nr. 19
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN ZUIJLEN EN H. G. J. KAMP
Ontvangen 15 februari 1996
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel V worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
I
1. De radiofrequenties, bestemd voor het tot stand brengen van een of
meer verbindingen tussen vaste punten (straalverbindingen), die voor het tijdstip
van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 3, tweede lid, van
de Wet op de telecommunicatievoorzieningen zijn toegekend aan de houder van
de concessie en waarvan door Onze Minister wordt vastgesteld dat deze op het
tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet niet in gebruik zijn, worden
door de houder van de concessie uiterlijk met ingang van de dertigste dag
na het bedoelde besluit aan Onze Minister ter beschikking gesteld.
2. De houder van de concessie verstrekt ten behoeve van de toepassing
van het in het eerste lid bepaalde binnen twee weken na de inwerkingtreding
van deze wet aan Onze Minister een overzicht van de radiofrequenties die niet
in gebruik zijn.
3. De radiofrequenties die op grond van het eerste lid aan Onze Minister
ter beschikking zijn gesteld, worden door Onze Minister gedurende twee jaar
na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet uitsluitend gebruikt ten
behoeve van de toekenning aan de houders van een infrastructuurvergunning
als bedoeld in artikel 15 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.
Deze radiofrequenties worden bij de toepassing van artikel 20 van de Vergunningenwet
kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur op niet discriminerende wijze
toegekend aan de bedoelde houders.
4. Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van dit onderdeel
zijn de artikelen 43, 43a, 43b, 45, 46 en 47 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen
van toepassing.
J
1. Met betrekking tot radiofrequenties, bestemd voor het tot stand brengen
van een of meer verbindingen tussen vaste punten (straalverbindingen) die
voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel
3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen zijn toegekend
aan de houder van de concessie en die op het tijdstip van de inwerkingtreding
van deze wet in gebruik zijn en die de houder van de concessie wenst te behouden,
dient deze binnen drie maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van
deze wet een aanvraag in.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
met betrekking tot de toekenning van radiofrequenties in het geval, bedoeld
in het eerste lid. De in de vorige volzin bedoelde regels kunnen inhouden
dat tot de bij een aanvraag te overleggen gegevens kunnen behoren gegevens
met betrekking tot opstellocaties, straalzenderpaden, werkelijk beslag en
aard van het gebruik per pad en per radiofrequentie en andere van belang zijnde
planningsgegevens.
3. Indien de beslissing op de aanvraag door Onze Minister een gedeeltelijke
afwijzing van de aanvraag inhoudt, stelt Onze Minister vast op welke termijnen
de door hem aan te geven radiofrequenties ter beschikking moeten worden gesteld
aan Onze Minister ten behoeve van de toekenning daarvan aan anderen dan de
houder van de concessie.
4. Radiofrequenties blijven bij de houder van de concessie in gebruik
totdat op de aanvraag door Onze Minister is beslist, met dien verstande dat
in het geval, bedoeld in het derde lid, het tijdstip van gebruik eindigt bij
het verstrijken van de betreffende termijnen. Indien een aanvraag niet tijdig
is ingediend blijven de radiofrequenties bij de houder van de concessie in
gebruik tot zes maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet.
5. Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van dit onderdeel
zijn de artikelen 43, 43a, 43b, 45, 46 en 47 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen
van toepassing.
K
Met betrekking tot een besluit van Onze Minister op grond van Hoofdstuk
V van deze wet is artikel 42 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen
van toepassing.
Toelichting
Met het amendement wordt bevorderd dat de radiofrequenties ook daadwerkelijk
beschikbaar komen.
Van Zuijlen
H. G. J. Kamp