Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24140 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1996-1997 | 24140 nr. 37 |
Vastgesteld 17 april 1997
De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 12 maart 1997 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de brief van 23 december 1996 inzake de glastuinbouw (24 140, nr. 35).
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Huys (PvdA) merkte op dat in deze voortgangsrapportage niet alle ontwikkelingen aan de orde komen. Hij vroeg naar de voortgang in Brussel met de goedkeuring van de regelingen die aan de Europese Commissie zijn voorgelegd. Ook vroeg hij zich af, of bepaalde elementen in de Regeling structuurverbetering zijn opgenomen omdat deze anders niet zou kunnen worden goedgekeurd, zoals de bepaling dat de oppervlakte glasopstanden bij structuurverbetering met niet meer dan 25% mag toenemen en de kavelbreedte als ondergrens. Een andere reden kon hij niet bedenken.
Verder was de heer Huys zeer ingenomen met het voornemen van de minister om ervoor te zorgen dat er via het ondernemingsplan zal worden voldaan aan de vereisten op het punt van milieu, ARBO en scholing. Hij meende dat de druk van de minister en de Kamer op dit punt goed heeft gewerkt en hij had er waardering voor, dat de participanten een nieuwe CAO hebben gesloten.
Naar de mening van de heer Huys is er terecht in de brief vermeld dat er voor de versterking van het noorden als vestigingslocatie een pakket van maatregelen nodig is, maar hij vond het aangegeven pakket wat mager en hij deed de suggestie, in dit verband de mogelijkheden van groene financiering en de overdrachtsbelasting te bekijken. Overigens trekken er al tuinders naar andere gebieden, en niet alleen naar het noorden, aldus de heer Huys. Hij vond het heel onverstandig dat gemeenten hierbij soms beperkingen aanbrengen die niet ingegeven worden door landschappelijke overwegingen of overwegingen van welke aard dan ook. Overigens vroeg hij zich nog af, hoe het in de afgelopen vijftien à twintig jaar gelukt is om bedrijven te verplaatsen naar de regio's. Is daar geld aan te pas gekomen?
Er hadden de heer Huys verder nog van verschillende kanten krachtige signalen bereikt van problemen met de huidige infrastructuurregelingen. De financiering van de plannen is slechts voor een deel geregeld. Is het mogelijk om middelen te verschuiven om ze effectiever te kunnen besteden en zo knelpunten weg te nemen?
Ten slotte constateerde de heer Huys met genoegen dat het weer wat beter met de sector gaat, zoals blijkt uit de opmerking van de organisatie voor de kassenbouw dat men niet zeker weet of men het allemaal wel aankan. Juist in verband daarmee vond hij het van belang, de knelpunten weg te nemen.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) dankte de minister voor de toegezegde voortgangsrapportage en voor de tussentijdse rapportages naar aanleiding van een aantal toezeggingen, gedaan in juli vorig jaar, op het gebied van schuldsanering, de overige gebieden die voor verkaveling in aanmerking zouden kunnen komen en het souplessebeleid. Zij wees in verband met dat beleid op interpretatieproblemen met de afspraken dat er waar mogelijk maatwerk geboden wordt, mits er gemeten en geregistreerd wordt, en dat er andere oplossingen gezocht moeten worden als er geen duidelijke milieuwinst wordt geboekt. Nu blijken de WLTO en individuele bedrijven toch procedures te starten. Wat gaat de minister hieraan doen?
Verder vroeg mevrouw Van Ardenne nog naar een reactie van de minister op het rapport van het NIP over een steuntje in de rug voor bedrijven en naar het overleg met de drie noordelijke provincies.
Mevrouw Van Ardenne sloot zich aan bij de opmerkingen van de heer Huys over de verkavelingsregeling. Het opnemen van een bepaling voor glasafbraak vond zij positief, maar zij vond het nog steeds ontbreken van een verplaatsingsregeling met subsidiemogelijkheden jammer. De CDA-fractie gaat niet zo ver als de fractie van de PvdA, die bij monde van de heer Wallage onlangs verkondigde dat alle kassen uit het Westland zouden kunnen verdwijnen. Zij betreurde het in dit verband nog dat de CDA-motie over een verplaatsingsregeling aangehouden is, ook omdat de minister van VROM anderhalf jaar geleden in een discussie over het toekomstige ruimtelijke beleid heeft erkend dat het noodzakelijk is, een nieuw glastuinbouwcentrum in het noorden aan te wijzen, bijvoorbeeld door Sexbierum en omgeving in de Vijfde nota als tuinbouwcentrum op te nemen. Mevrouw Van Ardenne vond het dan ook merkwaardig dat de minister van LNV zich tamelijk afhoudend opstelt tegenover stimulansen voor het ontwikkelen van tuinbouwgebieden in het noorden. Er wordt wel financiële steun gegeven aan het tot stand brengen van één loket voor vertrekkers uit de Randstad, maar komt er geen werkkapitaal ter beschikking?
Bij de regeling structuurverbetering wordt over een investeringsbedrag van maximaal f 380 000 subsidie verleend, een schijntje in vergelijking met de miljoenenbedragen die nodig zijn voor milieuvriendelijke kassen die aan de eisen van deze tijd voldoen. Wordt het geen tijd om de Brusselse regelingen af te stemmen op nieuwe ontwikkelingen? En hoe wordt in dit verband het referentie-inkomen vastgesteld? Hoe zit het met de BTW-plicht en de leeftijdsbeperking voor de ondernemer?
De fractie van het CDA vindt het positief dat er inmiddels al ontwikkelingsplannen zijn gepresenteerd en dat er nog meer in aantocht zijn. Een knelpunt blijft de integrale benadering tegenover de verkaveling van een individueel bedrijf. Mevrouw Van Ardenne opperde dat het Landelijke bureau landbouwgronden een functie zou kunnen vervullen bij de stroomlijning van deze processen, maar alleen als het budget voldoende is om alle aanpassingen en vernieuwingen te kunnen financieren. Zij wees erop dat sommige regio's vinden dat de ICES-gelden daarvoor goed gebruikt zouden kunnen worden. Zet de minister zich hier inderdaad voor in? Er zou ook aan de CO2-gelden kunnen worden gedacht.
Ook vroeg mevrouw Van Ardenne nog, hoe de minister het budgettaire gat wil dichten waarvan de heer Huys al sprak. Haar fractie is niet onder de indruk van de concrete financiële inspanningen voor de glastuinbouw, want die heeft in een plan van aanpak hogere bedragen aangegeven, uitgesmeerd over een kortere periode. Uit een rapport van de Rekenkamer blijkt dat in de periode 1990–1994 een bedrag van 576 mln. aan de glastuinbouw is besteed, inclusief de bedragen voor onderzoek, voorlichting en ontwikkeling. Maar hoe verhoudt zich dit tot de bedragen die de minister in de periode 1994–1998 voor de glastuinbouw wil uittrekken? Mevrouw Van Ardenne wees nog op de jaarlijkse onderuitputting van de post voor structuurverbetering.
Het leek mevrouw Van Ardenne dat de minister voor het dichten van het gat geen gebruik zou mogen maken van bedragen die voor de landinrichting of voor strategische groenprojecten bestemd zijn. De minister zou zich serieus moeten buigen over de suggestie van een mobiliteitsfonds, maar nog liever zou mevrouw Van Ardenne verplaatsingssubsidies zien. Het bedrag van 18 mln. dat hiervoor beschikbaar is, zal waarschijnlijk niet gebruikt worden, maar het zou voor een volgende periode beschikbaar moeten blijven.
Ten slotte vroeg mevrouw Van Ardenne nog aandacht voor de suggestie van senator Varekamp bij de begrotingsbehandeling om de sociale aanpak nog eens te bekijken en de mogelijkheden van de Europese regelgeving op dat gebied daadwerkelijk te gebruiken.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) toonde zich er tevreden over dat de commissie geregeld met de minister van gedachten kan wisselen over de ontwikkelingen in een belangrijke sector als de tuinbouw, die enige zorg baren.
Bij een werkbezoek in Grubbenvorst had ook mevrouw Augusteijn gemerkt dat de 25%-regeling als zeer knellend wordt ervaren. Zij vroeg of de minister ook dergelijke geluiden gehoord had.
Zij vond het goed dat er in de brief staat dat vrijkomende gronden kunnen worden gebruikt voor verbetering van de bedrijfsstructuur, maar zij ging ervan uit dat vrijkomende gronden ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt.
Verder was mevrouw Augusteijn blij met de nieuwe CAO voor de tuinbouw; zij had er ook altijd op aangedrongen dat die tot stand zou worden gebracht.
In de nieuwe regeling, die volgens de brief in de eerste helft van 1997 in werking zou kunnen treden, wordt een subsidieaanvraag gekoppeld aan het overleggen van een ondernemingsplan. Is er al iets te zeggen over de voortgang op dit punt?
In een gesprek van gisteren met LTO is naar voren gekomen dat allerlei regelingen op zichzelf wel goed zijn, maar dat er geld te weinig is of dat er geld wordt uitgegeven op een manier die strijdig is met wat er oorspronkelijk beoogd was, zodat de sector niet optimaal van de regelingen kan profiteren. De fractie van D66 is nog niet zo ver dat zij wil voldoen aan het verzoek van LTO om meer geld, maar welke mogelijkheden heeft het Rijk om andere betrokken overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor een goede inzet van de gelden volgens de oorspronkelijke opzet?
De minister heeft de noordelijke provincies uitgenodigd, een pakket van maatregelen te ontwikkelen om de tuinbouw aldaar te versterken, met name in Hoogezand, Sexbierum en de omgeving van Emmen. Mevrouw Augusteijn achtte het mogelijk, de ontwikkelingen in het Groene Hart te combineren met de noodzakelijke herstructurering van de tuinbouw. Zij sprak van een drieslag: meer ruimte voor grotere tuinbouwbedrijven in het noorden, meer ruimte voor ontwikkelingen in de Randstad en het Groene Hart en de milieuwinst van het opzetten van moderne, duurzame en grootschalige bedrijven op een plek waar absoluut geen gebrek aan ruimte is. Haar fractie ondersteunt het initiatief van het samenwerkingsverband om naast een projectbureau voor verplaatsing en acquisitie een werkfonds en een mobiliteitsfonds in het leven te roepen. Men wil hiervoor voor vijf jaar een bedrag van 35 mln. Dit kost het Rijk 3,5 mln. per jaar, omdat de helft wordt opgehoest door de drie provincies, terwijl er ook wat geld beschikbaar is uit ISP-gelden.
In reactie op een interruptie van mevrouw Van Ardenne sloot mevrouw Augusteijn zeker niet uit dat plannen uit andere gebieden dan het noorden gehonoreerd zouden kunnen worden, maar zij wees wel op de hoge werkloosheid en de noodzaak van structuurverbetering in het noorden.
Verder vroeg mevrouw Augusteijn of er in het verband van de «Groen Labelkas» inderdaad van de regeling groenprojecten gebruik kan worden gemaakt.
Ten slotte wees mevrouw Augusteijn er nog dat het parket van de procureur-generaal in Arnhem gezegd heeft dat het buitengewoon moeilijk zal zijn om de souplesseregeling toe te passen, omdat andere overheden wel eens anders zouden kunnen omgaan met regelingen dan Kamer en regering zich hadden voorgesteld. Zij vroeg zeker niet om een generiek pardon in verband met milieumaatregelen, maar om een goede, heldere toepassing en desnoods aanpassing van de souplesseregeling.
De heer Stellingwerf (RPF) vond dat het summiere karakter van de rapportage er ook op zou kunnen wijzen dat de zaken goed gaan. De wat betere bedrijfsresultaten wijzen ook in die richting, al kunnen die van tijdelijke aard zijn.
De plannen van de noordelijke provincies vond de heer Stellingwerf positief, al leek geld hem hierbij een beperkende factor. Dat vond hij jammer, omdat het dan niet meer zo veel zegt, dat de procedures op zichzelf goed verlopen. De heer Stellingwerf vroeg de minister, te reageren op de financiële «noodkreet» van de regio's, de provincies en LTO. Hij waarschuwde ervoor, het ene gat met het andere te dichten door gelden uit de landinrichting in dit verband in te zetten, zodat andere dingen niet meer kunnen worden uitgevoerd. Het leek hem dat een grotere inspanning van de minister om gelden uit het FES te verkrijgen meer vrucht zou afwerpen.
De heer Stellingwerf sloot zich aan bij het pleidooi om meer aandacht te geven aan het instellen van een mobiliteitsfonds ten behoeve van het noorden, maar om ruimtelijke problemen te voorkomen dan wel gericht op concentratiegebieden. Hij vroeg zich af of de impliciete vergroting van het areaal bij verplaatsing van tuinbouwgebieden geen invloed heeft op de markt, maar tegelijkertijd was hij zich ervan bewust dat er een relatie is met het draagvlak voor investeringen in het belang van het milieu.
Ten slotte had de heer Stellingwerf begrepen dat ontheffingen op het gebied van milieu-investeringen vooral in het kader van de herstructureringen moeten worden bezien. Hij had signalen gekregen dat het beleid op dit punt nog weinig concrete resultaten oplevert.
De heer Blauw (VVD) was het eens met de vaststelling dat het gelukkig weer wat beter gaat met de sector. De noodzaak tot herstructurering is min of meer uit armoede geboren, maar dit is niet meer zo actueel, zo stelde hij met vreugde vast. Hij was er ook verheugd over dat er weer sprake is van verantwoorde en evenwichtige arbeidsverhoudingen, vastgelegd in een CAO.
Het leek de heer Blauw een uitgelezen moment om noodzakelijke investeringen voor de langere termijn ten gunste van structuurverbetering met vaart aan te pakken. Ook hij wees op het gevaar dat de toegezegde gelden niet per 1 januari a.s. beschikbaar zullen komen en dat de herstructurering van de glastuinbouw, met name de concentratie in Zuid-Holland, tussen wal en schip terechtkomt. Vooral de provincie Zuid-Holland heeft er grote problemen mee, voldoende gelden te reserveren in het kader van de brede doeluitkeringen. Zij wordt min of meer tot een oneigenlijke prioriteitenstelling gedwongen. De heer Blauw drong erop aan, gebruik te maken van de motivatie en de goede mogelijkheden van dit moment.
Verder legde ook de heer Blauw een verband met de besprekingen over de Randstadnota. Hij had de indruk dat men bij de beoordeling van plannen die door de regio worden ingediend, «op twee snaren vibreert». Hij vroeg zich af, waaraan een plan van het noordelijke samenwerkingsverband moet voldoen om succesvol te zijn. Het is immers een algemene wens om meer verplaatsingsmogelijkheden te scheppen, ook in verband met verdunning en herstructurering in het concentratiegebied. Er zouden volgens de heer Blauw voor andere gebieden wellicht minder strenge regels kunnen gelden. Hij vond overigens dat deze vraag in algemene zin zou kunnen worden ingebed in het werk van de commissie-Langman.
In verband met het vergunningenbeleid wees de heer Blauw erop dat de minister van Verkeer en Waterstaat heeft gezegd dat maatwerk gewenst is en dat er een motie-Remkes is aanvaard waarin uitgesproken wordt dat lastenverzwaring en milieurendement meer in evenwicht moeten zijn. Toch heeft LTO gezegd dat twee waterschappen – Rijnland en Delfland – meer dan een ramp zijn, terwijl andere waterschappen veelal betere afwegingen maken.
De heer Blauw sloot zich aan bij het pleidooi voor het meer gebruik maken van de FES-gelden om de continuïteit van de herstructurering te handhaven. Hij vroeg in dit verband ook naar de stand van zaken op het gebied van vrijstelling van overdrachtsbelasting en naar de rol van het borgstellingsfonds tegenover grotere ondernemingen. Selecteren op bedrijfsgrootte leek hem uit den boze.
Ten slotte hield hij een pleidooi voor een algemene ontheffing van het lozingenbesluit voor ondernemers, ouder dan 55 jaar en zonder opvolger, omdat de souplesseregeling naar zijn mening niet goed functioneert.
Het antwoord van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De minister bevestigde dat 1996 voor de glastuinbouw en vooral in de groentesector een zeker herstel heeft opgeleverd, na een forse terugval in 1995. Vooral de prijs van tomaten gaf een sterke opleving te zien, maar in de snijbloemen- en potplantensector was de verbetering veel geringer. Het herstel was het sterkst in de groentesector, maar daar was de terugval ook het grootst. Al met al is de sector uitgekomen op het niveau van het redelijke jaar 1994. De minister was het ermee eens dat het in dit verband heel gunstig is geweest dat het mogelijk bleek, een CAO te sluiten, mede door de druk die Kamer en regering hebben uitgeoefend. Hij had nog geen goed overzicht of de bepalingen uit de CAO nu ook in de ondernemingsplannen worden verwerkt, maar hij ging daar wel van uit.
Verder zei de minister dat hij zo nodig druk zou uitoefenen op Brussel om de plannen op het gebied van structuurverbetering te voltooien. Hij had uit ambtelijke contacten de indruk dat de onderhandelingen daarover vrij redelijk verlopen.
De Regeling structuurverbetering is gericht op verbetering van de bedrijfsstructuur in de bestaande glastuinbouwgebieden, hetgeen betekent dat het weglekken van gelden naar bedrijven die investeren in nieuw glas op een locatie waar nog geen kassen stonden, moet worden voorkomen. De marge van 25% vergroting van de oppervlakte van de glasopstanden is gekozen voor situaties waarin bij een bestaand bedrijf twee kassen bij renovatie worden gekoppeld. Enige marge is dan wenselijk, ook om ervoor te zorgen dat er subsidie wordt gegeven voor herstructurering van bestaand glas en niet voor uitbreiding. De minimale kavelbreedte van 80 m is gekozen uit een oogpunt van energieverbruik, arbeidsomstandigheden en productiviteit. De genoemde problemen op dit punt waren de minister niet bekend, maar hij zag er wel aanleiding in om de zaak nog eens goed te bekijken. Hij gaf toe dat de regeling enigszins ingewikkeld is, maar hij vond het niet goed om nu van de naar Brussel rijdende trein af te springen.
Verder wilde de minister gelet op de hoge bedragen die tuinders bij bedrijfsvernieuwing moeten investeren, de maximale ruimte gebruiken die Brussel op dit punt geeft, om van de regeling ook voldoende stimulans te laten uitgaan. Daarom is de regeling, zoals in de brief vermeld is, uitgebreid met een subsidie op de afbraak van oude glasopstanden, waarbij de vrijkomende gronden kunnen worden gebruikt voor verbetering van de bedrijfsstructuur. Het wachten is nu op het oordeel van Brussel; de minister hoopte binnenkort positieve signalen te ontvangen.
Op het punt van de financiële problemen zei de minister dat een en ander toch enigszins losgewoeld is door een persconferentie van de provincie Noord-Holland, waarbij een gedeputeerde tegenover het Rijk vrij forse taal heeft gebruikt, die gelukkig niet terug te vinden is in de brief van de provincie. De minister wees erop dat er nu vooral reële plannen nodig zijn, die tot nu toe ontbreken. Ook zijn er nog geen begrotingen ingediend. Hij wilde dan ook nog even afwachten, ook gelet op de gang van zaken bij de vijf RROG-projecten, waaraan het Rijk volgens de planbegrotingen 82,4 mln. zou bijdragen, terwijl er uiteindelijk een rijksbijdrage van 35,1 mln. nodig bleek. Er was dus sprake van een ecart van 50 mln. De minister wees ook op het belang van het precies bepalen van de kosten, van het uitvoeringstijdstip en van wat de andere partners in dit kader doen, zoals de gemeenten. Er is nog minimaal 54 mln. voor de nieuwe plannen beschikbaar. Vervolgens gaat het erom, tot welke bijdrage de provincies hierbij zelf bereid zijn. Als bijvoorbeeld Noord-Holland bereid is om in de komende jaren prioriteit te geven aan de glastuinbouw, dan ligt het in de rede om dat bij de programmering tot 2005 tot uitdrukking te laten komen. Volgens de minister was er sprake van een soort onderhandelingsfase tussen overheden, maar hij was ervan overtuigd dat men er met de beschikbare middelen uit kan komen. Hij achtte het zelfs niet uitgesloten dat dit mogelijk is zonder dat de provincies andere prioriteiten stellen. De minister prees de provincies omdat zij het principe van de 50/50-financiering hebben overgenomen. Hij vermeldde in dit verband dat het provinciebestuur van Zuid-Holland de ROG-commissies in 1996 heeft toegezegd, zich te zullen inspannen om in het interprovinciale meerjarenprogramma voor 1998 en daarna ook het restant van de trekkingsrechten voor de infrastructuur te programmeren. De conclusie van de minister was dat er geen werkelijke problemen zijn.
Naar aanleiding van een interruptie van mevrouw Augusteijn zegde de minister toe, dat hij het de Kamer zou melden als er toch problemen mochten blijken te zijn en dat hij de Kamer sowieso in het kader van een voortdurende evaluatie over de gang van zaken zou blijven inlichten. De uitspraak «in papier kun je niet wonen» was taal naar zijn hart en hij had alle begrip voor de situatie, maar juist daarom riep hij de provincies op, toch vooral concrete plannen in te dienen, waarvoor naar zijn mening middelen beschikbaar zijn binnen de brede doeluitkering.
Er zijn over het noorden van het land gesprekken op ambtelijk niveau gevoerd en op 30 januari hebben de betrokken gedeputeerden en de minister gesproken over de hele problematiek van de verplaatsing van de glastuinbouw van het westen naar het noorden. De brief van 7 mei jl. van deze gedeputeerden aan de commissie verraste de minister enigszins, omdat daarin sprake is van een gevraagde bijdrage van 35 mln., terwijl er eerder sprake was van bedragen van een heel andere orde van grootte, namelijk 3,5 mln.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) wees de minister erop dat het toch om dezelfde bedragen gaat, omdat het bedrag van 35 mln. vijf jaar bestrijkt, waarbij de helft door de noordelijke provincies wordt betaald, zodat het Rijk inderdaad 3,5 mln. per jaar zou moeten betalen.
De minister zei dat hij de brief dan kennelijk slechts «diagonaal» gelezen had. Hij stelde wel vast dat dit dan helaas meteen de hoop die hij had, deed vervliegen.
Verder gaf de minister aan dat hij geld beschikbaar heeft voor het instellen van een projectbureau, gericht op acquisitie, het bieden van één loket en projectontwikkeling. Gedurende drie jaar zal daarvoor een bedrag van drie ton per jaar worden uitgetrokken. Hij dacht dat een noordelijk projectbureau met een vestiging in het westen van het land de ondernemersbeslissingen over verplaatsing zou kunnen beïnvloeden. Daarnaast kunnen andere activiteiten van de noordelijke provincies generieke steun van het Rijk krijgen, zoals het garantiefonds voor nevenvestigingen van grote bedrijven en financiële regelingen, zoals vrijstelling van overdrachtsbelasting en groene financiering. Het overleg met Financiën over de mogelijkheid van vrijstelling van overdrachtsbelasting is in een slotfase gekomen en het is een van de punten die bij de behandeling van het Belastingplan 1998 aan de orde zullen komen. Wat het werkfonds betreft zei de minister dat hij had verwezen naar de eventuele mogelijkheden die het stimuleringskader biedt.
Als hoofdthema gaf de minister aan dat men in het noorden in wezen een verplaatsingssubsidie wil. Men heeft dit in het gesprek op 30 januari ook toegegeven. Het kabinet voelt echter niet voor een verplaatsingssubsidie, omdat het verplaatsen van bedrijven vanzelf gaat. Het is een groot probleem dat het noorden in de rest van het land een verkeerd imago heeft. Dat moet worden bijgesteld en daaraan kan het Rijk een bijdrage leveren. Verder achtte de minister een gezamenlijke aanpak nodig, gericht op optimale vestigingsmogelijkheden voor glastuinbouw. Hij dacht aan plannen à la Cromstrijen in de Hoekse Waard, die met hulp van projectontwikkelaars «zelffinancierend» kunnen zijn. In de afgelopen vijftien tot twintig jaar zijn er slechts verplaatsingen in RROG-verband geweest, maar ze zijn door de tuinders zelf gefinancierd, zonder subsidie van het Rijk. Nu is er voor een periode van tien jaar van het totale bedrag van 300 mln. zo'n 30 mln. voor het noorden beschikbaar, dus 10%.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) wees de minister er wederom op dat het Rijk van het totale bedrag van 300 mln. voor tien jaar voor het noorden 17,5 mln. beschikbaar moet stellen, namelijk 3,5 mln. per jaar gedurende vijf jaar. Het resterende bedrag bestaat uit ISP-geld en een bijdrage van de noordelijke provincies zelf.
De minister gaf toe dat hij de brief te vluchtig gelezen had, maar hij wees erop dat het erom gaat dat het kabinet niet aan een verplaatsingssubsidie wil, omdat het verplaatsingsproces zich in de afgelopen jaren zonder subsidie heeft voltrokken. Hij ontkende dat een ondernemer zijn beslissing zou laten afhangen van een geldstroompje van het Rijk. De minister vond het in dit verband niet zo'n goede gedachte om voor de gebieden buiten het concentratiegebied minder strenge milieuregels te hanteren. Het leek hem dat er nauwelijks winst mee te behalen zou zijn en hij vond het dan ook niet nodig, al wilde hij wel het resultaat van het werk van de commissie-Langman afwachten.
Op aandringen van mevrouw Van Ardenne en mevrouw Augusteijn, die nogmaals aandacht vroegen voor de diverse belangen die met verplaatsingen uit de concentratiegebieden in het geding zijn, wees de minister er wederom op dat het Rijk middelen beschikbaar stelt om duidelijk te maken dat verplaatsing naar het noorden zin kan hebben. Een garantiefonds wees hij af, omdat er al een borgstellingsfonds is. Het noorden kan gebruik maken van alle generieke instrumenten. Het was de minister in het overleg met de noordelijke provincies ook niet gebleken dat er een uitvoerig debat met het ministerie van Economische Zaken zou zijn geweest over de mogelijkheden in IPR-verband. Men bleek in het noorden ook niet bereid, binnen de totale IPR-middelen prioriteit aan de glastuinbouw te geven.
Verder antwoordde de minister dat in het kader van het besteden van het bedrag van 750 mln. de aandacht vooral uitgaat naar het gebruik van restwarmte van industrie en elektriciteitscentrales en reductie van de uitstoot van CO2. De industrie in het Botlekgebied is een voorstel terzake aan het voorbereiden en er is een aanvullende haalbaarheidsstudie van start gegaan. Afhankelijk van het resultaat daarvan kan er een concrete subsidieaanvrage worden gedaan. Er zijn ook nog meer ideeën naar voren gebracht. Een mogelijk knelpunt bij locaties voor nieuwe vestigingen is nog dat zo'n locatie niet snel genoeg vol raakt, wat ten koste gaat van het rendement. Het kan ook een breekpunt zijn voor initiatiefnemers om er überhaupt aan te beginnen. Via de stuurgroep meerjarenafspraak energie glastuinbouw heeft er met de sector overleg over plaatsgevonden en LTO zal binnenkort nadere voorstellen presenteren.
De minister zei dat hij op basis van het planologische beleid voor glastuinbouw in het structuurschema groene ruimte streeft naar het opheffen van ruimtelijke belemmeringen in de zin die de heer Huys aangaf. Het was hem bekend dat dergelijke problemen zich ook in het zuiden voordoen.
De minister vond dat er vanuit de commissie terecht op gewezen werd dat er in december jl. afspraken met de minister van Verkeer en Waterstaat zijn gemaakt over de noodzaak van maatwerk op het gebied van lozingsvergunningen. Over de problemen met de twee genoemde waterschappen is nader overleg nodig tussen LTO en Verkeer en Waterstaat. De minister zegde toe de zaak in de gaten te zullen houden, maar hij wilde het resultaat daarvan afwachten omdat hij ervan overtuigd was dat minister Jorritsma bereid is, er reëel over te spreken.
Het leek de minister niet zo makkelijk, een oplossing te vinden voor de kwestie van ontheffing voor ondernemers die 55 jaar of ouder zijn. De afspraken op dit punt werken volgens de minister goed en hij wilde dergelijke beslissingen aan de individuele ondernemer overlaten. Specifieke knelpunten zijn bij dergelijke regelingen onvermijdelijk en de minister vond het moeilijk, hierbij maatwerk te gaan leveren.
Het onderzoek op het punt van het borgstellingsfonds en het revolving fund is nog gaande. De minister zegde toe, de Kamer van de resultaten op de hoogte te brengen in de memorie van toelichting op de begroting voor 1998. Hij herinnerde eraan dat hij verleden jaar op 3 juli al een inschatting van het NIB-rapport had gegeven.
Verder deelde de minister mede dat er met het ministerie van Financiën is afgesproken dat er in beginsel uitgegaan zal worden van vrijstelling van de BTW-verplichting op het punt dat mevrouw Van Ardenne noemde en dat een definitief standpunt te verwachten is bij ommekomst van de regeling uit Brussel.
In het huidige stadium van voorbereiding van de ICES-discussie in het kabinet leek het de minister niet juist, er uitgebreid over te filosoferen. Hij herinnerde eraan dat hij bij een eerdere gelegenheid al gezegd had dat hij moties op dit punt kon missen als kiespijn. Het leek hem het beste, het kabinet nu eerst zijn werk te laten doen en hij achtte het niet uitgesloten, dat een deel van de discussie pas op een later tijdstip zou kunnen plaatsvinden. Allerlei zaken op het grensvlak van economie en ecologie die de commissie genoemd heeft, zoals warmte/krachtkoppeling en een goed gebruik van energie, staan hierbij ook op de rol.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) vond dat de minister en zij op een aantal essentiële punten niet tot elkaar waren gekomen. Zij had een toezegging gemist dat de minister in de brede doeluitkering extra geld beschikbaar zou stellen, voor de RROG-gebieden of voor de infrastructuur. Het leek haar zeker met het oog op de komende begroting van belang, een oplossing te vinden, opdat er in 1998 voldoende gelden voor dit doel beschikbaar zijn.
Ook op het punt van de verplaatsingsmogelijkheden waren de minister en mevrouw Van Ardenne naar haar mening nog niet in het reine gekomen. Zij wees er nogmaals op dat herstructurering onmogelijk is zonder een stimulans tot verplaatsing en zij herinnerde aan haar aangehouden motie om de mogelijkheden op dit punt te onderzoeken, zoals het instellen van een mobiliteitsfonds.
Mevrouw Van Ardenne vond het maximale investeringsbedrag van f 380 000 bijna uit de tijd, gelet op de huidige investeringen per bedrijf, en zij riep de minister op, zich ervoor in te zetten om de Brusselse regelgeving aan te passen.
Ten slotte gaf zij aan dat zij van de minister verwachtte dat hij het LBL zo aanstuurt dat men beter zichtbaar en efficiënt probeert, zowel de verkaveling als de herstructurering goed te begeleiden, opdat daarbij geen problemen zullen ontstaan.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66) was het met de minister eens dat het beter is om te wachten op signalen dat er werkelijk te weinig geld is voor de infrastructuur. Zij had echter wezenlijk moeite met de reactie van de minister op de plannen, ook al omdat daaruit bleek dat hij de brief van het noordelijke samenwerkingsverband niet goed gelezen had. De Kamer heeft de regio's en de tuinbouwgebieden opgeroepen, plannen te maken, maar nu zij dit gedaan hebben, volgt er deze magere reactie van de minister, aldus mevrouw Augusteijn. Zij wilde hem graag de gelegenheid geven, er nog eens uitgebreid op te reageren, ook omdat zij gemerkt had dat hij over het mobiliteitsfonds en het werkfonds heel andere ideeën heeft dan het samenwerkingsverband. Mevrouw Augusteijn vroeg de minister, op heel korte termijn te reageren op de brief, en vooral op de aangegeven bedragen, waarna de commissie zelf zou kunnen bepalen of er aanleiding is tot een nader overleg.
De heer Stellingwerf (RPF) was het eens met de minister dat er op het punt van de infrastructuur concrete plannen moeten zijn, maar hij waarschuwde voor tijdverlies. Hij vroeg of de minister ten principale uitsluit dat er eventueel meer geld beschikbaar wordt gesteld. De heer Stellingwerf had het zo begrepen dat de minister niet verwachtte dat het nodig zou zijn, maar dat hij bereid zou zijn om de zaak nader te bekijken als mocht blijken dat er geld te kort is.
De heer Stellingwerf was het met mevrouw Van Ardenne eens dat de kwestie van verplaatsingssubsidies bezien moet worden vanuit een oplossing voor de problemen en niet zozeer met het oog op het noorden des lands. Hij vond dat het mogelijk moet zijn om de rijksregelingen te verfijnen.
De voorzitter verzocht de minister in verband met het gebrek aan tijd, een reactie op de nog overgebleven zaken in een brief te verwerken.
Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA).
Plv. leden: De Haan (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), Verspaget (PvdA), M. M. van der Burg (PvdA), Verkerk (AOV), Dijksma (PvdA), Poppe (SP), Van Walsem (D66), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (Unie 55+), Van Zijl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Beinema (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24140-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.