A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING, ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I. OPSCHRIFT
In het opschrift ontbraken oorspronkelijk de woorden: en de Gemeentewet.
II. VOORSTEL VAN WET
In artikel I, onderdeel A.3, luidde de zinsnede «In afwijking
in zoverre van het derde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels
gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak, die voldoet aan
de in het derde lid,» oorspronkelijk: Bij algemene maatregel van bestuur
worden regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak die
voldoet aan de in het derde lid,.
In artikel I, onderdeel B, luidde in het eerste lid van het
voorgestelde artikel 3a de zinsnede «na verloop van drie jaren nadat
zij als een landgoed is aangemerkt, niet voldoet aan de in artikel 1, derde
lid, onderdeel b,» oorspronkelijk: niet na verloop van drie jaren nadat
zij als een landgoed is aangemerkt, voldoet aan alle in artikel 1, derde lid,.
In artikel I, onderdeel B, luidde in het tweede lid van het
voorgestelde artikel 3a de zinsnede «dat aan de in artikel 1, derde
lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden is voldaan» oorspronkelijk: dat
aan alle in artikel 1, derde lid, bedoelde voorwaarden is voldaan.
In artikel I, onderdeel E.1, stond in plaats van «dan
wel»: dan-wel.
III. MEMORIE VAN TOELICHTING
A. In de eerste zin van hoofdstuk I stond na «De Natuurschoonwet
1928»: (Stb. 1989, 252).
B. Aan het slot van paragraaf 2 van hoofdstuk 1 luidde de passage «blijk
wordt gegeven door een begin van uitvoering nadat bij de aanvraag een beplantingsplan
is overgelegd dat is goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij» oorspronkelijk: blijk wordt gegeven door een begin van
uitvoering. Voorts dient bij de aanvraag een beplantingsplan te worden overgelegd
dat is goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
C. In hoofdstuk V zijn de volgende wijzigingen aangebracht.
C.1. De laatste alinea van artikel I, onderdeel B luidde oorspronkelijk:
Voor de eigenaar kan het van belang zijn zekerheid te krijgen over de vraag
of de onroerende zaak naar het oordeel van de Ministers op een bepaald moment
aan alle vereisten voldoet. Ingevolge het tweede lid kan de eigenaar een daartoe
strekkende verklaring vragen. Deze bepaling is te beschouwen als het spiegelbeeld
van het bestaande artikel 3, vijfde lid.
C.2. In de toelichting op artikel II ontbrak aan het slot van de tweede
zin: (zie bij voorbeeld Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz.
27).
C.3. De toelichting op artikel III ontbrak.