zelf ook van belang acht, namelijk het institutionele evenwicht, transparantie, proportionaliteit en niet in de laatste plaats het belang van de juridische houdbaarheid. Hiervoor is met name van belang dat de criteria voor het nemen van maatregelen zo duidelijk mogelijk moeten worden gedefinieerd. Dat wil zeggen dat duidelijk wordt gemaakt in welke situaties er sprake is van een algemene tekortkoming van de rechtsstaat, die goed financieel beheer in gevaar brengt, en waarin de Commissie dus mag optreden. Niet alle tekortkomingen op het terrein van de rechtstaat zijn immers daadwerkelijk te «vangen» in risico’s voor het goed financieel beheer en daarmee voor de EU-begroting. Het kabinet deelt daarbij met de ERK de visie dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht van essentieel belang zijn om een goed financieel beheer en de bescherming van de EU begroting te waarborgen. Het kabinet acht het van belang dat in het voorstel gevallen van tekortkomingen worden geïdentificeerd met een duidelijke en voldoende nauwkeurige definitie en dat het voorstel beperkt wordt tot en zal zien op situaties waarin de tekortkoming inderdaad risico’s heeft die van invloed zijn op de plicht tot goed financieel beheer bij de besteding van EU-middelen of de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Een verdere uitwerking van de criteria waarborgt ook een consistente toepassing van de bepalingen en een gelijke behandeling van de lidstaten. Ook zal nader moeten worden uitgewerkt, zoals de ERK terecht stelt, op grond van welke bronnen de tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat gekwalificeerd en gemeten moeten worden. De bronnen en richtsnoeren die de Commissie heeft gebruikt in het kader van onderhandelingen over de toetreding tot de EU en het CVM-mechanisme kunnen hierbij zeker worden betrokken.

Aanbeveling 2

De ERK adviseert om duidelijke tijdslijnen te stellen aan lidstaten voor het aanleveren van vereiste informatie wanneer sprake is van een algemene tekortkoming, maar evengoed aan de Commissie voor het stoppen van maatregelen bijvoorbeeld wanneer niet langer sprake is van een tekortkoming. Ook deze aanbeveling kan volgens het kabinet bijdragen aan een verdere verfijning van het voorgestelde mechanisme. Met de Europese Rekenkamer is het kabinet van mening dat ook de Europese Commissie gebonden is aan deadlines voor de handelingen in het kader van dit mechanisme. Dit komt de voorspelbaarheid en consistentie van het proces ten goede en biedt daarmee een procedurele waarborg voor de betreffende landen.

Aanbevelingen 3 en 4

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de ERK om verder te onderzoeken hoe de belangen van begunstigden het best kunnen worden gewaarborgd en erkent dat een schorsing van betalingen budgettaire gevolgen kan hebben voor de nationale begroting van de lidstaat in kwestie. Het is van belang met beide punten zorgvuldig om te gaan. Een situatie waarbij bij de schorsing van betalingen de belangen van begunstigden geen enkel risico lopen lijkt echter niet realistisch. De kern van de voorgestelde verordening is immers dat een negatieve financiële prikkel wordt verbonden aan fundamentele tekortkomingen op rechtsstatelijk terrein. Artikel 68 van het voorstel van de Europese Commissie voor de Algemene verordening voor de ESI-fondsen verplicht de lidstaat om declaraties van begunstigden binnen negentig dagen aan begunstigden uit te betalen, onafhankelijk van of deze middelen gedeclareerd kunnen worden bij de Commissie. Uit dit artikel blijkt echter niet hoe dit gegarandeerd kan worden als binnen de lidstaat geen middelen beschikbaar zijn. Aangezien de ESI-fondsen in sommige lidstaten een substantieel deel van het publieke investeringsbudget vormen, is deze situatie niet geheel ondenkbaar. Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat een dusdanig grote afhankelijkheid van Europese financiering voor publieke investeringen in meer algemene zin onwenselijk is en zet in op verhoging van nationale cofinanciering. Bij de schorsing van vastleggingen komen de belangen van begunstigden in mindere mate in gevaar. Het risico wordt in dit geval neergelegd bij potentieel begunstigden. Keerzijde van deze optie is dat het eventueel schorsen van vastleggingen geen prikkel vormt zodra het gehele budget van de ESI-fondsen is gecommitteerd. Bij het verder vormgeven van dit mechanisme zal goed gekeken moeten worden hoe de belangen van begunstigden het meest effectief kunnen worden gewaarborgd.

Aanbeveling 5

De ERK beveelt aan om te verduidelijken dat bepalingen in de verordening die samenhangen met het Europees Openbaar Ministerie (EOM), alleen van toepassing zijn op lidstaten die aan het EOM deelnemen. Helder is dat de EOM verordening niet bindend is voor lidstaten die er niet aan deelnemen. Tegelijkertijd stelt het kabinet dat zowel het onderhavige rechtsstatelijkheidsmechanisme als het EOM bijdragen aan de bescherming van financiële belangen van de EU en in dat kader ondersteunen ze beiden de voorwaarde van een goed functionerende rechtsstaat.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven