24 202
Jaarverslag Europese Rekenkamer

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 maart 2001

Tijdens het algemeen overleg met de commissie voor de Rijksuitgaven en de algemene commissie voor Europese Zaken op 21 februari 2001 over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over het begrotingsjaar 1999 heb ik toegezegd enkele resterende vragen naar feitelijke informatie schriftelijk te zullen beantwoorden. Deze brief dient ter nakoming van deze toezegging.

1. BTW- en BNP-afdrachten en omvang informele sector in de economie

De Kamer informeerde naar de wijze waarop bij de vaststelling van de afdracht van de eigen middelen die worden geheven op basis van de BTW en het BNP van de lidstaat rekening wordt gehouden om de omvang van de informele sector in de economie van de lidstaat.

De af te dragen BTW-middelen worden berekend op basis van de jaarlijkse netto BTW-ontvangsten van de lidstaat. Deze ontvangsten worden gedeeld door het gewogen gemiddelde van de verschillende percentages van toepassing op met niet-aftrekbare BTW belaste verrichtingen. Om rekening te houden met de verschillende afwijkingen en uitzonderingen in de diverse lidstaten, vinden aanpassingen plaats om aan de uiteindelijke berekeningsgrondslag van de BTW-middelen het in de regelgeving bedoelde uniforme karakter te verlenen.

De omvang van de af te dragen BTW-middelen wordt bepaald door de BTW die daadwerkelijk door de lidstaat is geïnd. Dat betekent dat de afdracht uitsluitend wordt bepaald door de transacties die aan BTW zijn onderworpen en waarvan de BTW ook daadwerkelijk wordt geïncasseerd, hetzij door voldoening op aangifte, hetzij door naheffing. Voor zover de fiscus in staat is de BTW ter zake van transacties in het informele circuit achteraf alsnog te innen, leidt dit tot BTW-opbrengst, waarvan een evenredig deel moet worden afgedragen aan de Europese Unie. Voor zover de fiscus daar niet in slaagt, komt het niet tot BTW-opbrengst en leidt het informele circuit dus ook niet tot afdracht aan Brussel.

De BNP-middelen betreffen een afdracht gebaseerd op het nationale aandeel in het BNP van de EU en vormen een percentage van het in marktprijzen uitgedrukte bruto nationaal product, dat is vastgesteld in Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad van 13 februari 1989 betreffende de harmonisatie van de opstellng van het bruto nationaal product tegen marktprijzen.

Bij de berekening van dit zogenoemde geharmoniseerde BNP dienen de economische activiteiten in het zwarte circuit meegenomen te worden. Het CBS maakt ten behoeve van de berekening van het BNP van Nederland dan ook een expliciet bijschatting van de toegevoegde waarde van het zwarte circuit. De Europese Commissie draagt er zorg voor dat de lidstaten het zwarte circuit op vergelijkbare wijze opnemen in het BNP als grondslag voor de afdrachten. Voorts zij opgemerkt dat de economische activiteiten van het illegale circuit geen onderdeel uitmaken van het geharmoniseerde BNP.

De afdrachten op BTW- en BNP-grondslag geschieden volgens de daartoe geldende voorschriften. Voor beide bronnen van inkomsten wordt gebruik gemaakt van door de lidstaten opgestelde en ingediende gegevens, die door de Europese Commissie worden gecontroleerd. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de statistische gegevens van Eurostat. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de gegevens voor de BTW- en de BNP-grondslag berust bij de Commissie, die naar aanleiding van door haar verrichte controles in overleg met de betrokken lidstaat rectificaties kan aanbrengen.

2. Stand van zaken ratificatie derde-pijlerinstrumenten fraude en corruptie

De Kamer vroeg om aan te geven welke EU-lidstaten de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1995, 289) hebben geratificeerd. In onderstaande tabel is de stand van zaken dienaangaande weergegeven. Daarbij is ook aangegeven wat de stand van zaken is betreffende de ratificatie van de drie aanvullende protocollen bij deze overeenkomst. In de laatste kolom tenslotte zijn de aangemelde ratificaties vermeld van de op 26 mei 1997 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (Trb. 1997, 249).

Aangemelde ratificaties derde-pijlerinstrumenten bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie per 01-02-2001

 Overeenkomst bescherming financiële belangen (Brussel, 26-07-1995) 1e protocol (Dublin, 27-09-1996)2e protocol (Brussel, 19-06-1997)Protocol Hof van Justitie (Brussel, 29-11-1996)Overeenkomst bestrijding corruptie (Brussel, 26-05-1997)
B     
DK02-10-200002-10-200002-10-200002-10-200002-10-2000
D24-11-199824-11-1998   
EL26-07-200026-07-200026-07-200026-07-2000 
E20-01-200020-01-200020-01-200020-01-200020-01-2000
F04-08-200004-08-200004-08-200004-08-200004-08-2000
IRL     
I     
L     
NL30-01-2001  30-01-2001 
A21-05-199921-05-1999 21-05-199919-01-2000
P15-01-200115-01-200115-01-200115-01-2001 
FIN18-12-199818-12-1998 18-12-199818-12-1998
S10-06-199910-06-1999 10-06-199910-06-1999
UK11-10-199911-10-199911-10-199911-10-199911-10-1999

Bron:http://db.consilium.eu.int/accords/default.asp?lang=nl. Het gaat hierbij om de data van notificatie (kennisgeving) door de nationale autoriteiten aan het Raadssecretariaat. Voor Nederland is de datum vermeld waarop de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU is verzocht de Nederlandse ratificatie te melden aan het Raadssecretariaat.

3. Informatievoorziening EU-geldstromen

De Kamer verzocht mij aan te geven op welke wijze – in lijn met de uitgangspunten van de VBTB-operatie – een verbetering van de informatievoorziening over de besteding van structuurfondsgelden tot stand kan worden gebracht. Ter zake bericht ik u als volgt. De Staatssecretaris van Economische Zaken is op dit moment samen met de andere betrokken bewindspersonen bezig met de opstelling van een brief aan de Tweede Kamer over onder meer dit onderwerp. In die brief zal, mede naar aanleiding van het verzoek dat de Tweede Kamer deed tijdens de verantwoordingsdebatten over 1999 en de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de zogenoemde Van Zijl-prioriteiten, worden ingegaan op de wijze van informatievoorziening aan de Tweede Kamer over de financiële voortgang van de structuurfondsacties in de periode 2000–2006 en op de wijze van verstrekking van prestatiegegevens over de besteding van die gelden. De Staatssecretaris van Economische Zaken zal de Tweede Kamer deze brief voor de komende zomer toezenden.

4. Afwikkeling kwestie achterstalligheidsrente douanevervoer

In de brief van 30 januari 2001 (Kamerstukken II, 2000–2001, 24 202, nr. 10) is aangegeven dat de Europese Commissie van mening is dat Nederland een bedrag aan achterstalligheidsrente verschuldigd is vanwege te late boekingen inzake de afwikkeling van douanevervoer. De Kamer vroeg tijdens het algemeen overleg naar de actuele stand van zaken in deze discussie. De Nederlandse autoriteiten zijn en blijven van oordeel dat de uitleg die de Europese Commissie aan onderhavige wettelijke bepalingen geeft, onjuist is. Sinds de brief aan de Kamer hebben zich in dit dossier geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Het wachten is derhalve op eventuele actie van de Commissie. De Commissie heeft twee mogelijkheden. Ten eerste kan zij op grond van de Nederlandse visie beslissen het dossier te sluiten. Ten tweede – en dat is waarschijnlijker – kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie in Luxemburg. Wat thans de stand van de besluitvorming is bij de Commissie over verdere actie, is de Nederlandse autoriteiten niet bekend.

5. Onregelmatigheden van kleine financiële omvang

Op bepaalde terreinen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft de Europese Rekenkamer over 1999 een relatief groot aantal kleine fouten ontdekt, dat wil zeggen fouten waarmee een bedrag is gemoeid van minder dan 100 euro. Deze overdeclaraties worden niet teuggevorderd omdat de kosten daarvan onevenredig hoog zijn. De Kamer vroeg zich af of dergelijke fouten wel tolerabel zijn, vooral omdat door accumulatie vanvele kleine fouten in totaliteit een groot bedrag aan onrechtmatige uitgaven kan ontstaan.

Een overdeclaratie van welke omvang dan ook is niet acceptabel en moet als onrechtmatig worden aangemerkt. De Europese Rekenkamer telt fouten onder 100 euro dan ook terecht mee voor de bepaling van de totale som aan fouten. Overigens is het bedrag van alle door de Europese Rekenkamer aangetroffen fouten onder 100 euro verwaarloosbaar klein ten opzichte van de financiële omvang van het totaal aan aangetroffen fouten.

Het spreekt voor zich dat de controles erop gericht moeten zijn alle mogelijke fouten aan het licht te brengen, ongeacht hun financiële belang. Omvang, aard en diepgang van de Nederlandse controle-inspanningen zijn daarop ook gericht. Conform de voorschriften van het geïntegreerde beheeren controlesysteem worden preventieve en kruiscontroles toegepast. Bij het ontdekken van een fout wordt de subsidie-aanvrager daarop aangesproken, los van de omvang van de fout. Het is dus niet zo dat begunstigden ongemerkt kunnen overdeclareren.

Een andere en van het bovenstaande losstaande vraag is of voor elke kleine onrechtmatige betaling ook tot terugvordering moet worden overgegaan. Daarbij speelt het aspect van de kosteneffectiviteit een belangrijke rol.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven