24 169
Regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene nabestaandenwet)

nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 september 1995

Naar aanleiding van de vragen die door de leden Doelman-Pel en Schimmel zijn gesteld over het wetsvoorstel Algemene nabestaandenwet bij de regeling van werkzaamheden op 25 september jl.,1 deel ik u het volgende mede.

In antwoord op de vraag van mevrouw Doelman-Pel kan ik u melden dat er geen nota van wijziging in voorbereiding is.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Schimmel over de verplichte deelneming in bedrijfspensioenfondsen kan het volgende worden opgemerkt.

Het wetsvoorstel AnW leidt voor toekomstige gevallen tot een inperking van de kring van verzekerden. Volgens het voorstel komen na invoering nieuwe nabestaanden slechts voor een AnW-uitkering in aanmerking indien zij geboren zijn vóór een bepaalde datum (1945), indien zij arbeidsongeschikt zijn of indien zij jonge kinderen hebben. In artikel 85 van het wetsvoorstel AnW heeft het kabinet een wijziging van de Wet Bpf voorgesteld. Daarin wordt de bevoegdheid gecreëerd onderdelen van de statuten en reglementen van bedrijfspensioenfondsen over nabestaandenpensioenen niet langer verplicht te stellen.

Dit wijzigingsvoorstel heeft de volgende achtergrond. Sociale partners zouden naar aanleiding van de invoering van de AnW kunnen besluiten aanvullende voorzieningen te treffen voor nabestaanden die niet langer vallen onder de kring van verzekerden volgens de AnW. Zij hebben en houden daartoe de volledige vrijheid. Zouden ook in bedrijfspensioenregelingen dergelijke aanvullende voorzieningen worden gecreëerd, dan biedt artikel 85 van de AnW aan het kabinet de mogelijkheid om dergelijke regelingen niet langer dwingend op te leggen aan ongeorganiseerde werkgevers binnen de betreffende bedrijfstak. Binnen het huidige wettelijke regime beschikt de overheid niet over een dergelijke bevoegdheid.

De voorgestelde wijziging in de wet Bpf is technisch van aard.

De vraag of en zo ja op welke wijze het kabinet van de bevoegdheid ex artikel 85 AnW gebruik wenst te maken is afhankelijk van nadere besluitvorming binnen het kabinet en overleg daarover met de Tweede Kamer. Het kabinet onderzoekt momenteel welke mogelijkheden er zijn om te komen tot een verruiming van het vrijstellingsbeleid terzake van de verplichte deelneming in een bedrijfspensioenregeling. In dat kader kan ook het te voeren beleid ten aanzien van het verplichtstellen van nabestaandenpensioenen worden behandeld. Ik zeg u bij deze toe dat een beleidswijziging in deze eerst aan de orde kan zijn nadat met de Tweede Kamer is gesproken over het met de in artikel 85 voorgestelde bevoegdheid te voeren beleid.

Wellicht ten overvloede wijs ik er nogmaals op dat de verplichtstelling uitsluitend consequenties voor de ongeorganiseerde werkgevers heeft. De overheid bepaalt noch beperkt de vrijheid van sociale partners om aanvullende nabestaandenpensioenregelingen overeen te komen. Bij deze discussie is alleen de vraag aan de orde in welke mate deze regelingen aan ongeorganiseerde werkgevers worden opgelegd.

Ten aanzien van de verplichtstelling van invaliditeitspensioenen kan worden opgemerkt dat ook dit onderwerp bij de hiervoor genoemde discussie kan worden betrokken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

R. L. O. Linschoten


XNoot
1

Zie Handelingen II nr. 2, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven