24 169
Regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene Nabestaandenwet)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I VOORSTEL VAN WET

– De redactionele kanttekeningen van de Raad van State over de nummering van de hoofdstukken en over formuleringen in artikel 3, aanhef en onderdeel b, 13, eerste lid, 14, tweede lid, 28, tweede, derde en vierde lid, 29, 47, tweede lid, 65, tweede lid en 96 zijn verwerkt in de tekst als door de Raad van State aangegeven, waardoor de aanvullingen en wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst daaruit zijn af te te leiden.

– In artikel 3, onderdeel b, ontbrak de zinsnede: «of een akte mede ondertekend door een advocaat».

– In het derde lid van artikel 4 en in artikel 8 ontbrak de toevoeging: «wegens ontzetting daarvan».

– Het derde lid van artikel 16 ontbrak.

– In artikel 19 werd vermeld, dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop in plaats van regels voor samenloop.

– In artikel 23 ontbrak in het eerste lid na artikel 21 «eerste en tweede lid» en is het tweede lid met vernummering van de leden twee tot en met vier nieuw toegevoegd.

– In de artikelen 29, eerste lid, onderdeel a en c, 33, eerste lid, 41, derde lid onderdeel c, ontbrak na artikel 31 de toevoeging: «tweede lid».

– In de artikelen 30, 31, tweede lid, 33, eerste en tweede lid, 34, eerste en tweede lid, 35, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 36, tweede lid, 37, tweede lid, 38, eerste lid en 73 werd naast de instelling aan welke ingevolge de artikelen 44 en 52 de uitkering wordt betaald ook vermeld de persoon aan wie ingevolge die artikelen de uitkering wordt uitbetaald.

– Het derde lid van artikel 31ontbrak.

– In artikel 40, tweede, derde, vierde, achtste, en negende lid en in artikel 48, eerste lid, werd naast degene aan wie een boete is opgelegd genoemd: «degene met wie hij een huishouden vormt».

– In het tweede lid van dit artikel 40 ontbrak de zinsnede: «die uitkering op grond van deze wet» en in het negende lid ontbrak na artikel 34: «vierde lid,».

– Artikel 46 luidde:

1. In verband met het overlijden van degene aan wie nabestaandenuitkering is toegekend, ontstaat met ingang van de dag na overlijden recht op overlijdensuitkering voor:

a. de minderjarige kinderen;

b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde kinderen degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

2. De overlijdensuitkering bedraagt de nabestaandenuitkering over twee maanden, berekend naar de hoogte van die uitkering in de maand van overlijden van de nabestaande en wordt in een bedrag ineens aan de rechthebbende of rechthebbenden uitbetaald.

3. Indien er geen rechthebbenden zijn als bedoeld in het eerste lid, kan aan één of meer personen, die daarvoor naar het oordeel van de Bank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komen, over de maand waarin het overlijden plaatsvond een slotuitkering worden toegekend, mits daarvoor binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij de Bank wordt ingediend en voorzover over de maand van overlijden geen nabestaandenuitkering is uitbetaald.

4. De slotuitkering bedraagt de nabestaandenuitkering, die laatstelijk aan de overledene was toegekend.

5. De uitkeringen op grond van dit artikel zijn niet vatbaar voor beslag.

– De artikel 52 en 53 luidden:Artikel 52

1. De Bank is bevoegd volgens door haar te stellen regels in bijzondere gevallen de uitkering geheel of gedeeltelijk in plaats van aan degene, aan wie de uitkering is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan door haar aan te wijzen natuurlijke personen of rechtspersonen.

2. Indien er ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, tweede lid, 11 en 12 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, sprake is van een bijdrage in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet zijn op de herziening van een beschikking op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage, de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.Artikel 53

1. Indien in verband met het bepaalde bij of krachtens artikel 52, eerste lid, de nabestaandenuitkering aan door de Bank aangewezen natuurlijke of rechtspersoon werd uitbetaald, is de Bank bevoegd de nabestaandenuitkering na het overlijden van degene, aan wie de nabestaandenuitkering is toegekend, over de maand van overlijden aan die natuurlijke personen of rechtspersoon uit te betalen, mits over die maand geen recht op een slotuitkering als bedoeld in artikel 46 , derde lid, is toegekend.

2. Met degene aan wie nabestaandenuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld degene, wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch vóór het bereiken van deze leeftijd, en wiens nabestaandenuitkering uitsluitend ingevolge artikel 15, tweede lid, is geëindigd.

3. De overeenkomstig het eerste lid uitbetaalde nabestaandenuitkering is niet vatbaar voor beslag.

– Het tweede lid van artikel 62 ontbrak; er was een artikel 87, dat luidde:

Voor de toepassing van de wet van 9 april 1959, Stb.140, wordt een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet op dezelfde wijze in aanmerking genomen als een uitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet voor de datum van inwerkingtreding van deze wet in aanmerking werd genomen.

– Het eerste lid van artikel 69 ontbrak.

– In artikel 72 is na artikel 69 «tweede lid» toegevoegd en ontbrak de zinsnede: «die in artikel 69, eerste lid, als overtreding».

– In artikel 74 was in onderdeel C ook artikel 1 gemeld en ontbrak onderdeel D.

– Artikel 80 ontbrak en de artikelen 81 tot en met 84 waren genummerd 80 tot en met 83.

– Artikel 85 ontbrak en de artikelen 86 tot en met 88 waren genummerd 84 tot en met 86.

– Artikel 89 ontbrak en de artikelen 90 tot met 95 waren genummerd 88 tot en met 93.

– In artikel 92 werd in onderdeel A en in onderdeel B melding gemaakt van artikel 36 in plaats van 48.

– Artikel 96 ontbrak en de artikelen 97 tot en met 99 waren genummerd 94 tot en met 96.

MEMORIE VAN TOELICHTING

In hoofdstuk 3 tweede tekstblok luidde de passage «Het kabinet houdt vast aan een volksverzekering ... zich op de arbeidsmarkt te begeven» als volgt:

Het kabinet houdt vast aan een volksverzekering voor het overlijdensrisico omdat alleen op die manier de solidariteit tussen burgers optimaal vorm kan krijgen. Solidariteit is nodig voor die groepen nabestaanden waarvan niet verwacht kan worden dat zij zelf door middel van arbeid in hun bestaan voorzien, terwijl het ook niet voor de hand ligt hen aangewezen te laten zijn op het vangnet van de Algemene Bijstandswet. De samenleving heeft voor deze groepen nabestaanden een bijzondere verantwoordelijkheid. Door hen recht te geven op een sociale verzekeringsuitkering worden zij niet gedwongen zich op de arbeidsmarkt te begeven.

In dit zelfde tekstblok is de passage «na verloop van een aantal jaren» vervangen door: na tien jaar.

De laatste vier zinnen in dit tekstblok zijn toegevoegd.

In hoofdstuk 3 is de passage «Voor de volledigheid zij nog vermeld dat het kabinet in het binnenkort in te dienen wetsvoorstel ... en vervolgens zijn neergelegd in de pensioenregeling» toegevoegd.

In de laatste alinea van hoofdstuk 3 is in de passage over de uitvoeringslasten «maximaal 6 mln» vervangen door: ca. 4 mln.

In hoofdstuk 4.3 is in de een na laatste volzin toegevoegd: of een akte mede ondertekend door een advocaat.

De laatste volzin is toegevoegd.

In hoofdstuk 4.4 is in de eerste alinea de passage «Om die reden is in deze wet en in de Osv ... Dit is in lijn met» toegevoegd.

In hoofdstuk 6 is het laatste gedeelte, namelijk vanaf «Geconcludeerd moet dan ook worden dat het onderhavige wetsvoorstel, onder meer strekkende ...» gewijzigd. Oorspronkelijk luidde deze passage als volgt: Geconcludeerd moet worden dat ook het onderhavige wetsvoorstel, onder meer strekkende tot een afbouw in de tijd van het recht op uitkering voor weduwen zonder kinderen en inkomensafhankelijke uitkeringen voor andere weduwen, strijd met de verdragsverplichtingen van de Code kan opleveren.

In dit verband is echter van belang dat inmiddels tot stand is gekomen de Europese Code inzake sociale zekerheid (herzien) (Trb. 1993, 123) (hierna te noemen «herziene Code»). Qua structuur is de herziene Code gelijk aan de huidige Code en Protocol; ook in dit instrument zijn de normen voor de negen takken van sociale zekerheid opgenomen in afzonderlijk te bekrachtigen delen. Bekrachtiging van één of meerdere delen van de herziene Code betekent dat de overeenkomstige delen van de huidige Code en Protocol niet langer van toepassing zijn. Dit wetsvoorstel is in overeenstemming met het deel nagelaten betrekkingen van de herziene Code.

De herziene Code is op 6 november 1990 voor bekrachtiging opengesteld en op 1 juni 1993 door Nederland ondertekend. Hoewel op 8 april 1993 de Rijksministerraad akkoord ging met de bekrachtiging van de gehele herziene Europese Code en de Raad van State van het Koninkrijk op 11 januari 1994 dienaangaande een positief advies heeft uitgebracht, is de bekrachtigingsprocedure van de herziene Code opgeschort als gevolg van de recente ontwikkelingen op het gebied van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

In hoofdstuk 7.1 is in het twee na laatste tekstblok de passage «en beide op 1 februari jl. in werking getreden regels betreffende risicoaansprakelijkheden voor gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging in het BW.» toegevoegd.

De laatste alinea van hoofdstuk 7.1 is toegevoegd.

In hoofdstuk 7.2 zijn in de derde alinea de laatste twee zinnen in de plaats gekomen van: Dit heeft tot gevolg dat de functie van de volksverzekeringen als aansprakelijkheidsverzekering voor het geval schade aan derden wordt toegebracht komt te vervallen.

In hoofdstuk 7.2 is in de vijfde alinea de laatste zin toegevoegd. In de zevende alinea is de zin: «Op het punt van collectivering van het regres lijkt terughoudendheid met wetgeving echter gewenst» vervallen. In deze alinea is de passage vanaf: «Het is in de optiek van het kabinet onjuist ...» toegevoegd.

In hoofdstuk 7.3 is onder het kopje «omvang regres» de volgende passage toegevoegd:

Voorts is het regres beperkt tot gevallen van schuldaansprakelijkheid. Dat wil zeggen dat voor de vaststelling van het totale bedrag waarvoor aansprakelijkheid naar burgerlijk recht zou bestaan, de artikelen betreffende wettelijke aansprakelijkheid buiten schuld van degene, die de schade veroorzaakt buiten toepassing blijven. Om dit te bewerkstelligen is in artikel 197 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek de verwijzing naar artikel 56 van deze wet opgenomen.

In hoofdstuk 7.3 is het gedeelte onder het kopje «Hoogte regres» gewijzigd. Oorspronkelijk luidde deze tekst na de tweede volzin als volgt:

De vraag is nu: zou die fictieve schadevergoeding onderworpen zijn geweest aan de heffing van belastingen en premies? Als het slachtoffer een netto-schadevergoeding zou ontvangen is het civiele plafond, het maximaal verhaalbare bedrag, lager dan als het slachtoffer een bruto-schadevergoeding zou hebben ontvangen. Omdat de rechten van het slachtoffer overgaan op die van de regresnemer, blijft er bij een netto-plafond minder over voor het uitvoeringsorgaan sociale verzekeringen dan bij een bruto-plafond.

Voor de beantwoording van de vraag of de schadevergoeding belast zou zijn geweest kijkt de rechter naar de huidige particuliere verzekeringen. Een probleem daarbij is dat ook de belastingwetgeving op dit punt niet erg eenduidig is. Dit heeft te maken van het feit dat onderscheid moet worden gemaakt naar de bedoeling van de schadevergoeding (de zogenaamde bronnentheorie). Kort gezegd komt deze er op neer dat schadevergoedingen die worden gegeven voor gederfde of te derven inkomsten wel onderworpen zijn aan de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen. In een aantal zaken zag de Hoge Raad zich geplaatst voor de vraag of bij het nemen van regres uitgegaan moest worden van netto of brutobedrag. In het arrest («het overlijdensarrest» ABP/Wink, HR 13 december 1985, NJ 1986, 246) overwoog de Hoge Raad (HR) dat – onverschillig de wijze waarop het verhalend lichaam uitkeringen verstrekt – het voor de hand ligt om bij de toepassing van de VOA uit te gaan van de doorgaans gevolgde wijze van schadeafwikkeling bij overlijden, namelijk een bedrag ineens «dat moet worden aangemerkt als een vergoeding voor gederfd levensonderhoud. Een dergelijke vergoeding is niet op grond van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die destijds luidde, aan de heffing van inkomstenbelasting onderworpen en evenmin aan de heffing van SV-premies, aangezien ze niet aangemerkt kan worden als loon in de zin van de CSV».

De Hoge Raad heeft uitgaande van de wettelijke fictie slechts bepaald dat over de schadevergoeding die het slachtoffer in die fictieve situatie ontvangen zou hebben geen belastingen verschuldigd zouden zijn. Dit maakt dat het maximaal verhaalbare bedrag afgezet moet worden tegen het netto civiel plafond.

Gezien de formulering van de wettekst, waarbij ficties in het leven worden geroepen over hoe een schadevergoeding er uit zou zien als er geen sociale verzekeringen waren, en voorts het feit dat de HR er naar streeft te komen naar een zo eenvoudig mogelijke regeling, is de keuze voor een netto-systeem op zich terecht. Daarvan wordt in artikel 56 dan ook uitgegaan. Daarmee blijft de nu bij de regresregeling in de WAO en ZW toegepaste praktijk gehandhaafd.

In hoofdstuk 8.1 is op het einde van deze tekst de passage vanaf «Van belang voor de aanvullende pensioenen is voorts dat in hoofdstuk 10 een wijziging wordt voorgesteld ...» toegevoegd.

In hoofdstuk 9 zijn bij onderdeel c Inkomenstoets de laatste drie zinnen toegevoegd. In de laatste zin van dit hoofdstuk is «ca. 6 mln» vervangen door: ca. 4 mln.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De volzinnen beginnend met: «Om misbruik» en eindigend met: «... op grond van artikel 16, derde lid.» zijn toegevoegd. Na artikel 395a stond in de zinsnede tussen haakjes «onder twintig jaar».

Artikel 9

De toevoeging «en het Inkomensbesluit-AOW» in de eerste zin is toegevoegd.

Artikel 16

De laatste volzin beginnend met: «Het derde lid....» is toegevoegd.

Artikel 19

De laatste volzin beginnend met: «Deze amvb zal...........» is toegevoegd.

Artikelen 21, 22, 23 en 24

De volzinnen beginnend met: «Wel is in .......» en eindigend met: «.........de datum van overlijden van de verzekerde» zijn toegevoegd.

Artikel 28

In de tweede zin is toegevoegd: «omdat geen aanspraak op vakantiegeld-uitkering bestaat, zonder dat er recht is op nabestaanden- of wezenuitkering».

Artikelen 29 tot en met 40

Het slot van de toelichting op deze artikelen beginnend met: «Voor een goede uitvoering...» en eindigend met: «onderdeel D)» is toegevoegd.

Artikel 46

De zin beginnend met: «Voorts wordt voorgesteld......» en eindigend met: «...twee maanden.» is toegevoegd.

Artikelen 52 en 53

De zin beginnend met: «De uitkering aan......» en eindigend met: «...artikel 46». is toegevoegd.

Artikel 62

De volzinnen beginnend met: «Op grond de Wet .......» en eindigend met: «.........te worden uitbetaald.» zijn toegevoegd.

Artikelen 69 tot en met 73

De slotzin van de toelichting op deze artikelen is toegevoegd.

Artikel 74

De toelichting op onderdeel D (de drie laatste volzinnen van deze toelichting) is toegevoegd.

Vanaf artikel 82 zijn de opschriften aan de vernummering aangepast.

Artikelen89 en 95

Deze artikelen ontbraken en dus ook de toelichting op die artikelen.

Naar boven