24 170 Gehandicaptenbeleid

Nr. 122 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2011

Bij brief van 31 maart jl. heeft uw Commissie VWS mij verzocht om een kabinetsreactie op de landelijke manifestatie inzake gelijke rechten voor mensen met een beperking (inclusief het persbericht), mede voorzien van de uitgangspunten van het kabinetsbeleid terzake. Voorts was het verzoek uw Kamer te informeren over het moment waarop de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: het VN-Verdrag) zal plaatsvinden. Met deze brief geef ik – vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het ratificatieproces van het VN-Verdrag – gevolg aan dit verzoek. Ik hecht eraan duidelijk te maken dat de verantwoordelijkheid voor de positie van mensen met een handicap een verantwoordelijkheid van het hele kabinet is. Ik kom hier later in deze brief op terug.

Eerst wil ik ingaan op de landelijke conferentie «Tekenen en dan ...?» door de Coalitie voor Inclusie, d.d. 29 maart jongstleden. Deze was een vervolg op de eerdere werkconferentie van de Coalitie voor Inclusie van 8 februari 2010. Ik ben verheugd dat ook de conferentie van 29 maart jl. een succes was. Het verbeteren van de positie van mensen met een beperking, is ook een zaak van het kabinet. Mijn medewerkers, verantwoordelijk voor dit dossier, hebben vanzelfsprekend deelgenomen aan de conferentie en mij over daarover geïnformeerd. Bovendien heeft mijn ministerie ook dit keer een financiële bijdrage geleverd om deze conferentie mogelijk te maken.

De twee werkconferenties hadden als doel duidelijk te maken wat het VN-Verdrag voor Nederland in de praktijk betekent. De conferentie van 29 maart jl., waaraan – zo ben ik geïnformeerd – 1300 mensen hebben deelgenomen, is in dat doel geslaagd. Op verschillende wijzen is getoond hoe het VN-Verdrag hier in Nederland kan worden toegepast. De aanbevelingen van de conferentie zijn neergelegd in een resolutie die oproept tot spoedige ratificatie van het VN-Verdrag.

Nederland heeft het VN-Verdrag op 30 maart 2007 ondertekend. Het vorige kabinet is gestart met de voorbereiding van een besluit over goedkeuring van het VN-Verdrag. Uw Kamer is daarover toentertijd geïnformeerd. Gedurende de demissionaire status van het vorige kabinet kon in dit proces weinig voortgang worden geboekt. Ik heb de voorbereidende werkzaamheden weer ter hand genomen. Zo ben ik onder andere in overleg getreden met vertegenwoordigers van het betrokken maatschappelijk middenveld, waarbij ik aangegeven heb mij in te willen en zullen zetten voor een samenleving waarin mensen met een handicap gelijkwaardig en volwaardig kunnen meedoen. De voorbereidende werkzaamheden voor ratificatie van het VN-Verdrag maken hier nadrukkelijk onderdeel van uit. Ik heb betrokken organisaties ook gezegd dat dit tijd vergt.

Het systeem van raticiferen cq. de procedure is zo dat de gevolgen van de verdragsverplichtingen zorgvuldig moeten worden getoetst aan alle bestaande wet- en regelgeving. Het Nederlands constitutioneel systeem vereist immers dat het parlement pas instemt met de goedkeuring van een verdrag wanneer het parlement zich heeft uitgesproken over de aanpassing van nationale wetgeving als gevolg van verplichtingen uit dat verdrag. Zo is de Nederlandse wetgeving op moment van inwerkingtreding van een verdrag altijd in overeenstemming met verdragsverplichtingen. Dit is belangrijk omdat de Nederlandse Grondwet de Nederlandse rechter de bevoegdheid geeft om wetgeving aan het verdrag te toetsen. Daarmee is ratificatie van een algemeen mensenrechtenverdrag, zoals dit VN-Verdrag, een intensief en veelomvattend proces. Ik hecht eraan op te merken dat ik – met het oog op genoemde zorgvuldigheid – betrokken organisaties ook niet heb toegezegd op de conferentie van 29 maart aanwezig te zullen zijn.

Vanuit mijn hoedanigheid als verantwoordelijk bewindspersoon voor het ratificatieproces van het VN-Verdrag, zal ik onverminderd doorgaan met de voorbereidende werkzaamheden. Streven is de voor ratificatie van het VN-Verdrag benodigde wetsvoorstellen zo spoedig mogelijk op de agenda van dit kabinet zetten, opdat deze vervolgens in een brede en maatschappelijke consultatie kunnen worden voorgelegd.

Bij dit alles moet duidelijk zijn dat de samenleving zich geen disproportionele (financiele) eisen met betrekking tot de implementatie van dit VN-Verdrag kan permitteren. Er bestaat een vrees c.q. een mogelijkheid dat implementatie van het VN-Verdrag hiertoe kan leiden. Ik kijk uiteraard ook naar deze bezwaren. Hierbij betrek ik nadrukkelijk de ervaringen met de Wet gelijke behandeling voor mensen met een handicap of chronische ziekte op de terreinen van arbeid en onderwijs. Het kabinet zoekt hierbij ook naar het verkrijgen van zekerheid om een heldere interpretatie van de wetgever te bewerkstelligen die de rechter in zijn interpretatie van het verdrag richting geeft.

Het is voorts duidelijk dat dit VN-Verdrag bijdraagt aan de versteviging van de rechtspositie van mensen met een beperking en aan hun mogelijkheden tot maatschappelijke participatie. Daarmee acht ik het VN-Verdrag een waardevol instrument dat zich richt op het versterken van de zelfredzaamheid van burgers en de eigen kracht van burgers, ook als ze een beperking hebben. Dat heb ik ook uitgedragen in een artikel in Inclusief van de Taakgroep Handicap en Lokale Samenleving van maart jl.

In dat kader ben ik bezig met het inventariseren van alle consequenties van ratificeren van het VN-Verdrag op basis waarvan het kabinet een zorgvuldige afweging kan maken.

Met deze brief vertrouw ik erop dat ik uw verzoek heb ingewilligd en de schriftelijke vragen van het lid mw Klijnsma (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 1958) heb beantwoord.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Naar boven