24 170 Gehandicaptenbeleid

Nr. 286 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR LANGDURIGE ZORG EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2023

Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uw Kamer over de motie van de Kamerleden Westerveld (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie)1. Deze motie verzoekt de regering om met betrokken partijen landelijke afspraken te maken over het behoud van hulpmiddelen thuis voor cliënten die verhuizen naar een instelling in de zin van de Wet langdurige zorg (Wlz) en die aangeven thuis te willen logeren. Het gaat hierbij specifiek om hulpmiddelen die niet redelijkerwijs vanuit de zorginstelling zijn mee te nemen, zoals een tillift. De hulpmiddelen zijn thuis in bruikleen verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015; bijvoorbeeld een tillift) en de Zorgverzekeringswet (Zvw; bijvoorbeeld een hoog laag bed). Bij een verhuizing naar een zorginstelling hebben cliënten geen aanspraak meer op deze hulpmiddelen thuis. Dit kan betekenen dat deze hulpmiddelen thuis worden opgehaald, tenzij de zorgverzekeraar of de gemeente een hulpmiddel thuis laat staan uit coulance.

De verwachting is dat jaarlijks bij enkele honderden personen die verhuizen naar een zorginstelling, vooral cliënten uit de gehandicaptenzorg, hulpmiddelen thuis nodig blijven in het geval dat de cliënt ook thuis wenst te logeren2. Ook al is het aantal cliënten waarbij dit speelt beperkt, begrijp ik – evenals uw Kamer – dat voor deze specifieke cliënten en hun naasten het belangrijk is thuis te kunnen blijven beschikken over deze hulpmiddelen. Ik heb in het Commissiedebat Gehandicaptenbeleid van 21 april 2022 aangegeven geen voorstander te zijn om dit wettelijk te regelen, omdat dan circa 200.000 mensen in een Wlz-zorginstelling een aanspraak krijgen op hulpmiddelen op twee verschillende plekken. Dit leidt tot een ongewenste, dubbele bekostiging. Ik heb in dit debat aangegeven bereid te zijn om met betrokken partijen in gesprek te gaan om hierover landelijke afspraken te maken3. Over de invulling van de motie ben ik in overleg gegaan met vertegenwoordigers van cliënten, gemeenten, zorgverzekeraars, leveranciers van hulpmiddelen en zorgaanbieders. Dat heeft tot de volgende resultaten geleid.

Voor de Wmo-hulpmiddelen thuis is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bereid om bestuurlijke afspraken te maken, waarbij de hulpmiddelen thuis blijven staan en gemeenten de financiering daarvan voortzetten. Gemeenten worden hiervoor gecompenseerd, door een reeks oplopend tot € 1 miljoen in 2028 toe te voegen aan het gemeentefonds. Het streven is hierover binnenkort met de VNG, Ieder(in), Firevaned (de brancheorganisatie van leveranciers van deze hulpmiddelen) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verdere bestuurlijke afspraken te maken. Vooruitlopend op deze afspraken hebben gemeenten het afgelopen jaar al meegewerkt aan het verzoek van de VNG om hulpmiddelen thuis laten staan. Ik wil de VNG en gemeenten hiervoor bedanken.

Voor de Zvw-hulpmiddelen thuis blijkt uit een inventarisatie dat zorgverzekeraars welwillend kijken naar verzoeken om hulpmiddelen thuis te laten staan. Hierover zijn echter geen landelijke afspraken te maken. Het voorzien in hulpmiddelen thuis behoort niet tot het verzekerde pakket als een Wlz-cliënt in een instelling verblijft. Daarnaast zijn zorgverzekeraars private, onderling concurrerende ondernemingen die voor de extra kosten niet door de overheid kunnen worden gecompenseerd, zoals dat bij gemeenten wel kan.

Mocht een zorgverzekeraar in het individuele geval, om hem moverende redenen, geen coulance kunnen betrachten, dan biedt Firevaned de gebruikers van de hulpmiddelen de mogelijkheid deze hulpmiddelen te kopen. De kosten van aanschaf, reparatie en onderhoud van deze hulpmiddelen zijn, voor zover deze de drempelwaarden overstijgen, als specifieke zorgkosten af te trekken bij de aangifte van de inkomstenbelasting.

Overigens wijs ik erop dat er een fiscale voorziening is voor cliënten die in een Wlz-zorginstelling verblijven en bijvoorbeeld thuis willen logeren. Op basis van deze regeling is voor personen vanaf 21 jaar bij de aangifte van de inkomstenbelasting een aftrek van € 12 per dag mogelijk voor de extra kosten van dit verblijf thuis4. Daarnaast ontvangen ouders van kinderen met een ernstige ziekte of beperking (waaronder kinderen met een Wlz-indicatie) een dubbele kinderbijslag voor de extra zorg voor hun kind5.

Met bovenstaande afspraken heb ik, samen met betrokken partijen, getracht zo goed mogelijk invulling te geven aan de wens van de cliënten en hun naasten.

De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder


X Noot
1

Kamerstuk 24 170, nr. 255.

X Noot
2

Deze inschatting is mede gebaseerd op inschattingen van enkele zorgaanbieders uit de gehandicaptensector en de 11 meldingen die in de periode mei tot en met september 2022 bij het ministerie zijn binnengekomen van ouders van personen die gaan verhuizen naar een zorginstelling en thuis nog willen logeren.

X Noot
3

Kamerstuk 34 104, nr. 356.

X Noot
4

De leeftijdsgrens van 21 jaar is gebaseerd op het gegeven dat de opvoeding van alle kinderen, ongeacht de beperkingen van het kind, kosten met zich meebrengt.

X Noot
5

Per 1 april 2024 ontvangen ouders van kinderen met een Wlz-indicatie de dubbele kinderbijslag automatisch.

Naar boven