Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2021
In het debat over de voortgang van de implementatie van het VN-verdrag Handicap op
19 december 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 39, item 4) heeft uw Kamer met de motie van het lid Van der Graaf c.s. verzocht tot nader onderzoek
naar de ontwikkeling van de financiële positie van huishoudens met een lid met een
beperking.1 De motie vraagt om hierbij zowel naar inkomsten als uitgaven te kijken en ook in
te gaan op de effecten van armoede op maatschappelijke participatie.
Deze motie is ingevuld door onderzoek op basis van micro-data, waarin een uitgebreider
beeld wordt geschetst van de financiële positie van huishoudens met een lid met een
chronische aandoening of beperking dan eerder beschikbaar was. In deze brief vindt
u de conclusies van dit onderzoek, het volledige onderzoek is toegevoegd als bijlage2.
Op basis van de micro-data is de financiële positie in beeld gebracht voor huishoudens
zonder gezinsleden boven de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit is noodzakelijk voor een
goede vergelijking tussen groepen, aangezien mensen met een chronische aandoening
of beperking gemiddeld ouder zijn dan mensen zonder chronische aandoening of beperking.
Een hogere gemiddelde leeftijd zorgt immers voor een lager gemiddeld inkomen (het
gemiddelde inkomen van gepensioneerden ligt lager dan van mensen onder de AOW-gerechtigde
leeftijd) en juist een hoger vermogen (ouderen hebben gemiddeld een hoger vermogen
dan jongeren).
Bevindingen
Nederland kende in 2016 circa 5,6 miljoen huishoudens zonder gezinsleden boven de
AOW-gerechtigde leeftijd, waarvan in ruim 3,8 miljoen minimaal één lid van het huishouden
een bepaalde soort chronische aandoening of beperking heeft. Lichamelijke aandoeningen
komen het meest voor in Nederlandse huishoudens, gevolgd door zintuiglijke en psychische
aandoeningen of beperkingen. Het aantal huishoudens met een lid met een verstandelijke
beperking is gering.
Uit de analyse van de financiële positie van huishoudens met een lid met een chronische
aandoening of beperking rijst een gemengd beeld. Met een groot deel van de huishoudens
lijkt het financieel goed te gaan, vooral wanneer het gaat om huishoudens met een
lid met een lichamelijke beperking. Het gemiddelde inkomen en vermogen van deze groep
is hoger dan de groep huishoudens zonder beperking. Dat lijkt voor een belangrijk
deel samen te hangen met de relatief hogere leeftijd. Huishoudens waarin psychische
of verstandelijke aandoeningen voorkomen zijn gemiddeld financieel minder goed af.
Een relatief groot deel van deze huishoudens heeft een laag inkomen, weinig vermogen
en een groot risico op armoede. De financiële positie van deze groep lijkt overeen
te komen met huishoudens die leven van een bijstandsuitkering.
Figuur: Aandeel huishoudens ≤66 jaar naar inkomenskwintiel, 2018
Bron: CBS-microdata, bewerking door het Ministerie van SZW.
Een kanttekening bij de resultaten is dat eventuele gemeentelijke voorzieningen waarop
een huishouden aanspraak kan doen niet in de cijfers zitten. Bijvoorbeeld, het Nibud
constateert dat het effect van gemeentelijk beleid aanzienlijk kan zijn. Daarom geven
de resultaten uit het microdata-onderzoek een onvolledige, en daarmee te negatieve
weergave van de werkelijke financiële positie van huishoudens, in gevallen waar sprake
is van gemeentelijke ondersteuning.
Een ander aandachtspunt is dat de gevolgen van de Covid-19-pandemie op de inkomens-
en vermogenspositie van huishoudens buiten de onderzoeksperiode vallen. Hierdoor is
niet vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de gevolgen van de coronacrisis anders
neerslaan bij huishoudens met of zonder lid met een chronische aandoening of een beperking.
Afsluitend
Het beeld is dat van een gevarieerde samenstelling van huishoudens, waarbij de financiële
positie van huishoudens met een lichamelijke beperking zelfs iets positiever is dan
van huishoudens zonder lid met lichamelijke beperking. De financiële positie van huishoudens
waarin psychische aandoeningen of een verstandelijke beperking voorkomen blijft daarbij
achter. In voorkomende situaties kan het lastig zijn om rond te komen, ondanks brede
inzet door kabinet en gemeenten. Het kabinet voert, mede via het programma Onbeperkt
meedoen! en in samenwerking met medeoverheden, actief beleid op het ondersteunen van
(huishoudens van) personen met een chronische aandoening of beperking en het wegnemen
van barrières bij maatschappelijke participatie. Hierbij houden Rijk en gemeenten
vinger aan de pols, ook tegen de achtergrond van coronacrisis.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees