Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24169 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24169 nr. 9 |
Ontvangen 28 september 1995
De ondergetekenden stellen de volgende amendementen voor:
Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij eerder met elkaar gehuwd of ongehuwd samenlevend zijn geweest;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het tweede lid.
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
A. In de aanhef wordt na «wordt» ingevoegd: in afwijking van artikel 2a;
B. In onderdeel b vervalt de zinsnede: of aan één of meer van zijn kinderen.
In artikel 13 wordt in het eerste lid, onderdeel c, «1945» vervangen door: 1950.
Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
A. In onderdeel a wordt «1945» vervangen door: 1950.
B. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in artikel 2a.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid vervalt: behoudens het tweede lid.
B. Onder vernummering van het derde tot tweede lid, vervalt het tweede lid.
C. In het derde, tot tweede vernummerde, lid vervalt de zinsnede: of één of meer van zijn kinderen .
In artikel 17, tweede lid, onderdeel a, wordt «15%» vervangen door: 50%.
In artikel 20, eerste lid, wordt na «de artikelen 16» ingevoegd: , 20d.
In hoofdstuk 3 worden in Afdeling I na 2 twee nieuwe paragrafen ingevoegd, luidende:
1. Recht op halfwezenuitkering heeft de nabestaande die een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf en paragraaf 2b van deze afdeling wordt, in afwijking van hoofdstuk 1, onder de nabestaande verstaan: de ouder van een kind of de persoon die zorg draagt over een kind als ware hij ouder, dat tot zijn huishouden behoort, van wie de vader of moeder is overleden en van wie die vader of moeder op de dag van overlijden verzekerd was op grond van deze wet.
1. Geen recht op halfwezenuitkering bestaat, indien:
a. de verzekerde binnen een jaar na aanvang van zijn verzekering is overleden en de gezondheidstoestand ten tijde van de aanvang van de verzekering zulks redelijkerwijs moest doen verwachten; of
b. de verzekerde door de nabestaande of met zijn medeplichtigheid opzettelijk van het leven is beroofd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de gevallen waarin de overledene op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 12, tweede lid, of bij of krachtens een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en een of meer mogendheden van kracht is, ingevolge deze wet nimmer of nog geen jaar verzekerd is geweest, regels worden gesteld, die afwijken van het eerste lid.
1. Het recht op halfwezenuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
2. Het recht op halfwezenuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de nabestaande de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. Het recht op halfwezenuitkering eindigt, wanneer het kind wordt geadopteerd door de echtgenoot van de ouder met ingang van de dag, waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 2b. De hoogte van de halfwezenuitkering
De bruto-halfwezenuitkering wordt zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen naar tariefgroep 4 en de in te houden procentuele premie op grond van de Ziekenfondswet, de netto-halfwezenuitkering gelijk is aan 20% van het netto-minimumloon.
In artikel 25 wordt na «nabestaandenuitkering» ingevoegd: , op een halfwezenuitkering.
Artikel 26, tweede lid, wordt vervangen door:
2. De bruto-vakantie-uitkering over de halfwezenuitkering wordt zodanig vastgesteld dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen naar tariefgroep 4 met toepassing van de groene tabel voor bijzondere beloningen de netto-vakantie-uitkering over de halfwezenuitkering gelijk is aan 20% van de netto-minimumvakan- tiebijslag per maand.
In artikel 28, eerste lid, wordt na «nabestaanden-» ingevoegd: , halfwezen- .
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid, wordt telkens na «nabestaandenuitkering» ingevoegd: of halfwezenuitkering.
B. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de nabestaandenuitkering of de halfwezenuitkering dan wel van de nabestaanden- en halfwezenuitkering, berekend naar de hoogte van die uitkeringen in de maand van overlijden van degene aan wie nabestaandenuitkering of halfwezenuitkering is toegekend.
C. In het vijfde lid, wordt na «nabestaandenuitkering» ingevoegd: of halfwezenuitkering .
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
A. In het eerste lid wordt na «recht op een nabestaandenuitkering» ingevoegd: en halfwezenuitkering.
B. In het eerste lid wordt onderdeel b vervangen door twee onderdelen, luidende:
b. indien hij geboren is na 31 december 1940, met ingang van 1 januari 1998 op de nabestaandenuitkering het inkomen in mindering wordt gebracht overeenkomstig artikel 17; en
c. indien hij geboren is voor 1 januari 1941, met ingang van 1 januari 1998 op de nabestaandenuitkering het inkomen in mindering wordt gebracht overeenkomstig artikel 17, waarbij van de nabestaandenuitkering een bedrag gelijk aan 30% van het netto-minimumloon buiten aanmerking blijft.
C. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Van de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de dag van inwerkingtreding van deze wet een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 2a, eindigt de nabestaandenuitkering met ingang van 1 januari 1998, met dien verstande dat, indien hij geboren is voor 1 januari 1941, het recht op nabestaandenuitkering niet eindigt, maar de nabestaandenuitkering met ingang van die datum wordt verminderd tot een bedrag van 30% van het netto-minimumloon.
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
A. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 62, die een kind heeft jonger dan 18 jaar wordt de bruto-nabestaandenuitkering vanaf de eerste dag van de inwerkingtreding van deze wet zodanig vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen naar tariefgroep 4 en de in te houden procentuele premie op grond van de Ziekenfondswet, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 80% van het netto-minimumloon, zoals dat geldt op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet
B. In het tweede lid wordt «artikel 16, tweede lid» vervangen door: artikel 16, eerste lid.
Artikel 66 komt als volgt te luiden:
Artikel 63 is van overeenkomstige toepassing op de vakantie-uitkering, die op grond van artikel 26, eerste lid, wordt vastgesteld, waarbij de bruto-vakantie-uitkering vanaf de eerste dag van inwerkingtreding van deze wet zodanig wordt vastgesteld, dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen naar tariefgroep 4 met toepassing van de groene tabel voor bijzondere beloningen de netto-vakantie-uitkering gelijk is aan 80% van de netto-minimumvakantie- bijslag per maand, zoals deze geldt op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet.
Ongehuwd samenwonenden worden gelijk gesteld met gehuwden. Dat betekent enerzijds dat een nabestaande uit ongehuwd-samenwonende-relatie ook recht op nabestaandenuitkering kan krijgen, en anderzijds dat als een nabestaande met Anw-uitkering gaat samenwonen, het recht op uitkering eindigt. Gehuwden die duurzaam gescheiden leven van hun huwelijkspartner worden als ongehuwd aangemerkt indien zij samenwonen met een nieuwe partner. Indien zij alleen wonen, worden zij nog als gehuwd aangemerkt, zodat bij het overlijden van de echtgenoot er recht op uitkering kan ontstaan.
Voor de definitie van ongehuwd samenwonenden wordt aangesloten bij de definitie in de nieuwe Bijstandswet. Volgens deze definitie worden ongehuwd samenwonenden gelijk gesteld met gehuwden als zij een gezamenlijke huishouding vormen. Mensen vormen een gezamenlijke huishouding als zij 1.«hoofdverblijf hebben in dezelfde woning» en 2. er sprake is van «zorg voor elkaar» (door het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins). Ook bloedverwanten in de tweede graad kunnen een gezamenlijke huishouding vormen.
In een aantal gevallen wordt een gezamenlijke huishouding aangenomen indien mensen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en: zij eerder gehuwd zijn geweest of een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd; uit hun relatie een kind is geboren; zij een geldend samenlevingskontrakt hebben; zij op grond van een registratie elders zijn aangemerkt als een gezamenlijke huishouding. De uitvoeringsinstantie kan in dergelijke gevallen zonder nader onderzoek de gezamenlijke huishouding aannemen.
Er hoeft niet eerst een bepaalde termijn te verstrijken alvorens men wordt aangemerkt als ongehuwd samenwonend.
Voor pseudoweduwen geldt de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden niet. De reden hiervoor is dat bij niet-gehuwden er geen formeel moment is van einde van het samenwonen (vergelijkbaar met ontbinding van het huwelijk; dit is van belang voor de beoordeling van het recht) en dat er geen alimentatieplicht is.
Voor nabestaanden zonder kind onder de 18 jaar, die niet arbeidsongeschikt zijn, bestaat alleen recht op nabestaandenuitkering als zij geboren zijn voor 1 januari 1950. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was de geboortegrens van 1945 opgenomen.
De reden voor de wijziging van 1945 in 1950 is de slechte arbeidspositie van vrouwen geboren voor 1950.
Het recht op uitkering eindigt voor de nabestaande met kinderen als het jongste kind 18 jaar wordt, en voor de arbeidsongeschikte nabestaande als deze (meer) arbeidsgeschikt wordt, tenzij de nabestaande geboren is voor 1 januari 1950 (dit was 1945).
Verder eindigt het recht op uitkering niet alleen als de nabestaande 65 jaar wordt of als hij hertrouwt, maar ook als hij een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in artikel 2a.
De hoogte van de uitkering is gelijk aan 70% van het netto-minimumloon. Samen met de halfwezenuitkering geeft dit voor nabestaanden met kinderen een uitkering ter hoogte van het sociaal minimum.
Voor het recht op en de hoogte van uitkering voor een pseudonabestaande is alleen de alimentatie betaald voor de ex-echtgenoot relevant (niet alimentatie voor de kinderen).
De vrijlating van het inkomen uit arbeid wordt verruimd van 15% ML plus eenderde van het meerdere naar 50%ML plus eenderde van het meerdere.
Hierdoor wordt bereikt dat nabestaanden met een inkomen uit arbeid een groter deel van hun uitkering kunnen behouden, en dat pas bij een hoger inkomen de uitkering tot nul gereduceerd wordt.
Onderdelen VII, VIII, IX, X, XI en XII
Een ouder met een kind onder de 18 jaar, waarvan de andere ouder overleden is, heeft recht op een halfwezenuitkering. De hoogte van deze uitkering is netto gelijk aan 20% minimumloon. De halfwezenuitkering is inkomensonafhankelijk. Het kind moet opgenomen zijn in het huishouden van de overlevende ouder. In geval het gaat om een ouder met meerdere kinderen waarvan de andere ouder overleden is, bestaat slechts een keer recht op halfwezenuitkering.
Voor de vraag of recht bestaat op halfwezenuitkering, is de relatie tussen de ouders (gehuwd, samenwonend, gescheiden of anderszins) niet relevant. Behalve gehuwde ouders kunnen al dan niet samenwonende ongehuwde ouders die beiden in familierechtelijke betrekking tot het kind staan, recht op halfwezenuitkering krijgen. Ook ouders die gescheiden zijn, kunnen recht op halfwezenuitkering krijgen, los van de vraag of er alimentatie werd betaald voor het kind. Indien het kind wordt opgenomen in het huishouden van een ander dan de overlevende ouder, krijgt deze verzorger recht op halfwezenuitkering. Het kan bijvoorbeeld gaan om de nieuwe partner van de overleden ouder, in wiens gezin het kind is opgegroeid, terwijl de overlevende ouder het kind niet in zijn huishouden opneemt.
Het recht op halfwezenuitkering blijft bestaan als de ouder met een ander gaat samenwonen of trouwen. Het recht op halfwezenuitkering eindigt als het kind 18 jaar wordt, als de ouder de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, en als de nieuwe echtgenoot van de ouder het kind adopteert.
De onderdelen VII, IX, X, XI en XII vormen een technische uitwerking van onderdeel VIII.
Het overgangsrecht voor AWW-ers met een inkomen die geboren zijn voor 1 januari 1941 wordt als volgt versoepeld: AWW-ers met een inkomen worden vanaf 1 januari 1998 met de inkomenstoets geconfronteerd. Van hen wordt de groep die geboren is voor 1 januari 1941 slechts gedeeltelijk met de inkomenstoets geconfronteerd: zij behouden in alle gevallen een inkomensonafhankelijk uitkeringsdeel van 30 % (naast eventueel de halfwezenuitkering). Over het resterende uitkeringsdeel van 40% (of tussen de 40% en 50% ingeval er sprake was van een 100% AWW-uitkering) wordt vervolgens de inkomenstoets en de vrijlating toegepast.
AWW-ers die op het moment van ingang van de Anw samenwonen, worden vanaf 1 januari 1998 met de gevolgen hiervan geconfronteerd. Zij verliezen het recht op uitkering, tenzij zij geboren zijn voor 1 januari 1941. In dat geval behouden zij een inkomensonafhankelijk uitkeringsdeel van 30% (naast eventueel de halfwezenuitkering).
Van AWW-ers met een 100%-uitkering wordt de uitkering «bevroren». Met dit artikel wordt hetzelfde beoogd als met het oude artikel 63. Een andere redactie is nodig gezien de invoering van de halfwezenuitkering.
Met dit onderdeel wordt hetzelfde bereikt voor de vakantieuitkering als in onderdeel XIV.
Kalsbeek-Jasperse
Van der Stoel
Bakker
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24169-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.