24 170
Gehandicaptenbeleid

nr. 97
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2009

Hierbij informeer ik u mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de wijzigingen in de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG). U treft deze hierbij aan.

De huidige TOG-regeling is in 2000 ingevoerd en is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel extra inzet van de ouders vragen. Bij aanvang van de regeling in 2000 waren er 13 000 TOG-gerechtigden en werd uitgegaan van een uiteindelijke doelgroep van 27 000 gerechtigden. Het aantal gerechtigden is nu gegroeid naar ruim 60 000 en de structurele situatie is nog niet bereikt.

De discrepantie tussen het uiteindelijk beoogde aantal gerechtigden en het huidige aantal ontvangers is veroorzaakt door het gehanteerde beoordelingskader. Dit beoordelingskader is speciaal ontwikkeld voor de TOG. Het gebruik van dit kader leidde ertoe dat ouders ook ten behoeve van kinderen met minder zware beperkingen recht kregen op TOG. Het kabinet vindt dit een ongewenste ontwikkeling en wil terug naar de oorspronkelijke doelgroep van de TOG. Bovendien wil het kabinet het aantal indicaties terugdringen, zeker voor kinderen, omdat dit leidt tot medicalisering en administratieve lasten.

Daarom wordt vanaf 1 april 2010 voor het bepalen van het recht op TOG gebruik gemaakt van een ander criterium: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)-indicatie van ten minste tien uur zorg per week. Het beoordelingskader voor de indicatiestelling AWBZ is in Nederland het wettelijke kader om de zorgaanspraak vast te stellen voor onder andere de ernstig gehandicapte kinderen voor wie de TOG is bedoeld. Door voor het recht op TOG aan te sluiten bij een aanspraak op AWBZ-zorg, komen alleen nog maar ouders in aanmerking voor de TOG waarvan de kinderen veel professionele zorg nodig hebben. Het aansluiten bij een AWBZ-aanspraak zorgt er ook voor dat vanaf 1 april 2010 de beoordeling van de TOG-aanvraag vereenvoudigd wordt en de uitvoeringskosten voor de TOG dalen omdat er niet meer apart geïndiceerd hoeft te worden voor de TOG. Hiermee wordt invulling gegeven aan het voornemen de TOG-indicatiestelling tegen het licht te houden en daarmee de administratieve lasten voor de burger te beperken (Kamerstukken II, 2006/07, 24 170, nr. 73, p. 3). Verder zullen de uitvoeringskosten voor de TOG dalen, omdat er niet meer apart geïndiceerd wordt voor de TOG.

De huidige TOG-gerechtigden moeten pas vanaf 1 oktober 2010 voldoen aan het nieuwe criterium: een AWBZ-indicatie van tenminste tien uur zorg per week. Voor de gerechtigden die niet aan dit criterium voldoen, wordt voorzien in een overgangsmaatregel: zij hebben vanaf 1 oktober 2010 gedurende een half jaar recht op een uitkering ter hoogte van de helft van de TOG.

In het Coalitieakkoord staat het voornemen een financiële tegemoetkoming te geven aan alleenverdienershuishoudens met een chronisch ziek of gehandicapt kind. Over dit voornemen bent u op 14 december jl. geïnformeerd door de minister voor Jeugd en Gezin. De reden voor deze ondersteuning is dat een alleenverdienershuishouden, als gevolg van maatregelen om de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achtergebleven is bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Het kabinet wil de alleenverdieners, die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen hiervoor compenseren. Aan dit voornemen wordt gevolg gegeven door TOG-gerechtigden met een alleenverdienershuishouden vanaf 2010 recht te geven op een extra tegemoetkoming van € 1460 per jaar.

Ik ben voornemens de regeling eind deze week te publiceren in de Staatscourant.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister voor Jeugd en Gezin, van       , IVV/LZW/2009/27817, tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 in verband met de wijziging van de indicatiestelling en de invoering van een extra tegemoetkoming voor alleenverdieners

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister voor Jeugd en Gezin;

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluiten:

Artikel I

De Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

– AKW: Algemene Kinderbijslagwet;

– AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

– indicatiebesluit: een besluit van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a, onderscheidenlijk van de stichting, bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de AWBZ, waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang een zorgvrager, ten behoeve van wie een aanvraag om een indicatiebesluit is ingediend, is aangewezen op een of meer vormen van zorg, als bedoeld in artikel 2, van het Zorgindicatiebesluit, onderscheidenlijk artikel 9, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg;

– kind: het kind, bedoeld in artikel 2;

– minister voor J en G: minister voor Jeugd en Gezin;

– minister van SZW: minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

– overige posten met betrekking tot de uitvoering van deze regeling: de uitgaven en ontvangsten met betrekking tot de interesten en ontvangsten;

– peildag: de eerste dag van een kwartaal zijnde 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober;

– SVB: Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

– valutadag: de op de rekening-courantafschriften aangegeven dag van betaling;

– vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

– Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Kind

Kind is de persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en die blijkens een geldig indicatiebesluit is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 , 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren.

C

Artikel 3 vervalt.

D

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «Een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind» wordt vervangen door: een tegemoetkoming ten behoeve van dat kind.

2. Er wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:, mits in dat kwartaal met betrekking tot het desbetreffende kind een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 2, geldt.

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Extra tegemoetkoming

1. Indien een persoon:

a. over de vier kwartalen van een kalenderjaar gerekend vanaf 1 januari 2010 recht heeft gehad op een tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5;

b. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001; en

c. deze persoon of diens partner in dat kalenderjaar winst uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden heeft genoten niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

heeft deze persoon in aanvulling op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, recht op een extra tegemoetkoming van € 1 460 over dat kalenderjaar.

2. Indien een persoon of diens partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, en recht heeft op meer dan een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, heeft hij dan wel zijn partner recht op ten hoogste een extra tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid.

3. De SVB betaalt de in het eerste lid bedoelde extra tegemoetkoming zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarover recht op de desbetreffende extra tegemoetkoming bestaat.

F

Artikel 6, derde lid, wordt vervangen door:

3. Bij de aanvraag wordt het indicatiebesluit, bedoeld in artikel 2, overgelegd.

G

Artikel 7 vervalt.

H

Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:

1. De artikelen 14a tot en met 16, 18, eerste, tweede, derde en zevende lid, 19, 19a, 20, 21a, 22 tot en met 24, 24a, eerste lid, 24b, 24c, 24d, 29d, 30 en 31 van de AKW en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op de tegemoetkomingen, bedoeld in de artikelen 5 en 5a, met dien verstande dat in artikel 18, eerste lid, van de AKW, met betrekking tot de extra tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a, voor het kwartaal wordt gelezen: het kalenderjaar.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 9. Verrekening

De SVB kan een aan een persoon ten onrechte betaalde tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 5 en 5a, verrekenen met een andere tegemoetkoming of met de kinderbijslag die die persoon of een andere persoon die tot dat huishouden behoort voor een kind ontvangt.

J

Artikel 10, derde lid, komt te luiden.

3. Met inachtneming van artikel 10a, eerste lid, brengt de SVB de uitgaven voor de tegemoetkomingen en de uitvoeringskosten van de SVB, in rekening bij de minister van SZW.

K

Artikel 10a komt te luiden:

Artikel 10a. Raming en opgave tegemoetkomingen

1. Uiterlijk op de tiende dag van de maand voorafgaande aan het begin van een kwartaal verstrekt de SVB aan de Minister van SZW een opgave van:

a. het totaalbedrag aan geraamde tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 5, voor het komende kwartaal;

b. het totaalbedrag aan uitbetaalde tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 5, in het vorige kwartaal.

2. Uiterlijk op de tiende dag van de maand voorafgaand aan het kalenderjaar verstrekt de SVB aan de minister voor J en G een opgave van het totaalbedrag aan geraamde tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 5a, voor het komende kalenderjaar.

3. Uiterlijk op 10 juli van een jaar verstrekt de SVB aan de minister voor J en G een opgave van het totaalbedrag aan uitbetaalde tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 5a, in het lopende kalenderjaar.

4. Indien de dag, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, vindt de verstrekking plaats op de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

5. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt nader gespecificeerd in een bedrag dat betrekking heeft op het komende kwartaal en op bedragen die betrekking hebben op daaraan voorafgaande kwartalen. Deze specificatie wordt voorzien van de bij de bedragen behorende aantallen tegemoetkomingen.

6. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt nader gespecificeerd in een bedrag dat betrekking heeft op het komende kalenderjaar en op bedragen die betrekking hebben op daaraan voorafgaande kalenderjaren. Deze specificatie wordt voorzien van de bij de bedragen behorende aantallen tegemoetkomingen.

7. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt nader gespecificeerd in een bedrag dat betrekking heeft op het vorige kwartaal en op bedragen die betrekking hebben op daaraan voorafgaande kwartalen. Deze specificatie wordt voorzien van de bij de bedragen behorende aantallen tegemoetkomingen.

8. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, wordt nader gespecificeerd in een bedrag dat betrekking heeft op het vorige kalenderjaar en op bedragen die betrekking hebben op daaraan voorafgaande kalenderjaren. Deze specificatie wordt voorzien van de bij de bedragen behorende aantallen tegemoetkomingen.

9. In het jaarplan met begroting verstrekt de SVB elk jaar aan de minister van SZW een opgave van het totaalbedrag aan geraamde uitvoeringskosten op grond van deze regeling in het komende jaar.

L

Artikel 10b komt te luiden:

Artikel 10b. Afdracht

1. Met als valutadag de eerste dag van elk kwartaal stort de Minister van SZW op de rekening-courant ten name van de SVB bij de Minister van Financiën:

a. het bedrag van de geraamde tegemoetkomingen op grond van artikel 5 in dat kwartaal;

b. envierde van het bedrag aan geraamde uitvoeringskosten per jaar.

De minister van SZW kan, na overleg met de SVB, van het geraamde bedrag afwijken.

2. Met als valutadag de eerste dag van elk kwartaal verrekent de minister van SZW het verschil tussen de gerealiseerde en de geraamde tegemoetkomingen over het kwartaal gelegen twee kwartalen voor dat kwartaal met het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

3. Met als valutadag de eerste dag van elk kalenderjaar stort de minister voor J en G op de rekening-courant ten name van de SVB bij de minister van Financiën het bedrag van de geraamde tegemoetkomingen op grond van artikel 5a in dat kalenderjaar. De minister voor J en G kan, na overleg met de SVB, van het geraamde bedrag afwijken.

4. Met als valutadag de eerste dag van elk kalenderjaar verrekent de minister voor J en G het verschil tussen de gerealiseerde en de geraamde tegemoetkomingen, bedoeld in het derde lid, over het afgelopen kalenderjaar.

M

Artikel 10e, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Uiterlijk op 1 juli dient de SVB de afrekening van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 5, en de uitvoeringskosten over het afgelopen kalenderjaar bij de minister van SZW in.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Uiterlijk op 1 juli dient de SVB de afrekening van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 5a, over het afgelopen kalenderjaar bij de minister voor J en G in.

3. In het derde en vierde lid vervalt telkens de zinsnede «, de kosten, verbonden aan het advies, bedoeld in artikel 7,».

N

In artikel 10f wordt «Onze Minister» vervangen door: De minister van SZW.

O

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Overgangsrecht

1. Tot 1 oktober 2010 wordt onder kind mede verstaan de persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en ten behoeve van wie over het eerste kwartaal van 2010, op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 recht op tegemoetkoming bestond en ten behoeve van wie dat recht niet met ingang van 1 april 2010 op grond van genoemde regeling is beëindigd. Voorts wordt tot 1 oktober 2010 onder kind verstaan de persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van 18 jaar heeft bereikt en ten behoeve van wie in het vierde kwartaal van 2009 of in het eerste kwartaal van 2010 is bepaald dat met ingang van 1 april 2010 recht bestaat op een tegemoetkoming op grond van genoemde regeling.

2. De persoon tot wiens huishouden een kind behoort en ten behoeve van welk kind over het eerste kwartaal van 2010 recht op tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 bestond, maar ten behoeve van wie geen recht op tegemoetkoming bestaat over het vierde kwartaal van 2010 omdat er in dat kwartaal geen indicatiebesluit geldt als bedoeld in artikel 2, heeft over het vierde kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011 recht op een uitkering die per kwartaal de helft bedraagt van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5.

3. Indien een persoon recht heeft op een uitkering als bedoeld in het tweede lid, en met ingang van 1 januari 2011 recht heeft op een tegemoetkoming, heeft, in afwijking van het tweede lid, over dat kwartaal geen recht op uitkering.

4. Voor de toepassing van de paragrafen 3 en 4 wordt de uitkering, bedoeld in het tweede lid, gelijkgesteld met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5.

5. Paragraaf 4 van deze regeling, zoals die luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister voor Jeugd en Gezin, tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 in verband met de wijziging van de indicatiestelling en de invoering van een extra tegemoetkoming voor alleenverdieners blijft van toepassing met betrekking tot tegemoetkomingen die in 2009 en in het eerste kwartaal van 2010 zijn verstrekt.

P

Artikel 14 wordt vervangen door:

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen.

Artikel II

In artikel 1 van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008, in artikel 5.13 van de Regeling SUWI en in artikel 17, tweede lid, van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 wordt: «Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000» vervangen door; Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010, met dien verstande dat artikel 5a terugwerkt tot en met 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met deze regeling is de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG) gewijzigd. Deze wijziging zorgt er voor dat er een ander criterium geldt voor het recht op de tegemoetkoming, en dat TOG-gerechtigden die een alleenverdienershuishouden voeren een extra tegemoetkoming ontvangen.

2. Nieuwe indicatiestelling

De TOG is in 2000 ingevoerd. Deze regeling is het vervolg op de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig en ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen die in 1997 in werking trad. De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel extra inzet van de ouders vragen en die gelet op hun beperkingen aanspraak kunnen maken op opname in een intramurale inrichting op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Bij aanvang van de regeling in 2000 waren er 13 000 TOG-gerechtigden en werd uitgegaan van een uiteindelijke doelgroep van 27 000 gerechtigden. Het aantal gerechtigden is nu gegroeid naar ruim 60 000 en de structurele situatie is nog niet bereikt.

Deze groei heeft de vraag opgeroepen of de groep gerechtigden nog wel samenviel met de oorspronkelijk beoogde doelgroep. Dit was niet het geval: veel kinderen voor wie de ouders een tegemoetkoming op grond van de TOG ontvangen, zijn niet dermate gehandicapt dat zij in aanmerking komen voor opname in een intramurale inrichting. De discrepantie tussen de beoogde doelgroep en de huidige ontvangers is veroorzaakt door het gehanteerde beoordelingskader. Dit beoordelingskader is speciaal ontwikkeld voor de TOG. Het gebruik van dit kader leidde ertoe dat ouders ook ten behoeve van kinderen met minder zware beperkingen recht hadden op TOG.

In plaats van het apart voor de TOG gehanteerde beoordelingskader aan te passen, is besloten aan te sluiten bij een reeds bestaand beoordelingskader, namelijk indicaties op grond van de AWBZ. Het beoordelingskader voor de indicatiestelling AWBZ is in Nederland het wettelijke kader om de zorgaanspraak vast te stellen voor onder andere de ernstig gehandicapte kinderen voor wie de TOG is bedoeld. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg (BJZ) verstrekken de AWBZ-indicaties.

Bijkomend voordeel is dat kan worden volstaan met één indicatie voor zowel het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de AWBZ als voor de TOG. Hierdoor worden de administratieve lasten voor de burger beperkt. Tot slot leidt dit tot minder uitvoeringskosten in verband met de TOG, omdat er niet meer apart geïndiceerd hoeft te worden.

Niet alle AWBZ-indicaties kwalificeren voor het recht op TOG, omdat niet alle kinderen met een AWBZ-indicatie automatisch onder de doelgroep van de TOG vallen: ouders met ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel extra inzet van de ouders vragen en die gelet op hun beperkingen aanspraak kunnen maken op opname in een intramurale inrichting op grond van de AWBZ.

Om te bepalen welke kinderen ernstig gehandicapt zijn, is gekozen om naast de indicatie intramurale zorg, ook bepaalde extramurale indicaties te laten kwalificeren. Om de ernst van de handicap te kunnen bepalen is in de regeling de voorwaarde dat ten minste tien uur zorg nodig is, opgenomen. Deze zorgomvang is een indicatie voor de aanwezigheid van zo’n ernstige handicap dat opname op enig moment in de toekomst te verwachten is.

Binnen de extramurale AWBZ-indicaties wordt dus een onderscheid gemaakt naar het aantal uren AWBZ-zorg waar een kind recht op heeft. Momenteel is de intensiteit van zorggebruik een goede graadmeter is voor de ernst van de beperking.

Voor het recht op TOG kwalificeren alleen de ouders van die kinderen die een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg hebben van ten minste tien uur zorg per week. Er is voor tien uur zorg gekozen, omdat dit aantal uren professionele zorg in de week een indicatie is dat het kind veel zorg nodig heeft. Hiermee wordt ook aangesloten bij de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). In de Wtcg wordt onderscheid gemaakt tussen een lage en een hoge tegemoetkoming door onder meer de grens van tien uur AWBZ-zorg te hanteren.

Binnen de AWBZ wordt de hoeveelheid geboden zorg weergegeven in een klasse per functie (zoals verpleging, persoonlijke verzorging). De klasse geeft een bepaalde bandbreedte aan uren zorg per week weer. Bij de bepaling van het voor de TOG vereiste totaal aantal uren, wordt van het gemiddelde van een klasse uitgegaan en tellen alle functies mee, behalve behandeling omdat deze functie geen omvangsbepaling kent.

Voorbeeld: Een kind heeft een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 4 (7 tot 9,9 uur zorg) en verpleging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur zorg). Voor het beoordelen van het recht op TOG wordt er dan uitgegaan van 11,4 (8,45 + 2,95) uur zorg.

Door het aangepaste beoordelingskader bestaat de doelgroep van de TOG bij deze regeling uit ongeveer 37 000 gerechtigden. De nieuwe indicatiestelling leidt ertoe dat een deel van de huidige TOG-gerechtigden de TOG verliest. Daar staat tegenover dat er ouders zijn van wie de kinderen een geldige AWBZ-indicatie voor de TOG hebben, maar die geen tegemoetkoming op grond van de TOG hebben onder het oude beoordelingskader. Deze ouders ontvangen onder het aangepaste beoordelingskader wel een tegemoetkoming TOG. Voor de overige TOG-gerechtigden maakt de invoering van het nieuwe beoordelingskader geen verschil, omdat zij nu een AWBZ-indicatie van tenminste 10 uur hebben of in 2010 krijgen.

Het nieuwe criterium geldt met ingang van 1 april 2010 voor ouders van kinderen die TOG aanvragen. Voor de huidige TOG-gerechtigden geldt de nieuwe voorwaarde per 1 oktober 2010.

Van de huidige TOG-gerechtigden zal in de periode april tot oktober 2010 worden bezien of zij met het AWBZ-criterium nog steeds recht hebben op een tegemoetkoming op grond van de TOG. Aan deze herindicaties worden pas gevolgen verbonden met ingang van oktober 2010. Als op enig moment voor 1 oktober zou blijken dat geen recht meer bestaat op tegemoetkoming op grond van de TOG, dan loopt die ongewijzigd door tot 1 oktober 2010. Ook als oorspronkelijk een herindicatie was gepland in de periode april tot oktober, zal deze alleen plaatsvinden aan de hand van het AWBZ-criterium, om te vermijden dat de kinderen twee keer geïndiceerd zouden moeten worden.

Omdat de regeling een beperking inhoudt van het aantal TOG-gerechtigden vanaf 1 oktober 2010, is voorzien in een overgangsregeling voor de ouders die hun recht op tegemoetkoming op grond van de TOG verliezen door het gewijzigde criterium. Gedurende twee kwartalen ontvangen zij de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5. Op deze manier kunnen zij zich voorbereiden op het verlies van tegemoetkoming.

De Sociale verzekeringsbank (SVB) voert de TOG uit. De SVB beoordeelt aan de hand van onder meer de afgegeven AWBZ-indicaties of er recht bestaat op tegemoetkoming op grond van de TOG. Ouders die in aanmerking willen komen voor die tegemoetkoming doen hiervoor een aanvraag bij de SVB. Bij het aanvragen moeten ze het AWBZ-indicatiebesluit van hun kind meesturen naar de SVB.

Het recht op tegemoetkoming op grond van de TOG gaat in met ingang van het kwartaal waarin de aanvraag wordt gedaan én de AWBZ-indicatie geldt. Dat recht kan niet eerder in gaan dan het kwartaal waarin de aanvraag is gedaan. De SVB hoeft met het nieuwe beoordelingskader, de AWBZ-indicaties, zelf geen onderzoek meer te (laten) doen naar de medische kenmerken van het kind. Hiermee is de noodzaak van terugwerkende kracht van het recht op tegemoetkoming die bestond in de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 verdwenen, omdat bij de aanvraag meteen duidelijk is of een kind aan het criterium van een AWBZ-indicatie van ten minste tien uur voldoet. Ouders dragen zelf zorg voor het tijdig verlengen van de AWBZ-indicatie en melding hiervan aan de SVB.

3. Extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens

Achtergrond

De extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is een uitwerking van het voornemen in het Coalitieakkoord 2007–2011 een nader vorm te geven financiële ondersteuning te bewerkstelligen voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. Er is sprake van een alleenverdienershuishouden als het inkomen van de partner met het laagste inkomen niet meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit bedrag geldt als inkomensgrens voor het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Voor 2010 is dit bedrag vastgesteld op € 4 619.

De reden voor deze ondersteuning is dat een alleenverdienershuishouden, als gevolg van maatregelen om de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achtergebleven is bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Het kabinet wil de alleenverdieners, die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen hiervoor compenseren.

Alleenverdienershuishoudens zijn in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen door het kabinet om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Zo zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervallen. Daarvoor in de plaats is de inkomensafhankelijke combinatiekorting gekomen, die alleen geldt voor de minst verdienende partner van een tweeverdiener en de alleenstaande ouder. Verder wordt vanaf 2009 de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in vijftien jaar afgebouwd voor alleenverdienershuishoudens.

Het kabinet wil alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen compenseren voor het achterblijven in besteedbaar inkomen, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor gestreefd wordt naar een toename van de arbeidsparticipatie. Ouders die het zelf verzorgen van hun chronisch zieke of gehandicapte kind belangrijker vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners, moeten hierbij geen belemmering ondervinden. Alleenverdienershuishoudens met een chronisch ziek of gehandicapt kind worden daarom middels deze maatregel gecompenseerd. Het kabinet heeft besloten om alleenverdieners die een tegemoetkoming op grond van de TOG krijgen en voldoen aan de definitie van alleenverdiener te compenseren via een financiële ondersteuning. Er is voor gekozen deze financiële ondersteuning te koppelen aan het recht op tegemoetkoming op grond van de TOG, omdat de doelgroep van de TOG goed aansluit bij de doelgroep die het kabinet voor ogen heeft, te weten ouders van chronisch zieke of gehandicapte kinderen.

De extra tegemoetkoming is bedoeld voor huishoudens met twee ouders waarvan een ouder een alleenverdiener is en de andere ouder niet meer verdient dan € 4 619. Er is bij de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting aangesloten omdat deze korting bedoeld is voor tweeverdieners. Het bedrag van € 4 619 maakt hierbij onderscheid of er sprake is van een alleenverdienershuishouden of tweeverdienershuishouden. Het aansluiten bij deze grens betekent dat de minstverdienende ouder wel enig inkomen kan hebben zonder de extra tegemoetkoming te verliezen. Zo wordt voorkomen dat een gezin waarvan één van de partners bijvoorbeeld een vergoeding ontvangt voor een eenmalig verrichte dienst (bv. schrijven van een artikel), niet als alleenverdienershuishouden wordt gezien.

Alleenverdienershuishoudens hebben recht hebben op een extra tegemoetkoming als zij over een geheel kalenderjaar recht op TOG hebben en alleenverdiener zijn. De extra tegemoetkoming bedraagt € 1 460 per jaar. De extra tegemoetkoming wordt na afloop van een kalenderjaar uitbetaald. In het overgangsjaar 2010 bestaat alleen recht op de extra tegemoetkoming als ook in het vierde kwartaal recht op TOG bestaat, dus met het AWBZ-criterium.

De SVB voert de TOG en derhalve de toekenning van de extra tegemoetkoming uit. Wanneer een TOG-gerechtigde alleenverdiener is, kan hij aan het eind van een jaar een aanvraag indienen bij de SVB voor de extra tegemoetkoming. Een alleenverdiener is verplicht de SVB direct in kennis te stellen van een verandering in de inkomenssituatie bij de partner met een lager verzamelinkomen dan € 4619 als er hierdoor geen sprake meer is van een alleenverdienershuishouden.

De SVB controleert achteraf met gebruikmaking van gegevens van de Belastingdienst of er aan de voorwaarden voor de extra tegemoetkoming is voldaan. De bevoegdheid hiertoe vloeit voort uit artikel 54, derde lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De Belastingdienst verstrekt de voor deze controle benodigde gegevens uit de aangifte aan de SVB. De laatste gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en SVB vindt uiterlijk plaats op basis van de gegevens per 1 december van jaar t+1, daarna wordt er geen nieuwe informatie meer meegenomen in het bepalen of er sprake is van een alleenverdienershuishouden in jaar t. Hierdoor wordt voorkomen dat de SVB pas jaren later de onterecht uitbetaalde extra tegemoetkoming alsnog moet verrekenen of terugvorderen.

Als uit de controle blijkt dat er toch geen sprake was van alleenverdienerschap, kan de ten onrechte betaalde extra tegemoetkoming verrekend worden met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5 van de TOG, en/of kinderbijslag voor dat gezin. Als de ten onrechte betaalde tegemoetkoming niet verrekend kan worden, dan zal de SVB deze terugvorderen.

Bezwaar en beroep tegen beslissingen die betrekking hebben op de extra tegemoetkoming, moeten bij de SVB worden ingediend.

4. Financiële gevolgen

Uitkeringslasten

Het gebruik van de AWBZ-indicaties leidt tot minder tegemoetkomingen en dus lagere lasten. In 2010 en 2011 vindt de overgang plaats naar de nieuwe TOG. Er komen 11 000 nieuwe TOG kinderen bij en de overgangsgroep waarvoor er in 2011 extra uitgaven zijn bedraagt circa 35 000. De geraamde lasten komen hiermee op € 63 mln in 2010 en € 40 mln in 2011.

De doelgroep voor de nieuwe TOG wordt vanaf 2012 geraamd op 37 000 kinderen per jaar. De bijbehorende uitkeringslasten worden geraamd op ruim € 31 mln.

De extra tegemoetkoming bedraagt € 1 460 per jaar. Het aantal alleenverdieners wordt geschat op 1/3 van het totaal aantal TOG-gerechtigden. Gezien de hoogte van de tegemoetkoming voor alleenverdieners van € 1 460 per jaar, zorgt deze tegemoetkoming voor een uitkeringslast van structureel € 17 miljoen vanaf 2011.

Uitvoeringskosten

De wijziging van de indicatiestelling leidt tot een sterke daling van de uitvoeringskosten.

• Door het gebruik van AWBZ-indicaties voor de TOG vervallen de kosten van de indicatiestelling van € 5,5 miljoen per jaar die nu nog voor rekening komen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

• Voor de SVB blijven er uitvoeringskosten voor het verwerken van de AWBZ-indicaties in verband met de te verstrekken tegemoetkoming. Echter is de verwachting dat zowel het aantal aanvragen als het aantal TOG gerechtigden vanaf 2011 zal halveren. De uitvoeringskosten in 2011 dalen hierdoor met ca. € 1,5 miljoen, welke besparing de jaren daarna oploopt naar structureel € 1,9 miljoen in 2015.

• Door de invoering van de tegemoetkoming voor alleenverdieners nemen de uitvoeringskosten vanaf 2010 structureel toe met € 125 000 per jaar.

• De SVB heeft een bedrag van € 0,7 miljoen aan implementatiekosten berekend voor het op de hoogte stellen van TOG-gerechtigden van de aanpassingen in de TOG en vooraanpassingen in de systemen, brieven en instructies.

Financiële verantwoording

De financiële verantwoording aan VWS door de SVB vervalt; daarvoor in de plaats komt de financiële verantwoording aan Jeugd en Gezin in verband met de extra tegemoetkoming. Dit betekent dat de bepalingen over de raming en de opgave van de uitgaven en de afdracht (per kwartaal) en de afrekening (jaarlijks) zijn aangepast. De SVB dient jaarlijks de nadere afrekening TOG voor de uitgaven van het jaar t-1 in bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister van SZW). Na advies van de Inspectie werk en inkomen (IWI) van het ministerie wordt de rijksbijdrage over jaar t-1 definitief vastgesteld. Nieuw is dat de SVB daarnaast jaarlijks een opgave dient te verstrekken over het totaalbedrag aan geraamde tegemoetkoming alleenverdienershuishoudens aan Jeugd en Gezin.

Administratieve lasten

De administratieve lasten voor ouders zijn door de nieuwe indicatiestelling verlaagd omdat het nu niet meer kan voorkomen dat kinderen zowel voor de AWBZ als voor de TOG gekeurd hoeven te worden.

5. Adviezen

De SVB en het CIZ hebben uitvoeringstoets uitgebracht op de regeling. De SVB en CIZ zijn van mening dat de regeling uitvoerbaar is, zij het dat de SVB heeft gepleit voor invoering per 1 april 2010. Verder is onder andere aandacht gevraagd voor onderwerpen als mogelijke vertraging bij de indicatiestelling, de rol van mantelzorg, en het voordeel van electronische gegevensuitwisseling tussen de indicatieorganen en de SVB.

6. Wijziging citeertitel

Omdat de tegemoetkoming op grond van de TOG is uitgebreid met een extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is de citeertitel van de TOG gewijzigd in: Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen. Deze extra tegemoetkoming voor alleenverdieners is namelijk niet alleen bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten, maar tevens bedoeld als financiële ondersteuning voor alleenverdienershuishoudens.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en N

Omdat het begrip «Onze minister» exclusief wordt gebruikt in een wet of een koninklijk besluit (zie Aanwijzing voor de regelgeving nummer 73) en de TOG een ministeriële regeling is, wordt dit begrip vervangen door «de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid». De definitie van minister van VWS vervalt omdat deze niet meer voorkomt. De definitie indicatiebesluit is toegevoegd in verband met de gewijzigde indicatiestelling voor de TOG. Verder zijn de definities in alfabetische volgorde gezet.

Artikel I, onderdelen B en C

In artikel 2 is een nieuwe definitie van het begrip «kind» in de TOG opgenomen. In deze definitie komt tot uitdrukking dat voor een recht op een tegemoetkoming op grond van de TOG, een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Zorgindicatiebesluit (AWBZ-indicatiebesluit) moet zijn genomen, waaruit blijkt dat het kind is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit omvat de aspecten verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf en voortgezet verblijf. In het geval er voor een van deze aspecten geen indicatie in uren wordt afgegeven geldt voor de indicatie dagdeel: 4 uren en voor etmaal 24 uren. Omdat in deze nieuwe definitie het aspect van blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt niet meer voorkomt, kan artikel 3 vervallen.

Artikel I, onderdeel D

Omdat de tegemoetkoming voor alleenverdieners niet is bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten van het gehandicapte kind, is dit in artikel 4, eerste lid, geschrapt.

Verder is aan artikel 4 een zinsdeel toegevoegd om duidelijk te maken dat voor het recht op tegemoetkoming een geldig indicatiebesluit noodzakelijk is. Daarbij is het niet van belang of dat besluit reeds is genomen op de peildag. Het besluit mag ook zijn genomen op enig andere dag van het desbetreffende kwartaal.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 5a wordt de aanspraak op een extra tegemoetkoming omschreven. Om de extra tegemoetkoming te ontvangen moet wel worden voldaan aan alle voorwaarden voor het ontvangen van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5. De voorwaarde dat de persoon een tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, moet ontvangen impliceert dit. Hierbij wordt opgemerkt dat betrokkene die de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, over alle kwartalen van het desbetreffende jaar moet ontvangen. Alleen dan bestaat recht op tegemoetkoming op grond van artikel 5a. Na inwerkingtreding van dit besluit zal gedurende alle kwartalen van 2010 aan deze voorwaarde moeten zijn voldaan, alvorens men aanspraak kan maken op de extra tegemoetkoming, als men ook voldoet aan de voorwaarden in artikel 1, eerste lid, onder b en c. De extra tegemoetkoming wordt op grond van het derde lid voor het eerst in 2011 verstrekt.

Als er dan sprake is van de situatie dat er in een huishouden een alleenverdiener is, dan komt dat huishouden voor een extra tegemoetkoming in aanmerking. Van een alleenverdiener is sprake als de partner niet meer verdient of inkomsten heeft uit winst uit een of meer ondernemingen dan een bedrag genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is. Dat bedrag is momenteel € 4619. Deze tegemoetkoming wordt per huishouden verstrekt, ook als er meer kinderen in het gezin zijn voor wie een recht op TOG bestaat. Dit is geregeld in het tweede lid.

Dat de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a, een extra tegemoetkoming is blijkt uit de zinsnede «in aanvulling op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5».

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat ook de overige bepalingen van de regeling op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a, van toepassing zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat uit artikel 8 van de regeling, waarin onder meer artikel 15 van de Algemene Kinderbijslagwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, voortvloeit dat men verplicht is de SVB in kennis te stellen van een wijziging in het inkomen van de partner van de alleenverdiener, indien dat inkomen het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op inkomstenbelasting 2001 te boven gaat. Dit heeft immers gevolgen voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a.

Artikel I, onderdeel F

Omdat het bureau jeugdzorg en het Centrum Indicatiestelling Zorg niet de bevoegdheid hebben om indicatiebesluiten aan de SVB te verstrekken, dient de ouder die TOG aanvraagt dat indicatiebesluit bij de aanvraag te overleggen. Dit wordt geregeld in het nieuwe derde lid van artikel 6. Het derde lid zoals dat luidde tot inwerkingtreding van deze regeling is daarmee vervallen.

Artikel I, onderdelen G, J, K, L en M

Omdat in het kader van het nemen van het AWBZ-indicatiebesluit, dat bepalend is voor de vraag of recht op tegemoetkoming van de TOG bestaat, reeds de medische omstandigheden van het kind in ogenschouw worden genomen, is het niet nodig dat de SVB nog eens een separaat medisch advies inwint. Derhalve kan artikel 7 vervallen en zijn de artikelen 10, derde lid, 10a, 10b en 10e daaraan aangepast.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 8 is aangepast op de extra tegemoetkoming. Ook daarop zijn de genoemde artikelen van de AKW van toepassing. Wel moet er in verband met de betaling van de tegemoetkoming voor kwartaal «jaar» worden gelezen: de extra tegemoetkoming is een uitkering die jaarlijks wordt verstrekt in tegenstelling tot de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, en de kinderbijslag, die per kwartaal worden uitgekeerd.

Hierbij wordt opgemerkt dat ook artikel 21a van de AKW van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat de SVB de bevoegdheid heeft de tegemoetkoming en de extra tegemoetkoming bij wijze van voorschot te betalen. Dit kan met name van belang zijn bij de extra tegemoetkoming omdat deze in het eerste kwartaal na afloop van het desbetreffende kalenderkaar dient te worden uitbetaald, maar dan mogelijk het inkomen van betrokkene nog niet is vastgesteld en derhalve niet vaststaat of betrokkene in dat kalenderjaar alleenverdiener was.

Artikel I, onderdeel I

In artikel 9 is bepaald dat de SVB een betaling van een tegemoetkoming die ten onrechte is gedaan mag verrekenen met andere betalingen die zij aan het huishouden waartoe de desbetreffende persoon behoort doet, zoals andere tegemoetkomingen of kinderbijslag. Dit leidt er bijvoorbeeld ook toe dat in geval van een samengesteld gezin de tegemoetkoming die is verstrekt aan ouder A mag worden verrekend met de kinderbijslag die wordt betaald aan ouder B, ondanks het feit dat bedoelde tegemoetkoming en kinderbijslag ten behoeve van verschillende kinderen worden verstrekt.

Artikel I, onderdelen K en L

In artikel 10a zijn de voorschriften in verband met de ramingen van de SVB in verband met de uitvoering van de TOG aangevuld met die voor de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners. Ditzelfde geldt voor artikel 10b in verband met de afdracht aan de minister van Financiën.

Artikel I, onderdeel O

In artikel 12 worden twee nieuwe overgangsregelingen getroffen.

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010 met uitzondering van artikel 5a dat terugwerkt tot en met 1 januari 2010. (zie verder de toelichting onder artikel III). Vanaf 1 oktober 2010 is het AWBZ-indicatiebesluit voorwaarde voor een tegemoetkoming op grond van de TOG. Het is niet gewenst dat personen die voor 1 april 2010 reeds een tegemoetkoming op grond van de TOG ontvingen (hierna: zittend bestand), ook al meteen op 1 april 2010 aan deze nieuwe voorwaarde moeten voldoen. In artikel 12, eerste lid, wordt geregeld dat tot 1 oktober 2010 onder kind ook wordt verstaan de persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en ten behoeve van wie over het vierde kwartaal van 2009 recht op tegemoetkoming bestond. Tot 1 oktober 2010 hoeven zij dus geen AWBZ-indicatiebesluit te overleggen om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op grond van de TOG.

Op grond van het tweede lid heeft de persoon die tot het zittend bestand behoort en die met ingang van 1 oktober 2010 niet langer recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG omdat voor zijn of haar kind geen indicatiebesluit meer geldt, recht op een uitkering gedurende twee kwartalen. Die uitkering bedraagt de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5.

Hierbij wordt opgemerkt dat het kan voorkomen dat over het laatste kwartaal van 2010 geen recht op tegemoetkoming op grond van de TOG bestaat, maar wel over het eerste kwartaal van 2011, omdat met betrekking tot het kind per 1 januari 2011 een indicatiebesluit geldt. In dat geval bestaat wel recht op een uitkering voor het laatste kwartaal van 2010, maar niet voor het eerste kwartaal van 2011.

In het derde lid is bepaald dat een tegemoetkoming en een uitkering niet tegelijkertijd worden uitgekeerd. Als er het recht op TOG in het eerste kwartaal in 2011 «herleeft» vervalt daarmee het recht op uitkering (de halve tegemoetkoming).

Uit de systematiek van artikel 12 vloeit voort, dat alleenverdieners die het vierde kwartaal van 2009 recht op TOG hadden, maar ten behoeve van wie geen recht op tegemoetkoming bestaat over het vierde kwartaal van 2010, en daarmee onder de overgangsregeling, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, vallen (dat wil zeggen dat zij recht hebben op twee kwartalen halve TOG), geen recht hebben op de extra tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a. Die personen hebben immers niet gedurende vier kwartalen in een kalenderjaar recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, terwijl dat juist voorwaarde is voor het recht op tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a.

Omdat de afrekening van de in 2009 en van de in het eerste kwartaal van 2010 betaalde tegemoetkomingen dient plaats te vinden volgens de regels, zoals die golden voor inwerkingtreding van deze regeling, is hiertoe overgangsrecht opgenomen in artikel 12, vijfde lid.

Artikel I, onderdeel P

Omdat de tegemoetkoming op grond van de TOG niet alleen is bedoeld voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van een gehandicapt kind maar ook om de koopkracht van alleenverdienershuishouden op peil te houden, is in een nieuwe citeertitel tot uitdrukking gebracht. De nieuwe citeertitel is zo gekozen dat de afkorting TOG kan worden blijven gevoerd.

Artikel II

In dit artikel wordt in een aantal bestaande regelingen de nieuwe citeertitel van onderhavige regeling geïntroduceerd.

Artikel III

De regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010. Dat wil zeggen dat de indicatiestelling op basis van de AWBZ met ingang van die dag van start gaat voor nieuwe deelnemers. De overgangstermijn loopt van 1 april 2010 tot 1 oktober 2010. De extra tegemoetkoming werkt terug tot en met 1 januari 2010. Dit, omdat de voorwaarden voor de extra tegemoetkoming zijn gebaseerd op het hebben van partner met een zeker laag inkomen gedurende vier kwartalen van een jaar, alsmede het recht hebben op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, gedurende vier kwartalen van een jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2010.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven