24 149
Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 15 januari 1996

In de vergadering van 18 oktober 1995 was aan de orde de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel (Kamerstukken II 1994/95, 24 149). Gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Kalanke–Hanzestad Bremen van 17 oktober 1995 inzake positieve discriminatie en de mogelijke gevolgen van de uitspraak voor bovengenoemd wetsvoorstel, is toen besloten de behandeling van het wetsvoorstel op te schorten totdat een kabinetsstandpunt over deze uitspraak voorligt.

Het door het kabinet ingenomen standpunt over de reikwijdte en gevolgen van het Kalanke-arrest is verwoord in de bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 1995 behorende «Notitie voorkeursbeleid vrouwen, n.a.v. uitspraak Hof (EG) d.d. 17-10-1995 (Kalanke)» (24 564, nr. 1). Over de gevolgen van de Hof-uitspraak ten aanzien van bovengenoemd wetsvoorstel oordeelt het kabinet op pagina 5 van de notitie als volgt: «Het kabinet heeft voorts bezien of in het licht van de Kalanke-uitspraak een correctie op zijn plaats is m.b.t. het wetsvoorstel tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs (Kamerstuk 24 149). Deze toetsing heeft het kabinet tot de conclusie gebracht dat de wettekst in overeenstemming kan worden geacht met de uit hoofde van het EG-recht daaraan te stellen eisen. Het in de toelichting op het wetsvoorstel verwoorde uitgangspunt, dat er sprake is van ondervertegenwoordiging wanneer de desbetreffende leidinggevende functies voor minder dan de helft door vrouwen worden vervuld, behoeft evenwel nuancering in het licht van de Kalanke-uitspraak, in die zin, dat de 50 %-norm wordt vervangen door een norm waarmee meer recht wordt gedaan aan de definitie van evenredige vertegenwoordiging. Daarbij verwijst evenredig naar het gekwalificeerde aanbod. In de regel worden leidinggevenden in het onderwijs gerecruteerd uit het onderwijsgevende personeelsbestand van de desbetreffende onderwijssector. Het relatieve aandeel vrouwelijke docenten in de onderscheiden onderwijssectoren kan dan als landelijke indicatie voor het potentieel aan gekwalificeerde vrouwelijke schoolleiders als norm aangehouden worden. In deze normstelling moet een onderscheid gemaakt worden naar onderwijssectoren. Jaarlijks publiceert het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de percentages van de aantallen mannelijke en vrouwelijke docenten werkzaam in de genoemde onderwijssectoren, alsmede de percentages van de aantallen mannelijke en vrouwelijke leidinggevenden in het onderwijs. Deze nuancering is van belang voor de interpretatie van de wettekst, doch noopt niet tot aanpassing daarvan, zodat de wetgevingsprocedure naar het oordeel van het kabinet verdere voortgang kan vinden.»

Gelet op dit standpunt stel ik u voor de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs thans op korte termijn voort te zetten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven