nr. 12
AMENDEMENTEN VAN HET LID VAN DER HOEVEN
De ondergetekende stelt de volgende amendementen voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 15, tweede lid, na de eerste
volzin een volzin ingevoegd, die luidt:
Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding
mannen en vrouwen voor wat betreft het onderwijzend personeel dat werkzaam
is in het door de school verzorgde onderwijs, zoals die blijkt uit de daarover
jaarlijks door Onze minister gepubliceerde cijfers.
II
In artikel II, onderdeel A, wordt in artikel 23, tweede lid, na de eerste
volzin een volzin ingevoegd, die luidt:
Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding
mannen en vrouwen voor wat betreft het onderwijzend personeel dat werkzaam
is in het door de school verzorgde onderwijs, zoals die blijkt uit de daarover
jaarlijks door Onze minister gepubliceerde cijfers.
III
In artikel III, onderdeel A, wordt in artikel 32c, tweede lid, na de eerste
volzin een volzin ingevoegd, die luidt:
Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding
mannen en vrouwen voor wat betreft het onderwijzend personeel dat werkzaam
is in het door de school verzorgde onderwijs, zoals die blijkt uit de daarover
jaarlijks door Onze minister gepubliceerde cijfers.
IV
In artikel IV wordt in artikel 4.1.1a, tweede lid, na de eerste volzin
een volzin ingevoegd, die luidt:
Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding
mannen en vrouwen voor wat betreft het onderwijzend personeel dat werkzaam
is in het door de instelling verzorgde onderwijs, zoals die blijkt uit de
daarover jaarlijks door Onze Minister gepubliceerde cijfers.
V
In artikel VI, onderdeel B, wordt in artikel 4.2, vierde lid, na de eerste
volzin een volzin ingevoegd, die luidt:
Voor de evenredige vertegenwoordiging wordt uitgegaan van de verhouding
mannen en vrouwen voor wat betreft het personeel op het gebied van onderwijs
en onderzoek dat werkzaam is in het door de instelling verzorgde onderwijs
en onderzoek, zoals die blijkt uit de daarover jaarlijks door Onze minister
gepubliceerde cijfers.
Toelichting
Deze amendementen geven een uitwerking van het begrip «evenredige
vertegenwoordiging». Uit de brief van de regering die de gevolgen voor
het wetsvoorstel van de zaak Kalanke-Hanzestad Bremen beschrijft (stuk nr.
10) blijkt, dat bij evenredige vertegenwoordiging niet meer van de 50%-norm
moet worden uitgegaan. De genoemde brief neemt bij het aangeven van de betekenis
van het begrip «evenredige vertegenwoordiging» als vertrekpunt
het aandeel van vrouwelijke docenten in de verschillende onderwijssectoren.
Omdat doorgaans de leidinggevenden worden geworven uit het onderwijsgevende
personeelsbestand, is hiermee het potentieel aan vrouwen voor leidinggevende
functies gegeven.
Anders dan de regering is ondergetekende van mening dat deze opvatting
over het begrip «evenredige vertegenwoordiging» in het wetsvoorstel
dient te worden opgenomen.
Van der Hoeven