24 166
Bijzondere bepalingen voor handelsvertegenwoordigers

B
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 november 1994 en het nader rapport d.d. 17 mei 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 15 september 1994, no. 94.007179, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende bijzondere bepalingen voor handelsreizigers.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 september 1994, nr. 94.007179, machtige Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 november 1994, nr. W03.94.0563, bied ik U hierbij aan.

1. In het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot het opnemen in Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van een afdeling, houdende bijzondere bepalingen voor handelsreizigers wordt aangegeven welke de historie is van de huidige regeling van de handelsreizigersovereenkomst in de artikelen 75 tot en met 75c van het Wetboek van Koophandel. Tevens wordt vermeld om welke redenen die regeling dient te worden overgeplaatst naar het BW als onderdeel van de titel betreffende de arbeidsovereenkomst. De Raad van State heeft de indruk dat het aantal personen dat zich in Nederland nog als handelsreiziger aanduidt gering is en dat de term in onbruik is geraakt, terwijl veeleer onderscheiden wordt tussen handelsagenten enerzijds en werknemers, die al dan niet (ten dele) op provisiebasis worden gehonoreerd, anderzijds.

De Raad acht het wenselijk dat in de toelichting ter rechtvaardiging van een afzonderlijke regeling de argumenten worden gewogen die pleiten voor handhaving van een speciale wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst tussen de handelsreiziger en de patroon.

Het college meent dat de flexibiliteit die de nieuwe tiende titel van Boek 7 BW biedt ten opzichte van de huidige zevende titel A, voor de rechten en verplichtingen van de werknemer en de werkgever bij honorering van de werknemer anders dan in de vorm van naar tijdsruimte in geld vastgesteld loon, een genoegzaam wettelijk kader biedt voor die arbeidsovereenkomsten waarbij de beloning geheel dan wel ten dele in de vorm van provisie wordt overeengekomen. De argumenten volgens de toelichting die nopen tot een afwijking van de afdeling 9, in titel 7.10, BW omtrent de vaststelling van de gefixeerde schadevergoeding bedoeld in artikel 677, vierde lid, behoeven op zichzelf nog niet te leiden tot een aparte aan de handelsreiziger gewijde afdeling, maar zouden naar het de Raad voorkomt ook – voor zoveel nodig – goed hun recht kunnen komen door nadere nuancering van die artikelen.

Voor de overeenkomstige toepassing van bepalingen van de «bemiddelingsovereenkomst» en de «agentuurovereenkomst» van de afdeling 3 en 4 van titel 7.7 BW ten aanzien van de «handelsreizigersovereenkomst» geeft de algemene verplichting zich te gedragen als goed werkgever en goed werknemer aan partijen en – zo nodig – aan de rechter, naar de mening van het college, een passende basis. Te verwachten is immers dat de normen voor goed gedrag zullen worden ontleend zowel aan de tot dusver geldende wettelijke regeling in het Wetboek van Koophandel en de praktijk en jurisprudentie die zich daarbij heeft gevormd, alsook aan de normen die gelden ingevolge de nieuwe regeling in het BW van de bemiddelingsovereenkomst en de agentuurovereenkomst.

De raad acht tenminste versterking wenselijk van de argumentatie in de toelichting om over te gaan tot invoering van een afzonderlijke afdeling betreffende de handelsreiziger in Boek 7, titel 10, BW.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State moge ik, de indeling van de nummers van het advies volgend, het volgende opmerken.

1. De Raad heeft wenselijk geacht dat in de toelichting ter rechtvaardiging van een afzonderlijke regeling de argumenten worden gewogen die pleiten voor handhaving van een speciale wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst tussen handelsreiziger en patroon en dat de thans in de toelichting opgenomen argumenten op zijn minst worden versterkt. De Raad heeft daarbij voorop gesteld dat hij de indruk heeft dat het aantal personen dat zich nog als handelsreiziger aanduidt in Nederland gering is en dat de term in onbruik is geraakt. Voorts heeft de Raad gemeend dat de regeling van de nieuwe tiende titel van Boek 7 reeds voldoende wettelijk kader biedt voor de arbeidsovereenkomst, waarbij de beloning geheel of ten dele uit provisie bestaat. De Raad dacht daarbij mede aan de algemene verplichting zich te gedragen als een goed werkgever en een goed werknemer in de verwachting dat de normen van goed gedrag zullen kunnen worden ontleend aan de tot dusver geldende regeling in het Wetboek van Koophandel met bijbehorende rechtspraak en aan de normen die gelden ingevolge de regeling van de bemiddelingsovereenkomst en de agentuurovereenkomst in het BW.

De opmerkingen van de Raad hebben tot een aanvulling van de memorie van toelichting op het onderhavige punt geleid en tot vervanging van het begrip handelsreiziger door handelsvertegenwoordiger. Daarbij dient nog het volgende opgemerkt te worden. Het komt bij de wenselijkheid van een afzonderlijke regeling niet aan op de frequentie van het gebruik van de term «handelsreiziger», maar op de behoefte aan dwingendrechtelijke bescherming van degenen die onder de omschrijving vallen van wat met deze term wordt bedoeld. Deze groep van personen is ook thans aanzienlijk, te weten volgens schatting van de vakbonden tussen de 35 en 40 duizend personen. De bescherming van deze groep kan niet worden overgelaten aan de algemene verplichting zich als een goed werkgever of een goed werknemer te gedragen. Ook ter bescherming van de handelsagent zijn in Boek 7, met name in afdeling 7.7.4, gedetailleerde dwingendrechtelijke regels opgenomen die in belangrijke mate tevens ter bescherming van de handelsvertegenwoordiger in aanmerking komen. Zulks overlaten aan de voormelde algemene hoofdregel zou tot grote onzekerheid leiden. Bovendien zou in het stelsel dat de Raad voor ogen staat, moeilijk kunnen worden volgehouden dat de uit deze algemene regel af te leiden deelregels van dwingend recht zouden zijn. Voor een effectieve bescherming tegen onredelijke bedingen is evenwel essentieel, dat regels voor de handelsvertegenwoordiger van dwingend recht zijn. De voorgestelde regeling dient dan ook te worden gehandhaafd.

2. De toelichting op artikel 687 vermeldt dat de handelsreiziger zich onderscheidt van de gewone werknemer die eveneens ten behoeve van zijn werkgever overeenkomsten sluit doordat het loon van de handelsreiziger niet of niet geheel naar tijdruimte is vastgelegd, maar (geheel of gedeeltelijk) uit provisie bestaat.

De definitie van handelsreizigersovereenkomst als bedoeld in artikel 687 spreekt in dit verband over provisie zonder meer. Daarvan gaat de suggestie uit dat de definitie enkel ziet op de handelsreiziger die volledig is aangewezen op provisie. De Raad adviseert artikel 687 met de toelichting op dit punt in overeenstemming te brengen.

2. De opmerking van de Raad heeft aanleiding gegeven de omschrijving van de handelsreizigersovereenkomst aan te passen.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven.

De Raad van State geeft U overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 7 november 1994, no. W03.94.0563, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– In het voorstel van wet en de memorie van toelichting aanwijzing 219, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) steeds (analoog) toepassen.

– In de memorie van toelichting de aanwijzingen 65 en 218, tweede lid, Ar steeds in acht nemen.

– In de memorie van toelichting de afkorting «WvK» de eerste maal voluit schrijven met de afkorting tussen haakjes.

– In de toelichting op het voorgestelde artikel 688 de aanwijzingen 62 en 219, eerste lid, Ar in acht nemen.

Naar boven